In de vroege twintigste eeuw was Hollywood een woonwijk aan de voet van de heuvels van Santa Monica, niet ver van Los ­Angeles. Lange tijd leek het erop dat Hollywood slechts een van de vele buitenwijken van het snelgroeiende Los Angeles zou blijven. Maar begin vorige eeuw kwam daar plotsklaps verandering in. Hollywood groeide uit tot de hoofdstad van een nieuwe vorm van entertainment: film.

De eerste Hollywoodfilms

De weersomstandigheden en het natuurschoon maakten Hollywood tot de ideale ­locatie voor buitenopnames. Hierdoor trok de plaats steeds meer filmploegen aan. De eerste film die deels in Hollywood werd opgenomen, was The Count of Monte Cristo uit 1908. In 1914 regisseerde Cecil B. DeMille op een boerderij in Hollywood de eerste lange speelfilm uit de Amerikaanse filmgeschiedenis: The Squaw Man, Hollywoods eerste kaskraker.

Al snel ontpopte Californië zich tot het centrum van de Amerikaanse filmindustrie. Dat had echter meer te maken met de ontwikkelingen aan de andere kant van het land dan met het Californische zonlicht. Begin twintigste eeuw had de filmindustrie in de Verenigde ­Staten een enorme vlucht genomen. Al snel waren er in het hele land filmzaaltjes te vinden. Deze eerste bios­copen werden nickelodeons genoemd: een kaartje kostte er een nickel, vijf dollarcent.

Veel bioscoopeigenaren wilden niets liever dan hun eigen films produceren, maar zagen die droom in rook opgaan door de ­oppermachtige Motion ­Picture Patents Company (MPPC). De MPPC zetelde in New York en bezat alle patenten op uitvindingen die met film te maken hadden. ­Daarmee bezat MPPC een monopolie in de sector: onafhankelijke producenten moesten betalen om korte speelfilms te mogen maken en vertonen. Om deze kosten te vermijden, besloten distri­buteurs uit te wijken naar Los Angeles.

Een nieuwe manier van films maken

Drie pioniers namen daarin de leiding: Universal, Paramount en Fox ontwikkelden samen met andere kleinere studio’s in Los Angeles het studiosysteem. Dit concept van Adolph Zukor, de oprichter van Paramount, was een organisatiemodel om op industriële wijze films te produceren. De ­studio werd gezien als een autonome productie­faciliteit, die alle benodigde vaklieden in huis had: decorbouwers, scenarioschrijvers, fotografen.

Studio’s hadden een machtige publiciteitsafdeling en hielden de reacties van het publiek nauw­lettend in de gaten. Op basis hiervan werd de koers van het hele filmbedrijf bepaald. Producenten vonden het belangrijk dat elke film voldoende overeenkomsten vertoonde met eerdere films. Op die manier had het publiek, nog voor binnen­komst in de bioscoop, al een idee van het verhaal: de film zou gelijkenis vertonen met andere films, maar bevatte toch steeds weer een ­verrassingselement.

Producenten en acteurs: de eerste filmsterren

Een handvol regisseurs speelde een cruciale rol in de ontwikkeling van de filmtaal. Bij het razendsnelle productieproces van de films droegen de regisseurs de verantwoordelijkheid voor de opname én montage. Films werden gezien als een product van de productiemaatschappij. Maar Hollywood besefte algauw hoe groot de rol van de regisseur was; onmiskenbare talenten zoals Thomas Ince, Cecil B. DeMille en David W. Griffith werden de baas.

Ook acteurs werden een belangrijk ingrediënt voor succes. Aanvankelijk werd er op hen neergekeken en werden ze onderbetaald, maar reclamemensen en bioscoopeigenaren zagen al snel in dat het publiek juist werd aangetrokken door de acteurs die ze op een filmaffiche zagen. ­Studio’s speelden daar handig op in. Mary ­Pickford, Douglas Fairbanks, Theda Bara, Rudolph ­Valentino, maar ook de geliefde komiek Charlie Chaplin verleenden de acteur een nieuwe status: die van filmster.

De Eerste Wereldoorlog als verdienmodel

Tijdens de beginjaren van de Eerste Wereldoorlog reikte de Amerikaanse film­productie tot grote hoogten. Films uit de Verenigde ­Staten werden wereldwijd geëxporteerd en leverden veel geld op. Tot 1917, toen de VS zelf bij de oorlog betrokken raakten, stond de Amerikaanse film, en in het bijzonder de ­Hollywoodproducties, aan de top van de wereldwijde filmindustrie.

Hollywood had ook volop oorlogspropaganda gemaakt. Na afloop van de Eerste Wereldoorlog vroegen de producenten dan ook steun aan de Amerikaanse overheid om hun positie te ver­stevigen in Europa, waar door de verwoestingen van de oorlog niets was overgebleven van de ­filmindustrie.

Ondanks een enorme dip na de Eerste Wereldoorlog bleek Hollywood weerbaar genoeg om weer op te bloeien. Inmiddels had het naam gevestigd als wereldwijde filmhoofdstad – en niet Parijs, Londen, Rome of New York. Het ­succes van Hollywood was begonnen in de veelbelovende voor­oorlogse jaren – en is nog altijd over de hele wereld terug te zien in de bioscoop.