In 1903 bracht Georges Méliès de film La Lanterne magique uit, waarin twee clowns beelden op een muur­ projecteren en dansers uit het apparaat tevoorschijn toveren. Met deze optische truc bracht de goochelaar een eerbetoon aan het audiovisuele medium vóór de komst van de cinematograaf: de toverlantaarn.

De uitvinding van de toverlantaarn

Een toverlantaarn bestond uit een houten of metalen kist met een olielamp, waarvan de walm via een luchtkoker werd afgevoerd. Het licht werd gebundeld met een holle spiegel. Voor een opening in de kist werden een doorzichtige afbeelding en een lenzenstelsel geplaatst, waarmee het beeld uitvergroot op een scherm of een muur kon worden geprojecteerd.

De toverlantaarn werd halver­wege de zeventiende eeuw uitgevonden, waarschijnlijk door de Nederlandse wetenschapper Christiaan Huygens. Hij leek echter niet erg trots op zijn uitvinding en vond het vervelend de apparaten op bestelling te moeten bouwen.

In een brief aan zijn broer Lodewijk schrijft hij: ‘Je kunt niet geloven welke moeite het me kost om me bezig te houden met zulke kleinigheden die voor mij al heel oud zijn, nog afgezien van het feit dat ik me ervoor schaam dat men hoort dat ze van mij komen.’

filmkunst in de 19de eeuw de toverlantaarn
bridgeman/aci
De toverlantaarn werd in technisch opzicht continu verbeterd. Soms werden drie lampen gebruikt om meerdere platen tegelijk te projecteren, waardoor de indruk van bewegend beeld kon worden gewekt of beelden in elkaar konden overvloeien.

Als vader Constantijn Huygens in Parijs een demonstratie wil geven met het apparaat van zijn zoon, geeft­ Christiaan instructies aan zijn broer om dit te saboteren:

‘Als hij is aangekomen zul je kunnen maken dat hij het niet doet, door een van de twee glazen die dichtbij elkaar staan eruit te nemen, zodat er nog twee overblijven, want er zijn er drie in totaal. Ik zal doen alsof ik niet weet wat eraan mankeert, en tijdens deze ophelderingen zal er zoveel tijd verstrijken als nodig is. En dat alles voor de goede zaak; want het lijkt me dat het vader niet betaamt zo’n poppenkast op te voeren in het Louvre.’

Toch werd de toverlantaarn steeds populairder: in de negentiende eeuw was hij uitgegroeid tot een spektakelstuk voor alle sociale klassen.

Projectoren op reis

Vanaf de zeventiende eeuw kwamen er rondtrekkende lantaarnisten, die de ‘Luikerwaal’ werden genoemd (letterlijk Waal uit Luik). Zij reisden van stad naar stad, waar ze hun ‘vertooningen’ organiseerden.

Ze trokken rond met het apparaat op hun rug, met als gevolg dat de autoriteiten hen als zwervers bestempelden. Hun reisgezelschap bestond uit een assistent en een aap of hond die kunstjes deed. Met een trommel, een draai­orgel of een gitaar trokken ze de aandacht van de buurt.

Leestip: De uitvinding van het toilet: een hygiënisch hoogstandje

Zoals later ook in bioscopen het geval was, vertelden deze kermisklanten zelf het verhaal bij de taferelen en begeleidden dat met muziek. De voorstellingen waren altijd ’s avonds, want dan contrasteerde het geprojecteerde licht beter.

Naast komische taferelen waren vooral panorama’s van exotische oorden en dorpen een groot succes. In een tijd waarin mensen nog nauwelijks reisden, was de toverlantaarn ‘een venster op de wereld’.

De burgerlijke en kerkelijke autoriteiten keken met lede ogen toe bij deze spektakels, waarbij beide geslachten tegelijkertijd aan­wezig waren.

Georganiseerde voorstellingen

Toen vanaf halverwege de negentiende eeuw het aantal rondreizende lantaarnisten terugliep, werden door gespecialiseerde impresario’s georganiseerde voorstellingen achter gesloten deuren een grote attractie.

