NORWICH, Engeland - ‘Een grote doornenstruik en een berg afgedankte bakstenen,’ zo omschrijft Sarah Smith hoe het achtererf van haar drukkerij, in de buitenwijken van het middeleeuwse stadje Norwich, er vóór de pandemie uitzag.
Een paar jaar later is het grondstuk omgetoverd in een mini-mozaïek van wilde bloemen, grassen, lavendel en klaprozen. Het terrein omvat nu vijvertjes, een rotstuin, een moestuin, kruiden en een kleine composthoop die in de warme zon zijn werk doet. Het gekwinkeleer van vogels concurreert met het gezoem van het koelsysteem van een aangrenzende vleesgroothandel. Zoemend langs oude pakhuizen doen bijen zich tegoed aan nectar, terwijl bosmuizen door het gaas van het hekwerk ritselen, op zoek naar schaduw, zaden en insecten. Het is een rommelig geheel, maar het bruist van het leven.
Het aan de natuur teruggegeven grondstuk is misschien niet meer dan enkele tientallen vierkante meters groot, maar het maakt deel uit van een beweging die tot doel heeft om mensen weer in contact te brengen met de natuur – en deels ook om het rampzalige verlies aan biodiversiteit terug te draaien dat sinds de Industriële Revolutie heeft geleid tot het verdwijnen van bijna de helft van alle soorten wilde flora en fauna in Groot-Brittannië. Het project van Smith werd uitgevoerd in het kader van een natuurherstelcampagne onder leiding van WildEast, een ngo die mensen ertoe wil aanzetten om twintig procent van hun grondstuk te laten verwilderen – of het nu gaat om het aanleggen van een vijvertje in de achtertuin, het laten opschieten van het gras rond een kerkgebouw of het veranderen van een stukje eigen akkerland in wilde natuur.
Soortgelijke initiatieven zijn in heel Groot-Brittannië opgezet, door ngo’s, plaatselijke overheden en gewone burgers. Volgens een telling van de krant The Guardian en Inkcap Journal, een nieuwsbrief op het gebied van natuurbehoud, zijn er tot dusver in één vijfde van alle Britse bestuurlijke graafschappen – 43 van de 206 – natuurherstelprojecten op touw gezet of gepland. De projecten lopen in omvang en reikwijdte uiteen van het herstel van de natuurlijke loop van een industriële waterweg in East Renfrewshire, in de buitenwijken van Glasgow, tot het laten verwilderen van een golfbaan waar ooit wilde bloemen gedijden, in Brighton aan de Engelse zuidkust.
In Londen heeft burgemeester Sadiq Khan een ambitieus plan ter waarde van een kleine 700.000 euro opgezet om de flora en fauna op verwaarloosde grondstukken te herstellen, een plan dat zo’n twintig procent van de stad zou moeten beslaan. Khan wil ongebruikte stukken grond in stedelijk gebied gebruiken om meer groenruimten in Londen te creëren en corridors van struikgewassen naar de grotere natuurgebieden buiten de stad aan te leggen. Daarmee hoopt hij de 9,5 miljoen inwoners van zijn stad een ‘levendig netwerk van natuur voor hun huisdeur’ te bieden.
Het project moet er ook toe leiden dat Londenaren aan het creëren van stedelijke natuur bijdragen, in de vorm van bloembakken, daktuintjes of gewone tuinen, precies zoals Smith dat met haar industriële achtererf in Norwich heeft gedaan. Zo’n aanpak komt niet alleen ten goede aan de natuur maar ook aan de mensen, zegt zij. ‘Ik heb heel veel aan dit project gehad en een nieuw evenwicht tussen mij en de natuur gevonden.’ Maar het ging volgens haar ook om ‘geestelijke gezondheid’.
Smith had haar spaargeld geïnvesteerd in een nieuwe drukkerij, maar door de coronavirus-pandemie en de voortdurende lockdowns bleven de klanten weg en kwam het werk al snel stil te liggen. Met minder dan duizend euro op de bank en een bankroet bedrijf bleef Smit weinig anders over dan ‘boven mijn kopje koffie te snikken’. Maar toen ging ze naar buiten en begon aan haar nieuwe oase te werken – ‘gewoon om te graven en te vergeten.’ Door mee te doen aan de campagne van WildEast voelde Smith dat ze deel uitmaakte van een gemeenschap van mensen met soortgelijke projecten. Zittend in haar tuin en omgeven door planten en insecten, zegt ze: ‘Mensen komen op bezoek en dan praten we over WildEast en mijn voornemen om iets aan de natuur terug te geven. Ik vraag dan altijd: stel dat we allemaal zouden meedoen?’
Al is het maar een bloembak
De eerste pogingen tot natuurherstel in Groot-Brittannië worden doorgaans toegeschreven aan Charlie Burrell en Isabella Tree, die twintig jaar geleden de 1400 hectare van hun boerenbedrijf in West Sussex, het Knepp Estate, lieten verwilderen. Daarmee toverden ze hun slecht bebouwbare akkerland om in een florerend gebied vol wilde flora en fauna.
