Dit artikel verscheen in de vierde editie van National Geographic Magazine 2021.
Gewoonlijk is het een drukte van belang op de weg waaraan Hotel Muhabura ligt: auto’s, fietsers, groepjes schoolgaande kinderen en boeren die ladingen spruitjes of kolen voortduwen. Nu is het uitgestorven. Nog net op tijd voor de avondklok om zeven uur ingaat, arriveer ik bij het hotel en loop ik de oranje geschilderde trappen op. Een man achter een tafel houdt een thermometer tegen mijn voorhoofd. 36,4 °C. Ik ontsmet mijn handen en check in bij de balie.
Rwanda, een dichtbevolkt, vruchtbaar land, heeft mijn hart gestolen. Reizen erheen is nu lastig, maar niet onmogelijk. De overheid reageert flexibel op de verspreiding van het virus, zodat het maatschappelijk leven niet te zeer wordt ontwricht. Mondmaskers zijn overal verplicht, een bezoek aan een nationaal park vereist een negatieve PCR-test. Stijgt het aantal positieve testen? Dan wordt de avondklok vervroegd en sluiten grenzen tussen provincies.Tegelijk zijn de restaurants open en de markten vol.
Eerder die dag was ik in Muzanse, een district in Noordwest-Rwanda. Na een autorit door ‘het land van de duizend heuvels’, zoals Rwanda wel wordt genoemd, doemde in de verte het Virungagebergte op. Dit vulkanisch massief, dat zich uitstrekt over Rwanda, Oeganda en Congo, is samen met het natuurreservaat Bwindi in Oeganda de laatste plek ter wereld waar berggorilla’s leven. De Amerikaanse onderzoeker Dian Fossey werd wereldberoemd door het uitzonderlijke geduld waarmee ze vanaf 1967 bijna twintig jaar lang, in opdracht van de National Geographic Society, de van nature schuwe dieren bestudeerde. Daarbij keerde ze zich soms agressief tegen stropers – wat haar in 1985 uiteindelijk fataal werd: slapend in haar hut werd ze vermoord.
‘Wanneer Dian terugkwam uit de bergen, was het feest,’ herinnert Theresa Rusingizandekwe zich, eigenaar van Hotel Muhabura. Toen ze als meisje op bed lag – het hotel was destijds nog in handen van haar vader –, hoorde ze de muziek tot in de late uurtjes. Theresa wijst me de weg naar kamer twaalf, waar Fossey altijd sliep. ‘We hebben er niets aan veranderd,’ zegt ze trots. Ik bekijk de foto’s aan de muur. In een innige omarming met een gorilla kijkt de onderzoekster lachend de kamer in.
De volgende ochtend heb ik een afspraak met Julius Nziza, hoofddierenarts bij Gorilla Doctors en verantwoordelijk voor het welzijn van de berggorilla’s in Rwanda. Over dat welzijn maakt hij zich sinds de coviduitbraak grote zorgen. ‘We hebben zwijnenpest, vogelgriep, zika, SARS en ebola gehad, dus we waren voorbereid,’ vertelt hij. ‘Maar dat dit virus zó zou toeslaan, hadden we niet voorzien.’ In 2009 gingen alle alarmbellen af toen tientallen gorilla’s ziek werden en er twee stierven. Na onderzoek bleken ze besmet met het door mensen overgedragen humaan metapneumovirus. ‘We weten dat gorilla’s dezelfde receptoren hebben voor coronavirussen als mensen en dus besmet kunnen raken.’
Het virus is nog niet bij berggorilla’s vastgesteld, maar doordat ze geen antistoffen hebben tegen coronavirussen, kan het ze hard treffen. Aan handen wassen of social distancing doen ze niet: wordt één dier geïnfecteerd, dan kan de ziekte zich gemakkelijk onder de populatie verspreiden. Onderzoekers,rangers en gidsen in Rwanda zijn erop getraind alert te zijn op ziektesymptomen. Verder wordt gorillaontlasting geanalyseerd op aanwezigheid van virussen. Zo hoopt Gorilla Doctors bij een besmetting snel te kunnen handelen, zegt Nziza.
Wanneer ik de volgende dag in alle vroegte aankom bij het hoofdkwartier van Volcanoes National Park hangt de mist nog rond de vulkanen. Bij eerdere bezoeken zag ik hier toeristen uit alle hoeken van de wereld. Sommigen hadden jaren gespaard, want een uur bij de berggorilla’s kost 1500 dollar – geld waarvan negentig procent naar de bescherming van het park en de gorilla’s gaat en tien procent naar de ontwikkeling van omliggende dorpen.
Vandaag is het aantal toeristen op één hand te tellen, stelt gids Emmanuel Harerimana bezorgd vast. Zijn leven is in enkele maanden tijd op zijn kop gezet: vóór de crisis ging hij bijna dagelijks met een groep toeristen het bos in, nu komen er af en toe een paar mensen. Om te voorkomen dat gidsen de gorilla’s besmetten, verblijven ze elke maand twee weken in quarantaine – een periode waarin Emmanuel zijn vrouw en vier kinderen niet kan zien.
Terwijl ik samen met de gids en twee rangers langs de aardappelvelden wandel, komt de grens tussen de bewoonde wereld en het regenwoud in zicht. Bij de muur die de buffels binnen de parkgrenzen moet houden, stoppen we nog eenmaal voor het ontsmetten van onze schoenen en handen. We vervolgen onze weg omhoog. Met elke stap wordt het bos dichter, de grond natter en zakken mijn schoenen dieper weg in de modder.
