Dit artikel verscheen in de vierde editie van National Geographic Magazine 2021.
Neem de doodgraver Nicrophorus americanus. Deze gier van de insectenwereld kwam ooit in grote aantallen voor in 35 Amerikaanse staten, waar hij vlijtig karkassen ruimde. Inmiddels heeft de International Union for Conservation of Nature (IUCN) de kever de status ‘ernstig bedreigd’ toegekend. De afvalverwerker komt nu nog op vier locaties voor. Vermoedelijke hoofdoorzaken: habitatverlies, bestrijdingsmiddelen en lichtvervuiling.
Net als de tijger is Nicrophorus americanus oranjezwart gekleurd – én loopt hij in aantal terug. Maar waar de tijger onmiddellijk herkenbaar is als symbool van natuurbescherming, weten slechts weinig mensen van het bestaan van deze nuttige kever.
Uit die tegenstelling blijkt wel hoezeer de beeldvorming wordt gedomineerd door enkele soorten. Het zijn de dieren met charisma die door non-profitorganisaties, overheden en andere groepen worden ingezet om aandacht te vragen voor natuurbescherming. Meestal gaat het daarbij om drie orden van zoogdieren: primaten, roofdieren en hoefdieren. We kunnen ons nu eenmaal beter identificeren met dieren die menselijke eigenschappen hebben, zoals een groot lichaam en ogen aan de voorzijde van de kop. ‘Een plant kun je moeilijk in de ogen kijken,’ zegt Hugh Possingham, hoofd wetenschappelijk onderzoek van de Australische deelstaat Queensland.
In mijn werk als wildlifejournalist en -auteur richt ik me op dieren die meer in de schaduw staan, maar daarmee ben ik een uitzondering. De meeste non-profitfondsen in de dierenbescherming nemen hun toevlucht tot de ‘celebritysoorten’, zoals mensapen, olifanten, grote katachtigen, neushoorns en reuzenpanda’s. In opiniepeilingen komt de tijger vaak als populairste dier naar voren. India, waar de meeste tijgers leven, besteedde alleen in 2019 al ruim veertig miljoen euro aan hun bescherming.
Dat is allemaal prachtig. Intussen leiden veel minder bekende soorten vissen, reptielen, amfibieën en vogels in alle anonimiteit een kwijnend bestaan. Neem de Filipijnse krokodil, waarvan er nog maar zo’n honderd zijn, of de zee-engel, een haai die ooit in alle Europese wateren voorkwam en nu is uitgestorven in de Noordzee. Planten en ongewervelde dieren zijn nog impopulairder. Wereldwijd staan meer dan 35.500 dier- en plantensoorten op het punt voor altijd te verdwijnen.
Daarmee staan we voor een dilemma. Er gaat te weinig geld naar natuurbescherming. In Amerika krijgen de U.S. Fish and Wildlife Service en andere federale organisaties soms nog geen kwart van wat ze nodig hebben om bedreigde soorten te redden. Dat geldt ook voor particulieren: in de VS ging in 2019 maar drie procent van het geld dat mensen aan goede doelen gaven naar dieren en het milieu. Als het budget beperkt is, hoe beslissen we dan welke soorten we redden? Dat is niet zo eenvoudig. Het hangt mede af van de kans dat het dier het redt; van economische belangen, zoals bij de Atlantische zalm; van persoonlijke voorkeuren van mensen die het besluit nemen; van politieke factoren.
Een mogelijke oplossing is het triagemodel: experts beslissen welke soorten er kunnen worden gered, in het besef dat andere dan verloren gaan. Zo waren er in de jaren tachtig nog maar 22 Californische condors; er woedde een heftig debat over de vraag of de soort in gevangenschap moest worden gefokt (duur) of dat hij moest worden opgegeven. Het fokprogramma won; vandaag de dag houden ruim vijfhonderd van deze aaseters in Californië, Utah, Arizona en Noord-Mexico de omgeving schoon. Het besluit wordt achteraf alom bejubeld.
Welke soorten zijn te redden?
We moeten niet alleen ‘geld uitgeven aan de coole soorten’, aldus natuurbeschermingsexpert Bob Smith, maar ook aan de ‘underdogs’. Al zijn ze niet pluizig en hebben ze geen grote smekende ogen, onbekende of minder fotogenieke dieren verdienen ook onze steun, zegt hij. —CD
Fotograaf en National Geographic Explorer Joel Sartore is de man achter National Geographic Photo Ark, een langlopend project dat mensen met foto’s wil inspireren om bedreigde soorten te redden voor het te laat is. De National Geographic Society steunt Photo Ark sinds 2012.
In andere gevallen worden knopen doorgehakt op basis van te weinig gegevens of zonder strategie. Zo kan geld verkeerd terechtkomen, aldus Leah Gerber van de Arizona State University.
De U.S. Fish and Wildlife Service trekt jaarlijks ruim vier miljoen dollar uit voor het herstel van Strix occidentalis caurina, een bedreigde ondersoort van de gevlekte bosuil die voorkomt langs de noordwestkust van de VS. ‘Weggegooid geld’, zegt men nu, omdat de populatie nog steeds niet groeit. Voor Coryphantha ramillosa, een bedreigde cactus uit Texas, heeft de staat slechts zo’n 140.000 dollar per jaar over; met enkele tienduizenden dollars extra zou de soort gered zijn, aldus Gerber.
