In het Pacifische noordwesten van Amerika is een nieuwe soort vliegende eekhoorn ontdekt. Het dier heeft de naam ‘Humboldts vliegende eekhoorn’ gekregen, ter ere van de grote Duitse natuuronderzoeker Alexander von Humboldt.
De ontdekking, die deze week in het vakblad Journal of Mammalogy wordt beschreven, betekent dat er drie – en niet twee – soorten van deze pluizige zweefvliegers in Noord-Amerika leven. En dat verandert onze inzichten in de wijze waarop deze eekhoorns zijn geëvolueerd en hoe ze zich over het continent hebben verspreid.
De nieuwe aanwinst is de 45e vliegende-eekhoornsoort die we kennen en draagt bij aan onze kennis over de biodiversiteit van de aarde, kennis die steeds sneller verzameld moet worden omdat het tempo van uitstervingen toeneemt.
Onderzoekers zullen nader onderzoek doen naar de rol die deze zweefvliegers in hun ecosysteem spelen. En ze zullen zeker willen vaststellen hoe het met de populatie gaat, vooral omdat ze in gebieden worden aangetroffen waar de bedreigde gevlekte bosuil leeft, die vaak op vliegende eekhoorns – en zeer waarschijnlijk ook op de nieuwe soort – jaagt.
Vorig jaar weigerde de United States Fish and Wildlife Service de status van bedreigde diersoort toe te kennen aan een groep eekhoorns in zuidelijk Californië en het is nog onduidelijk of de nieuwe soort dit besluit zal veranderen.
“Ik krab me al sinds 1992 achter m’n oren wat betreft deze eekhoorns,” zegt Brian Arbogast, zoogdierexpert aan de University of North Carolina in Wilmington, en hoofdauteur van de studie. “Er was iets vreemds aan de hand met de eekhoorns van de Westkust.”
Eigenlijk zijn alle vliegende eekhoorns een beetje vreemd. Om te beginnen vliegen ze niet, ze zweven – met behulp van een parachute-achtig membraan aan weerszijden van hun lichaam dat ze tussen hun polsen en enkels uitstrekken. Wanneer ze naar een boom willen overspringen, spreiden ze hun lichaam uit in een vierkant (een ontwerp dat door sommige basejumpers is gekopieerd) en kunnen zo een zeer gecontroleerde zweefvlucht van wel 45 meter maken.
Ze maken gebruik van hun brede, pluizige staart om te sturen en remmen, waarbij ze vaart minderen voordat ze op de boom van hun bestemming landen. Om aan roofdieren te ontsnappen zweven ze doorgaans ’s nachts door het bos, op zoek naar bessen, noten, paddenstoelen en vogeleieren. Overdag slapen ze in oude boomholten, die ze bekleden met korstmos en mos. Deze piepkleine en voor ons bijna onhoorbare diertjes zijn de heimelijke nachtwakers van de bossen – dieren zonder commerciële waarde en misschien om die reden geliefd bij degenen die erin slagen ze te spotten.
En hoewel Arbogast en zijn collega’s tot die gelukkige mensen behoren, ontdekten ze de eekhoorn niet tijdens veldwerk, maar door een combinatie van genetisch onderzoek en een analyse van zijn verschuivende verspreidingsgebied als gevolg van het uitbreiden en slinken van gletsjers en wouden.
Een van de twee soorten in Noord-Amerika die al bekend waren, de Noord-Amerikaanse vliegende eekhoorn (Glaucomys volans), leeft in kleine, geïsoleerde populaties in Mexico en Midden-Amerika, en in de hele oostelijke VS, waar hij zich thuis voelt in bladverliezende loofbossen.
De tweede soort, de Canadese vliegende eekhoorn (G. sabrinus), leeft in de koele dennenwouden van de noordoostelijke VS, Canada en Alaska. Deze soort komt ook voor in hoger gelegen regionen van de Appalachen, de Rocky Mountains, oostelijk Oregon en het westen van de staat Washington.
Biologen classificeerden de vliegende eekhoorns van Californië en de Pacifische noordwestkust binnen deze twee groepen. Maar Arbogast, die de ecologie en genetica van de beide soorten heeft bestudeerd, verbaasde zich over de zweefvliegers van de Westkust toen hij onderzoek deed naar exemplaren uit het museum, die sinds de vroege negentiende eeuw waren verzameld. Ze waren vreemd genoeg veel kleiner en donkerder dan de Canadese vliegende eekhoorn.
Vaak zijn zulke verschillen op zichzelf niet genoeg om een nieuwe soort aan te wijzen. Zoals Arbogast opmerkt, is een van de belangrijkste kenmerken die wetenschappers gebruiken om onderscheid te maken tussen de Canadese en de Noord-Amerikaanse vliegende eekhoorn, de vorm van hun baculum of penisbot: bij de Canadese soort is dat stevig en puntig, bij de zuidelijkere variant langer. Maar dat verschil verhindert beide soorten niet om met elkaar te paren en hybride soorten in zuidoostelijk Canada te verwekken.
“Het was een schok toen we dat bericht hoorden,” zegt hij over de kruisingen tussen de noordelijke en zuidelijke soort. Uit Arbogasts nieuwe onderzoek blijkt nu dat de beide soorten nauw verwant zijn: het zijn zogenaamde ‘zustertaxons’.
