Dit artikel kwam tot stand in samenwerking met de National Geographic Society.

In een verklaring die in december 2018 online werd gepubliceerd, hebben enkele van de belangrijkste natuurbeschermingsorganisaties in de wereld opgeroepen om tegen het jaar 2030 dertig procent van de wereld als beschermd natuurgebied in te richten, met als doel om dat aandeel in 2050 naar vijftig procent uit te breiden. Vorige week reageerde een werkgroep van de VN daarop met het plaatsen van een samenvatting van het idee op internet (hier direct te downloaden). Maar wat er precies onder ‘beschermd gebied’ wordt verstaan en hoe de wereld deze doelen zouden kunnen bereiken, is nog onderwerp van debat.

Natuurbeschermers zeggen dat het hoge aandeel aan beschermd gebied nodig is om er zeker van te zijn dat de mens ook in de toekomst van de ‘diensten’ van de natuur kan profiteren – waaronder het filteren van drinkwater en de opslag van CO2die anders zou bijdragen aan de opwarming van de aarde. Ook zijn de beschermde gebieden nodig om het massale verdwijnen van soorten tot staan te brengen.

De mens en zijn veedieren beginnen de rest van het leven op aarde naar de marge te verdringen. Gerekend naar biomassa zijn slechts vier van procent van de zoogdieren op aarde wilde dieren. De overige 96 procent bestaat uit veedieren en mensen. Sinds 1970 is het aantal wilde zoogdieren, vogels, vissen en amfibieën gemiddeld met zestig procent afgenomen.

Algemeen wordt habitatverlies als de voornaamste oorzaak voor de achteruitgang van populaties van wilde dieren in de wereld gezien, en door die dramatische achteruitgang bevinden veel soorten zich op het randje van de afgrond. Het goede nieuws is dat er nog tijd is om de meeste soorten voor uitsterving te behoeden. Op de Rode Lijst van dieren die met uitsterving worden bedreigd, opgesteld door de International Union for Conservation of Nature, staan inmiddels 872 soorten die al zijn uitgestorven, terwijl maar liefst 26.500 soorten met uitsterving worden bedreigd. Om deze soorten te redden moeten hun habitats en ook de diersoorten waarvan de bedreigde dieren afhankelijk zijn, worden beschermd – en wel snel.

“We hebben echt niet veel tijd meer,” zegt Brian O’Donnell, directeur van de Wyss Campaign for Nature, een ngo in Durango, Colorado, die pleit voor de instelling van meer beschermde gebieden in de wereld. “Elk jaar dat we nog langer wachten, brengen we meer soorten in gevaar.”

De oproep maakt deel uit van een project van de Conferentie van deelnemende landen aan de Conventie inzake Biodiversiteit, die bedoeld is om wereldwijde milieudoelen op te stellen. Onderhandelingen over specifieke doelen zullen doorgaan tot aan de volgende grote bijeenkomst van de landen, in oktober 2020 in Beijing.

De doelen zullen een stap verdergaan dan de ’Biodiversiteitsdoelstellingen van Aichi’, die in 2011 werden afgesproken en in 2020 gehaald zouden moeten worden. Daartoe behoort ook het streven om 17 procent van alle land- en binnenwatergebieden op aarde en 10 procent van de kustwateren en zeegebieden te beschermen.

Deze doelstellingen zijn nog steeds haalbaar. In 2018 stond in totaal 14,9 procent van het landoppervlak en 7,3 procent van de wereldzeeën onder een of andere vorm van formele natuurbescherming.

Tot de ondertekenaars die afgelopen week opriepen tot het beschermen van dertig procent van de aarde in 2030, behoren BirdLife International, Conservation International, de National Geographic Society, de Natural Resources Defense Council, Nature Conservancy en negen andere ngo’s. De meeste zien de doelstelling voor 2030 als een tussenstap op weg naar een nog ambitieuzer streven: het beschermen van de helft van de planeet tegen 2050.

Oproepen om de helft van de aarde onder bescherming te stellen, dateren al uit de jaren zeventig van de vorige eeuw, maar het concept heeft in de afgelopen jaren weer momentum gekregen na de oprichting van de ‘Nature Needs Half’-beweging in 2009 en de publicatie van het boek Half-Earthvan de vooraanstaande naturalist E.O. Wilson in 2016.

“We zien veel overeenstemming als het gaat om mensen die op grotere schaal denken,” zegt Jonathan Baillie, directeur en hoofd wetenschap van de National Geographic Society in Washington DC. “Het is heel zeldzaam dat alle belangrijke natuurbeschermingsorganisaties het over één ding met elkaar eens zijn.”

