Christelijk en gedoopt was vrijwel iedereen in de Middeleeuwen. Maar lang niet iedereen zat in een klooster. Die plek was voorbehouden aan de echte ‘elite-christenen’, zoals historicus en universitair docent Rutger Kramer van de Universiteit Utrecht de monniken noemt. Maar hoe kwam je in zo’n klooster terecht?

De vrome wereldverbeteraars

Tot de elfde eeuw – toen er onder paus Gregorius VII grote veranderingen plaatsvonden in het religieuze leven in Europa – kun je de bewoners van een klooster in grofweg drie types onderscheiden. Allereerst waren er de mensen die met volle overtuiging een religieus leven wilden leiden. Zij klopten op enig moment zelf aan bij het klooster om monnik te worden.

De mensen die er in de Middeleeuwen zelf voor kozen om het klooster in te gaan, waren heel vrome wereldverbeteraars, aldus historicus Kramer. Ridders en boeren hadden weinig tijd om te bidden of naar de kerk te gaan, maar een monnik had zijn leven daaraan toegewijd. Hij nam als het ware het bidwerk op zich waar de rest van de bevolking geen tijd voor had.

Leestip: 5 vergeten evangeliën die in de Middeleeuwen nog heel populair waren

‘In het kort komt het erop neer dat ze geloofden dat ze door hun gebeden de mensen buiten het klooster de hemel in konden helpen,’ vertelt Kramer. Dat betekende overigens niet dat iedereen buiten de kloostermuren kon doen wat hij wilde en alsnog naar de hemel mocht. Je moest je natuurlijk wel aan de Tien Geboden houden, om maar iets te noemen.

Zo had, idealiter, ieder zijn plek in de middeleeuwse samenleving: de boeren maakten het eten, de ridders konden vechten en de monnik was verantwoordelijk voor het religieuze werk.

Het middeleeuwse klooster als verzorgingstehuis

Daarnaast diende het klooster ook als de voorloper van het moderne verzorgingstehuis. Rijke edellieden op leeftijd kozen ervoor om monnik te worden (en land en geld af te staan) in ruil voor een onbezorgde oude dag. En dat niet alleen: je vergrootte ook nog eens je kansen om de hemel te halen.

‘Als je in het jaar 900 zowaar de zestig gehaald had, dan was je oeroud,’ aldus Kramer. ‘Door monnik te worden, zo was het idee, werden je zonden uitgewist en vergrootte je je kansen exponentieel om de hemel te bereiken.’ Een grote geruststelling, als je de dood in de ogen kijkt.

Verplichte studie

Voor zowel de bejaarde edellieden als de heilige wereldverbeteraars gold dat ze een noviciaat moesten doorlopen. Deze duurde één, twee of drie jaar: dat wisselde per klooster. Het was een wenperiode waarin je bekend raakte met de gebruiken en eisen van het kloosterleven.

Leestip: Het Heilige Roomse Rijk: 6 vragen en antwoorden

Je leerde (zo nodig) lezen en schrijven, zodat je mee kon helpen met de administratie, maar ook Latijn, zodat je mee kon draaien in de mis. ‘Veel monniken konden niet genoeg Latijn om te snappen wat ze zongen, dus ze zongen de psalmen min of meer fonetisch mee,’ vertelt Kramer.

Na deze intensieve periode kreeg je de vraag of je wilde blijven. Zo niet, dan kon je zonder problemen weer gaan. Het geld of land dat je geschonken had tijdens je intreding, bleef natuurlijk wel bij het klooster. Wie bleef, zat in theorie voor altijd vast aan zijn monastieke status.

De onvrijwillige monniken

Maar het grootste deel van de monniken zat in de vroege Middeleeuwen geheel onvrijwillig in het klooster. Zij waren als kind geofferd aan het klooster, de zogeheten oblaten. Daar hadden hun ouders verschillende redenen voor.

Voor de armen die geen geld hadden om hun kind te onderhouden, was het klooster een goede keuze. Hun kroost was verzekerd van een degelijke opleiding en ze kregen hun natje en hun droogje. Maar volgens Kramer waren het vooral de zoons van rijke landeigenaren of aristocraten die oblaat werden, vaak in ruil voor wat geld of land.

Leestip: Een kies trekken was in de Middeleeuwen een gewelddadige bedoening

‘De adel wilde soms gewoon van hun kinderen af, bijvoorbeeld omdat ze geen zin hadden om hun domein over hen allemaal te verdelen, en een klooster was een veilige investering,’ vertelt Kramer. ‘Dat zagen ze zelf niet als het dumpen van hun kind, overigens, al was het dat in feite natuurlijk wel.’

Recht op zelfbeschikking

Deze oblaten kregen, in tegenstelling tot de novices, niet de kans om na hun studie het monastieke leven af te wijzen. Zij doorliepen gedurende hun leven de kerkelijke opleiding en waren daarna simpelweg monnik.

Kwamen ze er dan nooit meer uit? Idealiter niet, natuurlijk. Maar de realiteit wijkt weleens af van het ideaal, aldus Kramer. ‘Er is een beroemd geval uit de negende eeuw, waarin een monnik, Gottschalk, het klooster aanklaagt. Hij beriep zich op het recht op zelfbeschikking. Hij verklaarde voor de commissie dat hij te jong was om te weten waar hij aan begon, en helemaal niet in het klooster wilde zijn. En hij heeft gelijk gekregen.’

Daarna ging hij overigens wel weer een ander klooster in, maar nu vrijwillig – voor hem maakte dat alle verschil.

Geen elite-christen

Dat Gottschalk mocht vertrekken, had overigens niet alleen met het recht op zelfbeschikking te maken, maar ook omdat de commissie ervan overtuigd was dat hij niet in het klooster thuishoorde. Want daar zaten alleen de elite-christenen. Als je geen monnik wil zijn, dan ben je dat overduidelijk niet.

Zijn vertrek wakkerde wel een discussie aan. Hoewel het offeren van kinderen niet direct stopte, kregen ze na verloop van tijd wel op oudere leeftijd de keuze: wil je in het klooster blijven of vertrekken? Inmiddels is de praktijk volledig verdwenen. Evenals het gros van de operatieve, christelijke kloosters.

Meer ontdekken? Krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium en steun onze missie. Word vandaag nog lid!