Om het probleem gerichter aan te pakken, ontwikkelden Gerber en andere natuurbeschermers de ‘knapzakmethode’, naar de avonturier die voor onderweg alleen het hoogst noodzakelijke in zo weinig mogelijk ruimte moet zien te proppen. Ook in de soortenbescherming wil je ‘zo veel mogelijk waar voor je geld’, aldus Gerber. Het algoritme van de methode berekent aan de hand van onder meer de kosten van het behoud van een soort en de kans dat deze uitsterft welke beschermingsstrategie het beste resultaat geeft.
Possingham ontwikkelde een soortgelijk model: dit Project Prioritization Protocol wordt nu gehanteerd in Australië en Nieuw-Zeeland. De keuze welk dier moet worden gered, is gebaseerd op kosteneffectiviteit, wat controverse en stress moet beperken.
Een andere methode gaat uit van hoe uniek planten en dieren zijn. Deze EDGE-soorten (evolutionary distinct and globally endangered) hebben maar weinig naaste verwanten; ze vertegenwoordigen in hun eentje een hele tak aan de evolutiestamboom. Als we soorten als het vingerdier (Madagaskar), de numbat (Australië), de schoenbekooievaar (Afrika) of de Chinese reuzensalamander verliezen, kan er een arsenaal aan ‘mogelijke nuttige’ soorten verloren gaan ‘die nog niet zijn onderzocht’, aldus Nisha Owen van natuurbeschermingsorganisatie On the EDGE Conservation. De ernstig bedreigde axolotl, een salamander inheems in Mexico, heeft bijvoorbeeld regeneratieve eigenschappen die interessant kunnen zijn voor de menselijke geneeskunde.
Bij het triagemodel moeten we volgens Owen bedenken wat we opgeven, terwijl het EDGE-model optimistischer is en vraagt waarop we ons willen concentreren. In het laatste model krijgt een soort voorrang naarmate hij evolutionair zeldzamer en ernstiger bedreigd is. Van de bovenste honderd soorten op de lijst staan hebben er negentig betere bescherming nodig, aldus Owen.
We moeten hele ecosystemen beschermen en geen afzonderlijke soorten, hoor je weleens. Er zijn ook voorstanders van de zogenoemde paraplumethode, het idee dat kleine dieren uit de omgeving van een beeldbepalende soort meeprofiteren wanneer deze wordt beschermd.
China bijvoorbeeld, heeft zo hard gewerkt aan de bescherming van de geliefde reuzenpanda dat ten minste enkele van de inheemse vogels en zoogdieren uit de habitat van de panda ook beschermd zijn, zegt Stuart Pimm van de Duke University. Denk daarbij aan de ladyamherstfazant en de bedreigde gouden stompneusaap.
Nasikabatrachus sahyadrensis daarentegen, een kikker die alleen voorkomt in het leefgebied van de Bengaalse tijger in de West-Ghats in India, heeft niet geprofiteerd van de grote investeringen in de tijgerhabitat, zegt Owen. De kikker heeft specifieke noden: snelstromend water, liefst zonder wegen.
Ook Pimm maakt deze kanttekening: op het oog rationele methoden kunnen gebreken vertonen en een excuus vormen ‘om lastige keuzen uit de weg te gaan’, zegt hij. Overheidsinstanties die zich alleen op cijfers baseren, krijgen zo volgens hem de ruimte om soorten te laten uitsterven.
De meeste dierenvrienden zijn het vermoedelijk eens met de stelling dat er over charisma niet te twisten valt. Kunnen we de lijst van dieren die we leuk of zelfs mooi vinden dan niet langer maken? Ja, zegt Bob Smith, hoogleraar natuurbescherming aan de University of Kent. De dieren hebben zelfs een naam: de ‘Assepoestersoorten’: veelal bedreigde dieren die, zoals blijkt uit online zoekopdrachten, geliefd zijn, maar niet als paradepaardje worden ingezet. Denk aan de tamaroe, de wilde ezel of de cozumelwasbeer – en zo zijn er nog veel meer. ‘Minder bekende en minder aantrekkelijke dieren kunnen, met wat extra marketinginspanning, evengoed beeldbepalende soorten worden,’ zegt Smith.
In een recent onderzoek hielp hij een andere mythe rond ‘mascottedieren’ de wereld uit, namelijk dat ze niet zouden bijdragen tot de bekendheid van de meest soortenrijke en bedreigde plaatsen. Uit een door Smith ontwikkeld model blijkt dat er in de belangrijkste beschermde natuurgebieden ruim vijfhonderd beeldbepalende soorten en ‘Assepoester-dieren’ voorkomen, zowel zoogdieren als vogels en reptielen. Meer aandacht voor deze soorten kan de financiering van en de publiciteitscampagnes voor de bescherming van leefgebieden stimuleren.
Smith heeft trouwens niets tegen panda’s en tijgers, zegt hij. ‘Ik vond ze mooi, daarvoor ben ik de natuurbescherming ingegaan. Maar als natuurbeschermers moeten we zorgen dat mensen ook van andere dieren gaan houden.’
Christine Dell’Amore is National Geographic-redacteur en wildlife-expert, en ‘dol op ondergewaardeerde dieren’.
Dit artikel verscheen in de vierde editie van National Geographic Magazine 2021.