Als je naar het Zuid-Korea van 110 miljoen jaar geleden zou kunnen reizen en er ’s nachts met je zaklamp op uit zou trekken, zou je griezelige taferelen zien opdoemen. Door het licht van de zaklamp zou je overal in het landschap ontelbare spinnenogen zien glinsteren in het donker.
In een nieuw onderzoek in het Journal of Systematic Paleontology maakte een team onder leiding van Tae-Yoon Park, paleontoloog aan het Korea Polar Research Institute, de ontdekking van tien fossielen van spinnen bekend, die amper twee en een halve centimeter groot zijn. Het gaat om twee nieuwe soorten. Daarnaast vonden paleontologen voor het eerst spinnen met een soort nachtkijker.
Sommige dieren hebben achter het netvlies in hun ogen een membraan dat tapetum heet en licht reflecteert. Als je ooit de ogen van een kat ’s nachts groen hebt zien oplichten, dan weet je nu dat dat door de tapeta komt. Door het tapetum kan het netvlies nog een keer licht absorberen, waardoor motten, katten, uilen en veel andere nachtdieren een uitstekend nachtzicht hebben. En deze eeuwenoude spinnen dus ook. Hun zilverkleurige tapeta lichten nog op in de fossielen.
“Ze reflecteren sterk, je kunt ze niet missen,” zegt Paul Selden, medeauteur van het onderzoek en paleontoloog aan de University of Kansas. “Dat was een soort eurekamoment.”
De vondst werpt meer licht op het gedrag van spinnen in vroegere tijden. Spinnen behoren tegenwoordig tot de belangrijkste en dodelijkste roofdieren.
“Deze fossielen zijn heel bijzonder. Het geeft sowieso een kick als er iets van het visuele systeem bewaard is gebleven,” schrijft Nathan Morehousein een e-mail. Hij is bioloog aan de University of Cincinnati en bestudeert het zicht van spinnen. “Wat ik en andere wetenschappers nog spannender vinden, is de glimp die het tapetum biedt in de levensstijl van deze oeroude dieren. Ze gingen waarschijnlijk ’s nachts op jacht!”
Het oog ziet alles
Enkele van de ontdekte spinnen behoren tot een uitgestorven familie genaamd Lagonomegopidae. Sommige spinnen uit deze familie hadden overeenkomsten met de huidige springspinnen. De nieuwe fossielen zijn de eerste Lagonomegopidaedie ooit in gesteente zijn gevonden. Alle eerdere fossielen zaten in barnsteen. Dit is een fossiele hars die afkomstig is van naaldbomen. (Bekijk een gevederde dinostaart die in barnsteen is geconserveerd.)
Het landschap waarin deze spinnen leefden, was heel anders dan dat van het huidige Zuid-Korea. Ongeveer 110 miljoen jaar geleden was het zuidelijke deel van het Koreaans schiereiland een ondiep bassin dat ontstond doordat een nabijgelegen vulkaanrug groter werd. In de meren en rivieren van het bassin leefden vissen en tweekleppigen. De tanden die in de buurt zijn gevonden, wijzen op het bestaan van dinosauriërs en pterosauriërs.
Nadat de spinnen in een meer in het bassin waren gespoeld, werden hun lichamen begraven onder de sedimenten van het meer. Het vlees werd vervangen door mineralen. Ook nu nog zijn op hun poten haren te zien waar ooit hun hele lichaam mee was bedekt. Tot enkele jaren geleden lagen de spinnen ongestoord te rusten. Ze werden toen door verzamelaars gevonden op twee bouwplaatsen bij de stad Jinju. Een daarvan is nu een parkeerplaats.
Het team van Park ontdekte later dat het fossielen van verschillende spinnensoorten waren, waaronder de twee nieuwe Lagonomegopidae-soorten. Een van de nieuw beschreven spinnen, Koreamegops samsiki, is vernoemd naar Samsik Lee, de Zuid-Koreaanse verzamelaar die de spin heeft gevonden. De andere spin, Jinjumegops dalingwateri, is vernoemd naar de Britse arachnoloog John Dalingwater. Hij was een mentor van Selden en overleed in 2018 aan de ziekte van Parkinson.
Beide nieuwe soorten hebben tapeta en vergrote middelste ogen, net als de huidige wolfspin en de Deinopis spinosadie een vangnet gebruikt. Hoewel de ogen van de fossiele spinnen net zo zouden hebben geglinsterd als die van de wolfspin nu, is het helemaal niet zeker dat ze op dezelfde manier op hun prooi jaagden.
“De ogen [van K. samsikien J. dalingwateri] zitten niet helemaal aan de voorzijde van de kop, maar meer naar de zijkanten. Dat is een beetje een mysterie,” zegt Selden.
Morehouse voegt eraan toe dat hun zicht, afhankelijk van hoe het netvlies van de spinnen is opgebouwd, waziger kan zijn geworden door de tapeta. De huidige nachtspinnen omzeilen dit probleem door het lichtgevoelige deel van het netvlies te verwijden. Het is niet bekend of de spinnen van vroeger een vergelijkbare balans wisten te vinden. Het zou helpen als er meer fossielen werden gevonden.
“Hoe deze fossiele spinnen hiermee omgingen, zal waarschijnlijk nooit duidelijk worden. Tenzij fossielen van nog betere kwaliteit opduiken,” schrijft Morehouse. “Ik ben heel benieuwd wat er uit toekomstig onderzoek naar voren komt.”
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com