Dit artikel verscheen in National Geographic Traveler editie 1, 2019.
Een poolwind snijdt alle warmte uit de zon en waait dwars door meerdere lagen kleding. Ik was de dag enthousiast aan dek begonnen, om nog geen vijf minuten later weer de kuip van de Abel Tasman in te duiken, terwijl we het Isfjord uitzeilen op weg naar het hoge noorden. Tijd voor drastische maatregelen: donsjack, waterdichte expeditiebroek, muts en dubbele handschoenen. Weemoedig denk ik terug aan een dag eerder in Oslo, waar het dertig graden warmer was. Het was een vreemde gewaarwording om om twee uur ’s nachts in de midzomernachtzon te landen op de ‘luchthaven’ van Longyearbyen, Spitsbergen. Samen met mijn Zwitserse neef Marco, drie Belgen en een Engelsman stonden we tussen een mix van cruisetoeristen en bebaarde outdoorfanaten op onze bagage te wachten.
Longyearbyen is de noordelijkste plaats op aarde die het hele jaar door wordt bewoond. Met zijn 2081 inwoners mag het zich de gelukkige recordhouder noemen van de noordelijkste krant, het noordelijkste zwembad, postkantoor, luchthaven, kebabshop, camping en ga zo maar door. Veel krijgen wij er niet van te zien; we stappen de halte voor Longyearbyen uit bij de jachthaven. Het avontuur kan beginnen.
Walrusblubber
De Abel Tasman schiet over de golven van de Groenlandzee tussen Prins Karls Forland en Oscar II-land door. Tussen de bergen liggen gletsjers die elke tocht over het land, zo groot als België en Nederland samen, onmogelijk maakt. Maar liefst zestig procent van het land wordt bedekt door gletsjers en wordt gerekend tot de grootste wildernis van Europa. Ik zie de toppen van de bergen van Prins Karls Forland verdwijnen onder een loden wolkendek, en even later begint het te regenen, wat de windchill alleen maar verergert.
Halverwege Prins Karls Forland varen we langs een walruskolonie. Schipper Roger Wallis, een doorgewinterde poolzeiler, legt de Abel Tasman voor anker in een zanderige baai. Voordat we aan wal gaan, krijgen we de ‘ijsbeerbriefing’, waarna we gewapend met een geweer, bear bangers en camera’s in de rubberboot stappen voor onze eerste ’safari’. Algauw ontdek ik dat je voor walrussen niet heel snel hoeft te zijn. In zee zijn het snelle jagers en zijn ze in staat grote afstanden af te leggen, maar op het strand lijken ze lui en log. Ze rollen met hun vadsige lijf het strand op om zich vervolgens met enig duw- en trekwerk tussen hun familieleden te wringen. Dat gaat gepaard met de nodige brullende opstootjes en wordt soms met een prikje van de grote slagtanden beslecht. Hoeveel walrussen er liggen, is moeilijk in te schatten. Het oogt eerder als ‘een slagveld van blubber’, zoals Peter, de Belgische fotograaf, het spektakel treffend beschrijft.
Het grootste deel van de dag brengen we door op zee. Om halfnegen ’s avonds bereiken we Krossfjorden en gaan we voor anker. Kapitein Roger is blij met de luwte van het fjord. ‘Dan zullen de zoetwatermatrozen in elk geval voorlopig hun maaltijden binnenhouden,’ lacht hij. Regelmatig bekijkt hij het weerbericht; voor morgen staat er windkracht negen op het programma. Iets te veel voor gemoedelijk buitengaats zeilen met gasten.
IJsblauwe gletsjertongen
Na opnieuw een lange dag op het water en een welkom avondmaal zitten we uit te buiken op het dek, wanneer plotseling de zon weer doorbreekt. Aan de overkant van het fjord ligt de Lilliehöökbreengletsjer, een van de mooiste die we kunnen zien, maar morgen gaat het stormen. Ik stel voor om nu te gaan. ‘Sure, why not?’ antwoordt Roger.
Het is windstil in de fjord. Aan alle kanten likken lange blauwe gletsjertongen aan het smaragdgroene spiegelende water. Wat dichtbij leek, blijkt toch een halfuur varen, en tegen de tijd dat we onder de gletsjer varen, krijg ik pas een idee van de schaal van dit spektakel. Hoog boven de mast staan enorme ijstorens te wachten tot ze door de traag kruipende gletsjer over de kling worden gejaagd. Ons nietige schip blijft gespaard, we varen op veilige afstand. Zittend aan dek, in het zonnetje en met een ijskoude Isbjørn (het noordelijkste bier op aarde) kijk ik op mijn horloge. Het is inmiddels middernacht geweest, 24 uur sinds onze landing op Spitsbergen. Het leven is mooi.