Vroeger was Emmanuel stroper, net als zijn vader en grootvader. Zijn dorp grenst aan het nationaal park, en voor water, vlees, vruchten en hout was de familie afhankelijk van het regenwoud. ‘Het waren lange, avontuurlijke tochten door het bos,’ vertelt hij met glimmende ogen. De vallen waren bestemd voor antilopen, duikers of buffels, zegt hij, maar soms liep een gorilla in een val, met dodelijke afloop.
Nu is Emmanuel dus gids. Het Dian Fossey Gorilla Fund en de Rwandese overheid leerden hem en zijn dorpsgenoten hun eigen voedsel te verbouwen, dieren te houden of, in het geval van zijn vader, houten souvenirs te maken. Maar hoe ziet hun toekomst eruit als de toeristen wegblijven? Zijn vader heeft nauwelijks nog een souvenir verkocht sinds de uitbraak. Emmanuel zal zelf niet gauw opnieuw gaan stropen, vertelt hij, maar hij durft zijn handen niet in het vuur te steken voor andere dorpelingen.
Het Dian Fossey Gorilla Fund richt zich, behalve op gorillabescherming en -onderzoek, ook op het voorkomen van stroperij. Elk jaar halen gewapende antistroperijteams zeker duizend strikken en vallen weg. Nu er minder toeristen, gidsen en onderzoekers zijn, begeven stropers zich gemakkelijker ongezien in het park. Daarom heeft het Fund het aantal rangers dat vallen opspoort, verdubbeld, in de hoop dat dit stropers afschrikt en dat hun activiteiten tijdens de coronapandemie tenminste niet toenemen.
Aan handen wassen of social distancing doen de gorilla’s niet: wordt één dier geïnfecteerd, dan kan de ziekte zich gemakkelijk onder de populatie verspreiden.
Plotseling hoor ik luid gekraak. Ik zie een gorillajong aan een streng bamboe heen en weer zwaaien. De scheut knapt onder zijn gewicht en het jong klettert naar beneden. Verdwaasd rent hij naar zijn moeder, die hem op haar schouders neemt. Her en der zie ik andere gorilla’s tussen de bamboe, met hun roodbruine ogen werpen ze me een melancholieke blik toe. Oog in oog met deze nauwe verwanten kan ik niet anders dan in stille bewondering toekijken. Ze knagen aan bamboestengels, liggen op hun rug uit te buiken, en de kleintjes trekken speels aan de tenen van hun vader, de zilverrug van de groep.Goedaardige reuzen die, ondanks hun spierkracht, kwetsbaar zijn voor een minuscuul virusdeeltje dat ik zomaar bij me kan dragen.
Plots loopt een gorilla recht op me af. Een ranger trekt me meteen naar achteren. Toeristen moeten nu niet zeven, maar tien meter afstand houden. Maar op de steile helling kan ik niet verder achteruit; ik houd me aan een boom vast om niet weg te glijden. De gorilla passeert me op zo’n twee meter.
Zou het niet beter zijn helemaal geen toeristen meer toe te laten? vraag ik Julius Nziza. ‘Dat is een duivels dilemma,’ verzucht hij. ‘De kans dat het virus via een toerist wordt overgebracht is reëel. Dat kan rampzalig zijn.’ Maar hij weet ook dat er zonder het toerisme nu geen berggorilla’s meer zouden zijn.
Ecoloog Yntze van der Hoek beaamt dat. Het combineren van exclusief toerisme met het beschermen van gorilla’s heeft Volcanoes National Park tot een voorbeeld van natuurbehoud gemaakt, vertelt hij. De berggorilla is de enige primatensoort ter wereld waarvan het aantal recentelijk is toegenomen – in de afgelopen 45 jaar tot iets meer dan duizend. Al blijkt uit de laatste tellingen dat de groei stagneert.
Van der Hoek, biodiversiteitsexpert bij het Dian Fossey Gorilla Fund, onderzoekt hoeveel gorilla’s dit gebied aankan. ‘Komt de stagnatie door het voedselaanbod, of is er een andere oorzaak?’ Méér gorilla’s in het gebied, vertelt hij, betekent meer gevechten tussen de diverse groepen, waarbij de jonge dieren soms worden gedood. Ook kunnen bacteriën, virussen en parasieten zich door de hogere populatiedichtheid gemakkelijker verspreiden.
Om de dieren meer leefruimte te bieden, wil de overheid de parkgrenzen verruimen. Mensen die zo hun land kwijtraken, worden gecompenseerd. ‘Het gaat ons niet alleen om de gezondheid van de gorilla’s en andere dieren in het park, ook het welzijn van de omwonenden is cruciaal,’ zegt Van der Hoek.
Terug in mijn hotelkamertje kijk ik naar de foto’s van Dian Fossey. Zonder mondkapje en met blote handen streelt ze een gorilla. In 1985 vormden stropers het grootste gevaar voor de overleving van de gorilla’s. Fossey wist ze voor uitsterven te behoeden. Nu wacht Rwanda de volgende uitdaging: de koning van de jungle beschermen tegen virussen.
Marijke Ottema is freelancejournalist en schrijft geregeld voor National Geographic. In november 2020 was ze voor het laatst in Rwanda. Zo gauw het weer kan, wil ze terug.
Dit artikel verscheen in de vierde editie van National Geographic Magazine 2021.