Elk jaar in december komen ruim drieduizend noordelijke zeeolifanten uit het ijskoude water van de Stille Oceaan tevoorschijn en slepen zich de stranden van het Año Nuevo State Park op, in het noorden van Californië.
Voor de moeders onder hen is het een race tegen de klok. De bijna zevenhonderd kilo wegende vrouwtjes hebben slechts één maand de tijd om hun jongen te baren en ze groot te brengen en vis te leren eten, voordat ze naar zee moeten terugkeren om te kunnen foerageren en op krachten te komen.
Het is een extreem hard leven, waarbij veel wijfjes tijdens hun leven slechts een handvol pups baren. Maar uit een nieuwe analyse van een halve eeuw aan onderzoeksgegevens over ruim 7700 noordelijke zeeolifanten blijkt dat slechts een klein groepje van lang levende ‘supermoeders’ de meeste jongen van de kolonie baren. Sommige van deze moeders brachten in een leven van 23 jaar zeventien pups groot.
Dit soort supermoeders krijgen hun eerste baby’s iets later dan op vierjarige leeftijd, zoals de meeste zeeolifanten, waardoor ze groter, gezonder en meer ervaren zijn dan de gemiddelde moeder. En dat leidt weer tot een grotere kans dat ze flinke pups baren, die op hun beurt hun eigen jongen zullen krijgen.
“Dit was een verrassing voor ons,” zegt Burney Le Boeuf, ecoloog aan de University of California in Santa Cruz en hoofdauteur van de nieuwe studie, die in het Canadian Journal of Zoology is verschenen. “Maar het zijn deze voortplanters die de toekomst van de kolonie bepalen.”
De noordelijke zeeolifant was begin vorige eeuw bijna uitgestorven als gevolg van de jacht, en meer inzicht in de opbouw van hun populaties kan verklaren hoe ze zich sedertdien hebben kunnen herstellen.
Snel leven
Le Boeuf en zijn collega’s merkten dat de meeste van de vrouwtjes die ze op de kust van het Año Nuevo-park spotten, heel jong waren: niet ouder dan vijf jaar. Omdat zij het overgrote deel van de populatie uitmaakten, dachten de wetenschappers dat ze ook verantwoordelijk waren voor de geboorte van de meeste pups in de kolonie. Maar uit hun gegevens kwam een totaal ander beeld naar voren.
Toen de onderzoekers berekenden hoeveel pups lang genoeg leefden om zelf te paren en jongen te baren, zagen ze dat slechts zes procent van de vrouwtjes tien of meer pups baarden maar dat die kleine groep verantwoordelijk was voor 55 procent van alle pups in de kolonie. Een nog kleiner deel van deze supermoeders – minder dan één procent van alle vrouwtjes – baarden gedurende hun leven circa twintig pups.
Le Boeuf bestudeert deze broedkolonie van zeeolifanten al sinds het moment dat hij dit gebied in 1967 als pas benoemde professor aan de University of California in Santa Cruz voor het eerst bezocht.
“Ik was verbluft over wat ik zag. Op de terugweg naar de campus was ik al bezig om een voorstel voor een nieuwe onderzoeksbeurs te schrijven,” zegt Le Boeuf, een van de eerste wetenschappers die verschillende onderzoeksgegevens over soorten die hun leven grotendeels op zee doorbrengen, tot een overzichtelijk levensverhaal wist samen te vatten.
Om afzonderlijke zeeolifanten te kunnen volgen, ontwikkelde Le Boeuf, die inmiddels gedeeltelijk met pensioen is, een felkleurig etiket met een unieke combinatie van letters en cijfers dat zonder schade op de vliezen van de achterflippers van de dieren kon worden aangebracht.
De eerste gegevens die tijdens dit langjarige project werden vergaard, bevestigden enkele van de hypotheses van de onderzoekers: wanneer vrouwtjes eenmaal de leeftijd van vier jaar hebben bereikt, beginnen ze hun geslachtsrijpe leven doorgaans met het baren van één pup en krijgen ook daarna, tot aan hun dood, bijna één pup per jaar. Sommige vrouwtjes werden al vóór hun vierde levensjaar moeder, maar moesten daarvoor een dosis energie in hun zwangerschap investeren die ze normaliter voor hun eigen groei en ontwikkelingen zouden hebben gebruikt. Dat betekende dat hun pups kleiner waren en minder kans hadden om te overleven. Zulke jonge moeders waren minder zwaar en liepen ook een grotere kans om op jonge leeftijd te overlijden.
Dikke liefde
De sterfte onder pups van deze jonge moeders was hoog, als gevolg van roofdieren, verhongering en verlating. 75 procent van de onderzochte pups overleden voordat ze zelf pups konden krijgen. Dat is een extreem hoog percentage, vooral als je het vergelijkt met de betere overlevingskansen van de nauw verwante zuidelijke zeeolifant, zegt Elena Salogni, postdoconderzoekster in de mariene biologie aan de Memorial University in Newfoundland, die beide soorten heeft bestudeerd maar niet bij dit nieuwe onderzoek was betrokken.
Maar ‘supermoeders’ brengen vaak pups groot die wél overleven. “Deze moeders zijn groter en hebben meer ervaring. Ze kunnen hun pups beter beschermen,” zegt Salogni.
Het onderzoek belicht waarom langetermijnstudies naar dierpopulaties zo belangrijk zijn, zegt zij. “De meeste onderzoeken op korte termijn houden geen rekening met levensduur.” In deze studie is dat nu juist een aspect van cruciaal belang: als je maar één pup per jaar kunt baren, is een langer leven de enige manier om meer pups te krijgen.
De vraag hoe een supermoeder eruitziet, is volgens Le Boeuf moeilijk te beantwoorden. “Als je mij zou vragen om naar een groep zeeolifanten te kijken en de supermoeders eruit te pikken, zou ik dat waarschijnlijk niet kunnen doen,” zegt hij. Maar “op een of andere manier krijgen ze het voor elkaar.”
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com