Wanneer ik de volgende ochtend aan dek met behulp van een kop koffie een korte maar diepe slaap afschud, hoor ik plotseling het onmiskenbare geluid van uitademende walvissen. Ik speur tussen het drijfijs. Niets te zien – op het eerste gezicht. Maar dan zie ik meerdere crèmekleurige objecten op de boot afkomen. Ik ren naar beneden om mijn camera te halen en roep in het voorbijgaan naar de ontbijttafel: narwallen! Even later staan we allemaal te kijken naar wat beloega’s blijken – narwallen heb je hier niet. Roger telt zo uit de losse pols een stuk of zeventien van de grote albinowalvissen met dolfijnenkop. Ze komen nauwelijks boven het water uit, maar alleen al het feit dat we zulke zeldzame dieren rond onze boot hebben, telt. Een goed begin van de dag.
Bij de landing op het kiezelstrand stuiten we meteen op ijsbeersporen, en dus kijken we goed uit naar de witte indringer van ons territorium. Of zijn wij de indringers? We zijn in elk geval niet de eersten. In de Tweede Wereldoorlog bouwden de Duitsers in het diepste geheim weerstations op Spitsbergen. Op deze manier konden ze het weer voorspellen voor de Nord Atlantik, waar U-boten op jacht waren naar de Liberty-schepen die in konvooien Engeland moesten bevoorraden – bij onstuimig weer hadden de duikbootcommandanten geen zicht door de periscoop. We gaan op zoek naar de overblijfselen van zo’n weerstation en vinden slechts een paar roestige vaten, maar het uitzicht over de fjord en de gletsjers is zeker geen teleurstelling. Bovendien merken we in de fjord helemaal niets van de storm, al is de wind volgens de laatste berichten gaan liggen en kunnen we weer het open water op richting Magdalena fjorden.
Nederlandse walvisvaarders
Kijkend naar de kaart van Spitsbergen, springen Nederlands klinkende namen in het oog: Amsterdamøya, Smeerenburg, Beereneiland, Harlinger Kokerij, Zeeuwsche Uytkyck. Dat hebben we te danken aan Willem Barentsz. In 1596 ontdekt hij, tijdens zijn derde poging om de noordelijke route naar China te vinden, een eiland dat hij Veere-eiland noemde (het huidige Bereneiland) en een gebied dat hij aanduidde als Het Nieuwe Land, het huidige Spitsbergen. Barentsz verkende de route verder en komt zo ver als het noordelijkste punt van Nova Zembla, waar hij en zijn mannen gevangengezet werden door het ijs. Barentsz overleefde de winter ternauwernood, maar sterft, doodziek, aan boord van de zelfgebouwde sloep waarmee de mannen in het voorjaar van 1597 de oversteek wagen. Zijn bemanning keerde wel terug, met verhalen over de duizenden walvissen die ze er zagen. Precies waaraan de zeventiende eeuw behoefte had; destijds was de vraag naar walvisolie groot. Het spul werd gebruikt voor het waterdicht maken van canvas, als smeermiddel en voor de productie van zeep. Dus togen de walvisvaarders van de Noordse Compagnie naar Spitsbergen om daar vooral op Groenlandse walvissen te jagen, per stuk goed voor zo’n honderd ton olie. Vanuit roeibootjes doodden ze de walvissen met harpoenen. Dat was niet zonder risico: veel walvisvaarders verdronken. De walvissen werden aan wal getakeld, waar dikke lagen vet werden afgesneden die in ovens tot olie werden gekookt.
In de Magdalenafjorden liggen de graven van 160 walvisvaarders tussen de resten van de blubberovens. Veel is er echter niet meer van te zien, en dus verkennen we de rest van de fjord. De zon is warm en het is windstil als een aantal reisgenoten elkaar uitdagen voor een duik in het bijna tropisch groene water. Plons, schreeuw, happen naar adem... en er snel weer uit, maar niet voordat er een foto op een ijsschots is gemaakt.
IJsbeer, right ahead
‘IJsbeer!!!’ roept bemanningslid Annemie, die met de verrekijker een eilandje afspeurt. Maar voor ik mijn camera bij de hand heb, is de beer in het water gestapt om op zijn gemak terug te zwemmen naar het vasteland, vijf kilometer verderop. De Abel Tasman volgt op afstand, en na twintig minuten staat de beer aan land. We springen in de bijboot en varen richting de wal, waar de beer net om de hoek is verdwenen. Eindelijk kunnen we veilig dichterbij komen om de beer te fotograferen. In tegenstelling tot bruine of zwarte beren leeft de ijsbeer alleen van de jacht, en ook mensen zijn ‘fair game’. Plotseling komt de ijsbeer weer in zicht. Met grote schreden beweegt hij zich soepel en vooral snel over de rotsen, terwijl hij goed om zich heen ruikt. Hij heeft ons in de gaten, maar vooralsnog laten wij hem koud: voor hem zwemmen een paar makkelijker hapjes. Een ganzenfamilie met drie kuikens begint hard te snateren als ze de beer te water zien gaan, maar veel haalt het niet uit; de kuikens kunnen nog niet vliegen. Een voor een pakt de beer de kuikens en peuzelt ze op, vader en moeder gans ontredderd achterlatend.