Vanaf de vroege negentiende eeuw werden de zogeheten ‘fantasmagorieën’ heel populair. In speciaal daarvoor aangepaste zalen lieten illusionisten graftaferelen en spoken opdoemen die zich op de toeschouwers leken te storten.

filmkunst in de 19de eeuw de toverlantaarn
ALAMY/AGE FOTOSTOCK
Op deze Amerikaanse flyer uit het eerste­ decennium van de twintigste eeuw wordt reclame­ gemaakt voor een voorstelling met een stereopticon (toverlantaarn), met de tekst: ‘De grootste vertoning van het seizoen in ­bewegende beelden. Ontroerende drama’s, hilarische komedies en taferelen uit de verste uithoeken van de ­wereld. Een interessante en leerzame show. Iedereen zal dit fantastische vertier leuk vinden. Kom — en neem de kinderen mee.’

De uit Luik afkomstige Étienne-Gaspard Robert, hoogleraar in de optica én showman, was een bekende pionier op dit gebied. Om het griezeleffect te versterken, werd het beeldmateriaal vanaf de achterkant van het scherm geprojecteerd, zodat de projector onzichtbaar was.

Tegelijkertijd met de ontspanningsfunctie kwam het wetenschappelijke en educatieve gebruik van de toverlantaarn op, vergelijkbaar met hoe tegenwoordig PowerPoint wordt gebruikt. Al in 1713 publiceerde Samuel Rhanaeus, docent aan de Universiteit van Jena, een proefschrift over het gebruik van de toverlantaarn in het onderwijs.

De magie van Pepper

In de negentiende eeuw maakten de sessies die professor John Henry Pepper organiseerde in het Polytechnic Institution in Londen, veel naam. Enorme aantallen toeschouwers kwamen naar een groot amfitheater om voorstellingen bij te wonen over wetenschappelijke, artistieke en actuele onderwerpen.

In enkele musea zijn platen van zijn hand bewaard gebleven. Zo was er een serie over de Krimoorlog van 1854, een over de Poolse opstand van 1863, een met beelden van Parijs, en ook een over een poolexpeditie met een tafereel waarin een matroos een spiegel laat zien aan een Inuit.

filmkunst in de 19de eeuw de toverlantaarn
KHARBINE-TAPABOR/ALBUM
Met de rarekiek, een apparaat dat lijkt op een toverlantaarn, werd beeldmateriaal uit de hele wereld geprojecteerd. Tot in China toe, zoals deze foto van begin ­twintigste eeuw laat zien.

Andere voorstellingen waren puur ter vermaak, bijvoorbeeld een uit 1868 met het sprookje van Aladdin. Pepper ontwikkelde ook de zogeheten Pepper’s ghosts, shows met optische illusies in de geest van de fantasmagorieën, die een groot succes werden.

De steeds goedkopere productie van toverlantaarns maakte het mogelijk dat ze bij de aristocratie en de bourgeoisie thuis konden worden gebruikt.

Marcel Proust denkt in zijn roman Du côté de chez Swann (1913) bijvoorbeeld terug aan de zomeravonden aan het strand van Combray. Om hem af te leiden van zijn somberheid projecteerde zijn grootmoeder dan tot het tijd was voor het avondeten via de magische lamp ‘veelkleurige beelden waarin legenden werden afgeschilderd als op een­ vluchtig en wankel glas-in-loodraam’.

Lantaarnverhuur

De fabrikanten van lantaarns verkochten ook accessoires, waaronder platen voor thuisgebruik. Omdat er bij thuisvertoningen geen professionele lantaarnist aanwezig was om over de beelden te vertellen, werden ook verhalen gepubliceerd die tijdens de vertoning konden worden voorgelezen.

In de victoriaanse tijd was het in Groot-Brittannië zeer gebruikelijk voor (kinder-)feestjes een toverlantaarn te huren, inclusief de diensten van een lantaarnist die de beelden projecteerde en er verhalen bij vertelde.

Leestip: Hollywood: het ontstaan van de filmindustrie

De toverlantaarn kende ook militaire toepassingen. In de Frans-Pruisische oorlog van 1870 werd hij door de Fransen gebruikt om kaarten en foto’s van het front te projecteren.

De door de gebroeders Lumière in 1894 uitgevonden cinematograaf betekende het einde van de toverlantaarn, maar de nieuwe kunstvorm van het bewegende beeld had veel aan zijn voorloper te danken.

Net als de lantaarnisten projecteerden ook de gebroeders Lumière beelden die in de afgelegenste oorden waren gefilmd voor een publiek dat, dankzij de toverlantaarn, bekend was met een kosmopolitische beeldcultuur.

Meer ontdekken? Krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium en steun onze missie. Word vandaag nog lid!