Dit artikel verscheen in National Geographic Historia editie 2, 2020.
Er wordt weleens gezegd dat de mate van menselijke beschaving is vast te stellen door de afstand die mensen weten te creëren tussen zichzelf en hun uitwerpselen. Het toilet vormt dan ook een goede indicator. De Romeinen kwamen met hun ontwerp al in de buurt van ons huidige toilet; ze bedachten een systeem waarbij stromend water de ontlasting naar een ondergronds riool voerde, zodat de stank tot een aanvaardbaar niveau werd gereduceerd.
Met de val van het Romeinse Rijk werd het idee echter eeuwenlang geparkeerd en leegde men de urinoirs uit het raam met de kreet: ‘Er komt water!’ – met de verspreiding van tyfus en andere infectieziekten tot gevolg. In 1596 bedacht Sir John Harrington, peetzoon van koningin Elizabeth I, een toilet dat was verbonden met een watertank waarmee de uitwerpselen konden worden weggespoeld. Zijn uitvinding werd geïnstalleerd in het koninklijk paleis, maar vond niet haar weg naar het volk omdat de koningin om onduidelijke redenen geen patent verleende. Sommige onderzoekers beweren dat de afwezigheid van rioleringsnetwerken en beerputten een remmende werking hadden op de doorbraak van Harringtons toilet.
Aan de andere kant hadden de hogere klassen de toiletinstallatie van de koningin kunnen namaken zodat deze wijder zou worden verspreid. Pas twee eeuwen later nam een andere Engelsman, Alexander Cummings, het idee opnieuw onder de loep en vond hij het eerste moderne toilet uit. In 1775 patenteerde de horlogemaker uit Londen een toilet dat op vergelijkbare wijze functioneerde als de versie van Harrington: de ontlasting werd weggespoeld met schoon water. Zijn grote innovatie was de sifon, een S-vormige pijp waarmee een barrière van schoon water werd gecreëerd tussen de pot en het riool. De sifon voorkwam dat de geuren uit het toilet omhoog konden komen, waardoor een toilet voor het eerst zonder problemen binnenshuis worden geïnstalleerd.
Cummings installeerde zijn toiletten in houten meubels die niet opvielen wanneer ze niet werden gebruikt. Toch werkte zijn noviteit nog niet optimaal. Het waterreservoir lekte regelmatig en de klep die was geïnstalleerd in de bodem van de pot om de sifon te sluiten had de neiging om te klemmen.
Een verbeterd model
Joseph Bramah, een meubelmaker die verschillende toiletten van Cummings had geïnstalleerd, merkte de gebreken van het ontwerp op en bedacht een veel effectievere manier om de sifon af te sluiten: een klep die werd schoongehouden met spoelwater. Bramah voegde nog een tweede klep toe aan het ontwerp, waarmee lekkages werden vermeden. Met behulp van een verend luik kon worden voorkomen dat er water op de klep bleef staan dat in de winter zou kunnen bevriezen en het mechanisme blokkeerde. Een ijzeren plaat in de bodem voorkwam dat het water uit de pot opspatte. In 1778 patenteerde Bramah zijn nieuwe toilet en werd het succesvol op de markt gebracht, mede doordat dat het gemakkelijker te hanteren en effectiever was dan het model van Cummings.
In de periode hierna zijn nog vele verbeteringen aan het toilet aangebracht. Albert Giblin ontwierp in 1819 een model dat erg lijkt op het huidige, zonder klep in de pot. In 1849 produceerde Thomas Twyford de eerste toiletten van keramiek. Jaren later bedacht Thomas Crapper de vlotter, waarmee de waterstroom in de spoelbak met een kurk automatisch kon worden afgesloten. Een grote stap voorwaarts was de wet van het Britse parlement in 1848 waarin de installatie van toiletten in nieuwe huizen verplicht werd gesteld. Toch zou het nog decennia duren voordat het toilet in elk huis te vinden was.