Volgens aanhangers kan het vaststellen van een duidelijk en ambitieus plan helpen om het rampzalige verlies aan biodiversiteit bij regeringen en privéinstellingen onder de aandacht te brengen. In de afgelopen jaren heeft vooral de zorg over het klimaat alle aandacht opgeëist.

Tijdens de laatste bijeenkomst van de Biodiversiteitsconventie waren milieuministers volgens O’Donnell de hoogst aanwezige regeringsvertegenwoordigers, en een deel van die ministers bezocht de conferentie maar kort. Daarentegen werd het Klimaatakkoord van Parijs bijgewoond door staatshoofden en regeringsleiders. Ook krijgt het klimaatoverleg veel meer aandacht in de media en van het bredere publiek. Het behoud van biodiversiteit “moet onder wereldleiders veel meer onder de aandacht worden gebracht,” zegt O’Donnell.

Inheemse volken

Sommige waarnemers willen zich eerst in het plan verdiepen voordat ze het kunnen ondersteunen.

De oproep om dertig procent van de aarde te beschermen, “alarmeerde” Victoria Tauli-Corpuz, speciaal VN-rapporteur voor de rechten van inheemse volken in Baguio City op de Filipijnen. Tauli-Corpuz was in 2018 een van de opstellers van een rapport waarin kritiek werd uitgeoefend op natuurbeschermingsorganisaties, omdat zij inheemse volken van hun land verdreven ten behoeve van de instelling van natuurgebieden, verhinderden dat eerder verdreven inheemse volken hun land konden opeisen, en schade toebrachten aan de levenswijze en het levensonderhoud van inheemse bevolkingen door middel van agressieve politiecontroles en het verbieden van de jacht of de visvangst.

Natuurbeschermers erkennen steeds vaker het recht van inheemse volken op het beheer van hun eigen land en zien daarbij zelfs in dat gebieden die door inheemse volken worden beheerd vanuit het oogpunt van biodiversiteit vaak beter worden verzorgd dan land dat onder beheer van nieuwe bewoners valt. Hoewel inheemse volken minder dan vijf procent van de wereldbevolking uitmaken, beheren of bezitten ze zo’n 25 procent van al het landoppervlak op aarde – en veel daarvan wordt duurzamer beheerd en vertoont ook een hogere biodiversiteit dan de overige driekwart van het landoppervlak. Ondanks problemen als armoede en onzekere eigendomsrechten, besteden inheemse volken ongeveer vier miljard dollar per jaar aan natuurbehoud – een aanzienlijk deel van het totaalbedrag van rond de 21 miljard dollar dat jaarlijks voor dit doel wordt uitgegeven.

Maar volgens Tauli-Corpuz, die zelf tot een inheems volk behoort, veranderen de opvattingen maar langzaam en zien velen de permanente aanwezigheid van mensen die in hun levensonderhoud voorzien, nog altijd als iets dat onverenigbaar is met natuurbescherming. “Ik denk dat ze nog vastzitten in het idee dat mensen niet in de natuur mogen ingrijpen,” zegt zij. “Een paar dagen geleden was ik nog op een vergadering in Nairobi, en bijna alle sprekers hadden het er nog steeds over.”

Ze heeft opgeroepen om een klachtenmechanisme op te zetten, zodat inheemse volken een formele klacht bij de VN kunnen indienen als zij door natuurbeschermingsprojecten worden geschaad, maar tot nu toe is dat niet gebeurd. Ook de teruggave van land en hulpbronnen die bij eerdere beschermingsprojecten van de inheemse bevolking zijn afgepakt, is volgens haar nog niet op gang gekomen. “Als je oproept tot het uitbreiden van het percentage beschermd gebied terwijl je kwesties die door inheemse volken zijn aangekaart nog niet hebt opgelost, zit je met een probleem,” zegt zij.

Degenen achter de oproep om dertig procent van de aarde te beschermen zeggen dat ook gebieden die door inheemse volken en andere plaatselijke gemeenschappen worden bewoond en beheerd, tot het beoogde doel worden gerekend. “Bescherming van de biodiversiteit betekent het beschermen van de rechten van inheemse volken,” zegt O’Donnell. “Het zal een centrale rol spelen in de oproep om dertig procent van de planeet te beschermen, in plaats van dat het ermee botst.”