Hoewel het idee van verwildering als strategie voor natuurbehoud steeds meer aanhang krijgt, vooral nu de gevolgen van de klimaatverandering duidelijker worden en Groot-Brittannië op het gebied van de biodiversiteit een van de slechtst scorende landen ter wereld is, roept het concept toch gemengde gevoelens op. Natuurherstel is afgedaan als een elitaire campagne van welgestelde landeigenaren, en dat beeld bestaat ook vandaag de dag nog, zozeer zelfs dat The Guardian zijn lijst van natuurherstelprojecten in het land voorzag van het kopje ‘Natuurherstel, niet alleen voor toffs,’ waarbij de krant het Engelse slangwoord voor leden van de Britse upperclass gebruikte.
De campagne van WildEast weerspiegelt een verschuiving naar een bredere invulling van het begrip natuurherstel: het idee is niet meer alleen een hobby van rijke landeigenaren, maar iets wat alle burgers ten goede zou moeten komen. Projecten kunnen zo eenvoudig zijn als het ophangen van bloembakken waar bijen op afkomen tot het laten uitgroeien en verwilderen van heggen en houtkanten, die op de Britse Eilanden al vele eeuwen worden gebruikt om grondstukken af te bakenen. Groot-Brittannië telt 700.000 kilometer aan heggen, ongeveer de helft minder dan een eeuw geleden; die heggen slaan niet alleen veel CO2 op maar worden tezamen beschouwd als de grootste habitat voor wilde dieren en planten in het land.
Maar sommige methoden van natuurherstel roepen gerechtvaardigde vragen met betrekking tot het milieu op en zijn dan ook omstreden. Veel mensen die van het land leven, hekelen het idee om hele stukken grond aan de natuur over te laten, terwijl sommige grootschalige herbebossingsprojecten zijn afgedaan als ‘greenwashing’, als louter symbolische gebaren die het milieu amper ten goede komen. De terugkeer van wilde fauna kan problematisch zijn. Daarbij krijgen toproofdieren als wolven de meeste aandacht, zowel in Schotland als de rest van Europa, en wilde katten en lynxen zijn een grote zorg voor schapenhouders en huisdierenbezitters. Ook minder gevaarlijke dieren die onderdeel uitmaken van natuurherstel, kunnen onbedoelde gevolgen voor een ecosysteem hebben. Zo kunnen bevers de loop van riviertjes verleggen, waardoor de herintroductie van deze nijvere dieren in heel Groot-Brittannië – waar ze vierhonderd jaar geleden waren uitgestorven – zorgen baart, vooral met betrekking tot overstromingen.
Dieter Helm, econoom aan de Oxford University, waarschuwt voor té puristische strategieën, want die kunnen volgens hem het draagvlak voor natuurherstelprojecten ondermijnen. ‘De natuurherstellers moeten goed oppassen dat ze niet iets krijgen waar ze niet op hebben gerekend,’ schreef hij in 2020 in zijn artikel ‘Is natuurherstel het antwoord?’
In plaats van benaderingen ten faveure van ‘natuur zonder mensen’, pleit Helm voor ‘het verbeteren van het menselijk beheer van de natuur.’ Daarbij denkt hij dat de doelbewuste verwildering van tuinen, het laten uitgroeien van heggen, het inzaaien van verwaarloosde grondstukken en het reserveren van de randen van bebouwde akkers voor verwildering veel meer effect hebben. Al die ingrepen zijn volgens hem goed voor de natuur omdat ze het aantal soorten en de variëteit ervan doen toenemen en tegelijkertijd ook directe resultaten voor mensen opleveren.
Boeren zijn doorslaggevend
In Groot-Brittannië staan vooral de boeren sceptisch tegenover natuurherstel, aangezien de meesten niet zulke uitgestrekte landerijen hebben, noch de financiële ruimte om gedeelten ervan aan de natuur over te laten. Ze vragen zich ook af of het een goed idee is om landelijke gebieden uit de voedselproductie te schrappen en maken zich zorgen over het verlies aan banen op het platteland. Maar bij elke serieuze poging om aan natuurherstel te doen zijn de boeren van doorslaggevend belang. Niet alleen het Britse landschap, maar ook de Britse cultuur en identiteit is mede vormgegeven door de landbouw. Tegenwoordig is nog altijd driekwart van het totale landoppervlak van Groot-Brittannië bestemd voor de landbouw. Het oppervlak van de 219 natuurreservaten in Engeland bedraagt een kleine duizend vierkante kilometer, terwijl het totale oppervlakte aan landbouwgrond met 89.000 vierkante kilometer bijna negentigmaal zo groot is.
De oprichters van WildEast zijn zich bewust van de uitdagingen. Het oosten van Engeland is een van de meest agrarische regio’s van Groot-Brittannië, en ook een plek waar het geduld en de middelen van boeren zwaar op de proef worden gesteld. ‘Natuurherstel klinkt sommigen als muziek in de oren, maar voor anderen is het puur gif,’ erkent Hugh Somerleyton, die WildEast samen met twee andere landeigenaren – Oliver Birkbeck en Argus Gathorne-Hardy – heeft opgericht.
