Elk jaar verwelkomen weermannen en -vrouwen de komst van de zomer op de eerste junidag, terwijl anderen zeggen dat de zomer eigenlijk een paar weken later begint, namelijk met de zomerzonnewende, die dit jaar op 21 juni valt. Maar wie heeft er nu gelijk wat betreft het begin en einde van de seizoenen?

Dat hangt ervan af aan wie je het vraagt. Seizoenen worden namelijk op twee verschillende manieren bepaald: je hebt het astronomische seizoen, dat berust op de positie van de aarde in haar baan rond de zon, en je hebt het meteorologische seizoen, dat berust op de seizoensgebonden verschuiving in de gemiddelde maandtemperatuur op aarde. In beide gevallen wordt het jaar opgedeeld in lente, zomer, herfst en winter – maar met andere begin- en einddatums voor elk van de vier seizoenen. Hieronder leggen we het verschil uit.

Astronomische seizoenen

Al sinds mensenheugenis kijken we naar de hemel om de lengte van de seizoenen te bepalen. De oude Romeinen waren de eersten die met de invoering van de Juliaanse kalender de vier seizoenen officieel indeelden. Destijds begonnen de seizoenen op andere dagen dan tegenwoordig, vooral vanwege verschillen met de Gregoriaanse kalender die nu in gebruik is.

Het begin van elk astronomisch seizoen wordt hetzij gemarkeerd door een equinox (of ‘nachtevening’), hetzij door een zonnewende. We spreken van een equinox als de dag en de nacht overal op aarde vrijwel even lang duren, namelijk een half etmaal. Dat gebeurt elk halfjaar, in het voorjaar en de herfst, wanneer de zon loodrecht boven de evenaar staat. Dat is het gevolg van een samenloop van twee omstandigheden: de positie van de aarde in haar omloopbaan rond de zon, en de kanteling van de aardas, de omwentelingsas van de aarde. Op een equinox is ruwweg de helft van onze planeet in duisternis gehuld en baadt de andere helft in daglicht. Naarmate de dagen van het nieuwe seizoen verstrijken, blijft de positie van de aarde ten opzichte van de zon veranderen en worden (afhankelijk van het halfrond waarop je woont) de dagen langer of korter, tot aan de eerstvolgende zonnewende.

Een zonnewende markeert de langste en kortste dag van het jaar. Ook deze zonnewendes worden bepaald door de kanteling van de aardas, en ze markeren het begin van de astronomische zomer (de zomerwende) en winter (de winterwende). Als het noordelijk halfrond naar de zon toe is gekanteld, is het op dat halfrond lichter en warmer (het is zomer), terwijl het zuidelijk halfrond juist verder van de zon af staat en dus donkerder en kouder is: daar is het winter.

Maar aan deze methode om de seizoenen te bepalen kleven een paar nadelen. De lengte van een ‘zonnejaar’ of tropisch jaar bedraagt 365,2422 aarddagen, waardoor het met welke kalender dan ook onmogelijk is om precies aan te sluiten op de omwenteling van de aarde en haar omloopbaan rond de zon. Het gevolg is dat astronomische seizoenen elk jaar op iets andere tijdstippen beginnen en eindigen, waardoor het erg lastig is om weersstatistieken op te stellen die voor de landbouw, de handel en in andere sectoren van het leven zo broodnodig zijn. Daarom gebruiken weersvoorspellers en klimatologen vaak de methode van het meteorologische seizoen.

Meteorologische seizoenen

Al sinds de achttiende eeuw, en mogelijk al langer, waren wetenschappers op zoek naar een betere methode om het weer en het begin van het groeiseizoen te voorspellen. In de loop der tijd begon het idee van meteorologische seizoenen post te vatten, die beter aansloten op de gemiddelde jaartemperatuur en de kalender die in gebruik was.

Het meteorologische seizoen is een veel eenvoudiger concept dat het astronomische seizoen, want het houdt in dat het jaar in vier seizoenen van precies drie maanden wordt ingedeeld, gebaseerd op de seizoensgebonden verandering van de gemiddelde maandtemperatuur. De winter valt in de koudste drie maanden van het jaar, de zomer in de warmste drie, terwijl het voorjaar en de herfst overgangsperioden zijn.

Op het noordelijk halfrond betekent dit dat het voorjaar op 1 maart begint, de zomer op 1 juni, de herfst op 1 september en de winter op 1 december. Op het zuidelijk halfrond verlopen de seizoenen iets anders: op 1 maart begint de herfst, waarna de winter op 1 juni, het voorjaar op 1 september en de zomer op 1 december volgen.

Dankzij dit eenvoudige meteorologische model zijn meteorologen in staat om de complexe statistische berekeningen te maken die nodig zijn om voorspellingen te doen en seizoenen onderling te vergelijken. ‘Het was veel handiger en minder tijdrovend om te werken met gegevens over een hele maand dan met fracties van maanden,’ legde klimatoloog Derek Arndt in 2014 in The Washington Post uit. ‘We richten ons in het dagelijks leven meer op maanden dan op de astronomische seizoenen, en onze informatie sluit daar op aan.’

Dus als je vraagt wanneer dit jaar de zomer begint, zijn er twee antwoorden: op 1 juni én op 21 juni.

Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op nationalgeographic.com