We zetten koers naar Smeerenburg, vernoemd naar de walvisolie, destijds een van de grootste Nederlandse nederzettingen op het eiland Amsterdamøya. Naar verluidt zelfs voorzien van een bordeel en een bar, maar of dat waar is, kunnen wij niet achterhalen. Uit de resten is slechts op te maken dat er ongeveer zeventien huizen en acht ketels stonden. Een loodgrijze wolkenband snijdt de toppen van de spitse bergen en raast met de poolwind over het eiland, waardoor er een lugubere sfeer over de ruïnes hangt. We dalen af naar de baai waar zo veel walvissen de dood vonden dat de voorraad opdroogde en men steeds verder de zee op moest. Hierdoor ging Smeerenburg aan zijn eigen succes ten onder. De populatie Groenlandse walvissen is de slachtingen nooit meer te boven gekomen.
Op het strand zoeken we naar de blubberovens. ‘Daar! Dat lijkt op een ove... ehh... ijsbeer!’ roept iemand. ‘Bij elkaar blijven en langzaam teruglopen.’ De beer heeft ons nog niet gezien. Terwijl Roger zijn geweer doorlaadt, blazen we de aftocht en vergroten we de afstand tussen ons en de beer. Eenmaal in de bijboot, kijkt mijn neef me met grote ogen aan: ‘Dat was best even spannend. Ik had de beelden van vanochtend nog op mijn netvlies staan: die mix van elegantie en brutaliteit. Dat beest was in mijn hoofd ineens zeven meter groot, en ik was dat kuikentje.”
Race naar de Noordpool
Een rotsachtige baai omgeven door onheilspellend grijze bergen. Je zou er geen cent voor geven, maar begin vorige eeuw was Virgohamna de springplank in de race naar de noordpool. Op 11 juli 1897 steeg luchtballonpionier Salomon August Andrée hier na een jaar van voorbereidingen op. De vlucht veerde uit koers en strandde op het ijs. Andrée en twee anderen stierven een ijzige dood, hun lichamen werden pas in 1930 gevonden. Zouden ze erin zijn geslaagd in een rechte lijn te vliegen, dan waren ze tot op tweehonderd kilometer van de noordpool gekomen. Journalist en aeronaut Walter Wellman deed maar liefst vijf pogingen met zijn luchtschip America. Technologisch was hij zijn tijd ver vooruit, maar hij werd geplaagd door pech. De genadeklap voor het project was de explosie van het luchtschip in 1909 boven Virgohamna. Niemand raakte gewond, maar voor Wellman was het voorbij. Zijn gebroken dromen en die van anderen liggen nog steeds als een tastbaar stukje heroïsche geschiedenis tussen de rotsen. Overal stuit je op vergane vaten ijzervijlsel, roestig gietijzer, stukken luchtschip en de houten balken van de hangar die als mikado in elkaar gevallen is. Op een dag zal, net als de droom van Andrée en Wellman, ook dit puin vergaan.
Ondertussen was ook Roald Amundsen al jarenlang bezig om als eerste de noordpool te bereiken. Toen hij vernam dat hij voorbijgestreefd was (al wordt tegenwoordig getwijfeld aan de aanspraken van de eersten die de noordpool bereikten), richtte hij zich onmiddellijk op de zuidpool en bereikte die als eerste. Daarna keerde hij terug om in 1926 vanuit Ny Ålesund als eerste over de noordpool naar Alaska te vliegen. In 1928 verloor zijn volgende luchtschip hoogte en stierf hij een langzame dood op het ijs nadat de reddingspoging van luchtschip Italia mislukte.
Het voormalige mijndorp Ny Ålesund bestaat nog steeds en noemt zich het noordelijkste dorp ter wereld. Tegenwoordig zijn er diverse internationale onderzoeksstations en kun je er een groet brengen aan de buste van Amundsen. Hij landde weliswaar niet op de pool, maar wist er toch als eerste overheen te vliegen. Hij krijgt het laatste woord: ‘Avontuur is niks meer dan slechte planning van een expeditie.’
Fotograaf Frits Meyst maakte eerder reportages over onder meer Sumatra, Mongolië en Myanmar voor Traveler.
Dit artikel verscheen in National Geographic Traveler editie 1, 2019.
Ook naar Spitsbergen?
Het Belgische Puffins verzorgt expedities naar de meest afgelegen plekken op aarde, waarbij veiligheid, kwaliteit en respect voor de natuur vooropstaan. Aan boord van een comfortabel expeditiejacht verken je Spitsbergen met een kleine groep gezellige en nieuwsgierige avonturiers. puffins.travel