De wetenschappers werden nogmaals verrast toen ze het DNA van de westelijke vliegende eekhoorns analyseerden, aan de hand van weefsel- en skeletschilfers die ze van de museumexemplaren hadden geknipt of geschraapt. Ook onderzochten ze DNA van recente exemplaren die door pelsjagers in vallen voor marters waren aangetroffen.
“We dachten dat de westelijke eekhoorns zich gedurende het komen en gaan van de ijstijden hadden afgescheiden van de noordelijke soorten,” zegt Arbogast. Toen het ijs, dat het grootste deel van Noord-Amerika bedekte, zich begon terug te trekken zouden de eekhoorns weer teruggekomen zijn en met elkaar hebben gepaard – een ontwikkeling die moet hebben geleid tot een ‘genenstroom’ tussen de beide groepen, die in het DNA van de zweefvliegers herkenbaar zou moeten zijn.
En dat is wat er inderdaad met de noordelijke en zuidelijke soorten gebeurde. Toen het ijs zich naar het zuiden uitbreidde, werden ook de eekhoorns naar het zuiden verdreven en raakten de soorten geografisch van elkaar gescheiden. Maar toen het ijs weer smolt en de bossen zich in noordelijke richting uitbreidden, verlegden ze hun leefgebied eveneens snel naar het noorden. De noordelijke eekhoorns breidden zich ook uit naar Alaska en de westkust van Canada, waar ze in contact kwamen met de westelijke soort.
Ondanks dat contact blijkt uit de nieuwe studie dat er geen genenstroom tussen de noordelijke en westelijke zweefvliegers plaatsvond – zelfs niet in gebieden als British Columbia en Washington, waar ze naast elkaar leven. “Om een of andere reden paren ze niet met elkaar,” zegt Arbogast. “Misschien omdat het niet mogelijk is.”
Arbogast vermoedt dat de eekhoorns langs de Pacifische kust gedurende de ijstijden een andere ontwikkeling hebben doorgemaakt en misschien in de zuidelijke regionen van de Pacifische kust geïsoleerd zijn geraakt. Hoe het ook zij, toen ze zich door het opwarmende klimaat naar het noorden en oosten uitbreidden, ging dat niet zo snel en op zulke grote schaal als de uitbreiding van de noordelijke en zuidelijke soort. En hoewel ze eveneens in noordelijke dennenwouden leven, zijn hun ecosystemen doorgaans vochtiger, donkerder en milder dan de bossen van het koudere continentale binnenland.
‘CRYPTISCH’ KNAAGDIER
Een DNA-analyse van 185 exemplaren uit heel Noord-Amerika bevestigde Arbogasts opvatting over de westelijke vliegende eekhoorn. Ze waren afwijkend genoeg om als nieuwe soort te worden geclassificeerd: G. oregonensis ofwel Humboldts vliegende eekhoorn.
“Het is wat je noemt een “cryptische soort”, een soort die we gewoon zien rondlopen maar die zó op een reeds bekende soort lijkt dat we ze niet opmerken – je zou nooit zeggen dat ze zo verschillend zijn,” zegt hij.
Wetenschappers gebruiken tegenwoordig vaak stukjes DNA om nieuwe soorten te ontdekken, op basis van kenmerken die we op het eerste gezicht niet kunnen onderscheiden.
Maar de ontdekking van Arbogast betekent nog meer, zegt Peter Weigl, expert in de ecologie van gewervelde dieren en emeritus professor aan de Wake Forest University in Winston-Salem, North Carolina. “Hij kent hun genetica, maar hij heeft ook aangetoond hoe hun geografie, klimaat en vegetatie in de loop der tijden is veranderd. Het is het complete plaatje.”
De grote uitdaging is nu om “uit te zoeken wat de noordelijke en de Humboldts eekhoorns eigenlijk aan het doen zijn,” zegt Weigl. “Waarom blijven ze apart? Is het de ecologie of is het hun gedrag? Hebben ze zich op een bepaalde manier gespecialiseerd, zodat ze geen concurrenten van elkaar zijn?”
Het vinden van antwoorden op deze vragen is belangrijk om beide soorten te kunnen beschermen. Zo kan het zijn dat de ene zweefvlieger vaker in dichte opstanden van oud oerbos wordt aangetroffen, terwijl de andere het prima doet in zowel oud oerbos als in relatief jong en open bosgebied. Niet minder belangrijk is Weigls laatste vraag: “Hoe houd je ze eigenlijk uit elkaar?”
“Daar wordt aan gewerkt,” zegt Arbogast. Hij en zijn collega’s zullen nog eens goed kijken naar de museumexemplaren en ook eekhoorns vangen om doorslaggevende verschillen in hun kenmerken vast te stellen.
“Momenteel kun je ze het eenvoudigst onderscheiden aan de hand van genetica en geografie.” Dus als je op een mooie avond een donkere eekhoorn ter grootte van een hand tussen de bemoste bomen van een kustwoud in Oregon ziet zweven – en dus niet een iets grotere en grijzere eekhoorn – dan kun je zeggen: ‘Ik heb ’m gezien: Humboldts vliegende eekhoorn.” Het ‘nieuwste’ zoogdier van Noord-Amerika.
Virginia Morell schrijft geregeld voor National Geographic en is de auteur van de New York Times-bestseller Animal Wise: How We Know Animals Think and Feel.