Innovatieve benaderingen

Status bedreigd De Indische tapir Tapirus indicus is voor zijn overleving afhankelijk van oerbossen met name tropische oerbossen De verwoesting van deze bossen onder andere door de aanleg van palmolieplantages vormt een grote bedreiging voor de soort Gefotografeerd in de Minnesota Zoo in Apple Valley VS

Sommige gebieden worden met het oog op natuurbehoud en duurzaam gebruik door de plaatselijke bevolking zelf beheerd. O’Donnell en Baillie noemden allebei het voorbeeld van de Northern Rangelands Trust, een consortium van natuurbeschermingsgroepen in Kenia waarin plaatselijke veehoeders uit achttien verschillende etnische groepen hun land voor het grazen van vee en het behoud van de wildfauna beheren. De trust wordt financieel ondersteund door ngo’s en overheidsorganen.

Het project maakt duidelijk dat niet al het ‘beschermde natuurgebied’ waarnaar met de ‘dertig procent-oproep’ wordt gestreefd, zal bestaan uit natuurparken en -reservaten zoals we die in het Westen kennen. De International Union for Conservation of Nature heeft een classificatie van beschermde gebieden opgesteld, variërend van Type Ia (‘Strikt beschermde natuurgebieden’, met beperkte toegang voor de mens) tot Type IV (‘Beschermde gebieden met een duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen’), die ongeveer overeenkomen met gebieden waar inheemse volken tegenwoordig leven.

Samen met de betere resultaten die inheemse volken in het behoud van biodiversiteit hebben behaald, is dit ook de reden waarom Erle Ellis, milieuwetenschapper aan de University of Maryland in Baltimore County, vindt dat “het afdwingen van de soevereiniteit van inheemse volken een vanzelfsprekend onderdeel van die dertig procent zou moeten zijn.”

Naast diverse soorten ‘beschermd gebied’ wordt in de oproep ook gewag gemaakt van “andere efficiënte beschermingsmaatregelen op gebiedsbasis”. Het gaat daarbij niet om een vaag voornemen, maar om een steeds duidelijker vastgelegde categorie van landbeheer, die voor het eerst in 2011 in de ‘Aichi-doelstellingen’ werd opgenomen. In een rapport worden deze gebieden omschreven als “geografisch afgebakende ruimten die niet als beschermd natuurgebied worden erkend maar die op lange termijn worden bestuurd en beheerd op een wijze die het plaatselijke behoud van biodiversiteit en de daarbij behorende ecosysteemdiensten en culturele en spirituele waarden feitelijk waarborgt.”

Tot mogelijke voorbeelden van zulke gebieden behoren jachtgebieden en verzamelplekken van inheemse culturen; natuurgebieden op militaire oefenterreinen; gebieden die voor natuurwetenschappelijk onderzoek zijn gereserveerd; gewijde grond en begraafplaatsen; weidegrond van inheemse veehoeders en zelfs verschillende soorten stadsparken.

Parken op papier?

Volgens de visie van de groep mag de beoogde dertig procent niet alleen bestaan uit gebieden die relatief eenvoudig en goedkoop beschermd kunnen worden, maar moet het een goede afspiegeling van de diversiteit aan ecosystemen op aarde zijn. Maar dat zou volgens Ellis vóór 2030 misschien niet haalbaar zijn.

“De grote vraag wat betreft het behalen van die dertig procent in iets meer dan tien jaar, is of de snelheid van de invoering ervan ten koste van de kwaliteit zal gaan,” zegt hij. “Het zou jammer zijn als mensen zouden proberen het doel snel te bereiken door land te beschermen dat eigenlijk niet wordt bedreigd.”

Zo ook waarschuwt hij voor het ontstaan van ‘parken op papier’, waarbij stukken land onder bescherming worden gesteld zonder dat goed is nagedacht over de benodigde financiering op lange termijn en over plannen voor de stabiliteit en welvaart van de omringende gemeenschappen. In dat soort parken worden natuurlijke hulpbronnen geplunderd door diegenen die niet bij de instelling van het park zijn betrokken of die anders niet zouden kunnen overleven. “Als je té snelgaat, loop je het risico dat je een reusachtig gebied creëert waarbinnen het behouden van de natuur is mislukt,” waarschuwt hij.

De visie is dus iets complexer dan wordt gesuggereerd door de slogan ‘dertig procent in 2030’. Volgens vooraanstaande natuurbeschermingsgroepen zou dertig procent van al het land en zeegebied op aarde in 2030 inmiddels moeten behoren tot een veelheid van ecologisch diverse gebieden, die op gezonde financiële basis en met steun van plaatselijke gemeenschappen ten behoeve van de natuur beschermd en beheerd worden.

Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd in het Engels op NationalGeographic.com.