Somerleytons officiële titel is Lord Somerleyton, en hij is de huidige eigenaar van het twintig vierkante kilometer grote familielandgoed Somerleyton Hall, gelegen bij het dorp in Suffolk dat de naam van zijn familie draagt. Hij omschrijft zijn partners as ‘oude boerenvrienden en doorgewinterde natuurbeschermers’ en zegt dat de ambities van WildEast veel breder zijn dan het laten verwilderen van een paar van de eigen boerenbedrijven. Het plan is om een kleine 250.000 hectare grond in het oosten van Engeland om te zetten in natuurgebied. ‘Als we dat niet met z’n allen doen, dus alleen met landeigenaren, zal het plan niet slagen,’ zegt hij.
Als het industriële erf van Sarah Smith het ene uiteinde van het spectrum vertegenwoordigt, dan is het laten verwilderen van het landgoed Somerleyton, veertig kilometer naar het oosten, het andere uiteinde. Als jongeman beschouwde Somerleyton zichzelf al als natuurbeschermer, en wijlen zijn vader dreef de spot met zijn ‘nutteloze natuurliefhebberij’. Maar toen hij tien jaar geleden het landgoed van de familie erfde, namen zijn ideeën een meer geordende vorm aan. Tijdens een lange rit door Schotland waarop hij samen met Birkbeck en Gathorne-Hardy een natuurherstelproject bezocht, werd WildEast geboren. De drie mannen hebben allemaal hun landbouwmethoden aangepast en zijn vastbesloten twintig procent van hun grond te laten verwilderen. Sinds 2017 werkt Somerleyton aan het natuurherstel van een grondstuk met heide, bos en zanderige weiden. Geïnspireerd door het voorbeeld van het Knepp Estate van Burell en Tree, volgde hij hun model: hij laat het land aan de natuur over en vertrouwt op inkomsten uit ecotoerisme. Terwijl we in een pruttelend elektrisch bootje op het sikkelvormige Fritton Lake varen, een ondiepe waterweg die in de middeleeuwen werd gecreëerd door turfstekers, licht hij het concept nader toe. Fritton Lake zal het middelpunt van het nieuwe project worden.
Somerleyton ontvangt belastinggeld voor zijn werk als ‘rentmeester van het landschap’ en heeft zijn landgoed ook in een chique toeristische bestemming omgetoverd, met een besloten club, bar en restaurant, luxe chalets en een buitenbad. We schrikken een groepje loslopende herten op dat in het lage struikgewas graast, varen langs een zeilboot die in een rietkraag is afgemeerd en weten ternauwernood een tweetal gasten in triatlon-wetsuits te vermijden, die in het water aan het trainen zijn.
Het enthousiasme en de toewijding van de snel pratende en energieke Somerleyton zijn overduidelijk. ‘Het is absoluut niet zo dat iemand hier opschept over die tweeduizend hectare waarmee hij iets moois heeft gedaan. Het is iets veel gemeenschappelijkers,’ zegt hij. WildEast heeft grote ambities. De ngo wil ‘natuurherstel democratiseren’ door ‘personen te inspireren en afzonderlijke projecten met elkaar te verbinden om daarmee iets groters en efficiënters te creëren. ‘We moeten allemaal onze persoonlijke verantwoordelijkheid nemen voor de ruimte die we hebben. Gewone mensen doen gewone dingen, dat is waar hun kracht ligt.’
Subsidies voor milieubescherming
Binnenkort zouden boeren weleens een extra reden kunnen hebben om Somerleytons visie te omarmen, en wel om een verrassende reden: Brexit. De landbouw mag de natie dan hebben vormgegeven, maar zonder publieke steun voor landbouwsubsidies is de agrarische sector amper levensvatbaar. Na de voedseltekorten in de Tweede Wereldoorlog bezwoeren de Europese landen om de voedselproductie op te voeren, wat heeft geleid tot de vorming van een stelsel van landbouwsubsidies, die vooral gericht zijn op de grootte en opbrengsten van boerenbedrijven. De voedselprijzen zijn de afgelopen decennia laag gebleven, maar de milieukosten voor de bodem en voor habitats zijn explosief toegenomen.
Toen het Britse volk in 2016 besloot om de EU te verlaten, stemde het ook voor een afscheid van het Europese stelsel van strikte agrarische regelgeving en van vier miljard euro per jaar aan landbouwsubsidies. De Britse regering heeft beloofd die financiële steun op zich te nemen, maar onder een nieuw regime van landbouwsubsidies waarmee milieubescherming wordt beloond. Het systeem bevordert ook diverse regeneratieve landbouwmethoden, zoals bewerkingsloze landbouw, gewasrotatie en een verlaagd gebruik van kunstmest, bestrijdingsmiddelen en zware combines. Een Britse minister omschreef de nieuwe aanpak als ‘publiek geld voor de publieke zaak.’
Volgens de regering zorgen dit soort maatregelen ervoor dat de bodem zich herstelt, er meer CO2 wordt opgeslagen, het grondwaterpeil wordt verbeterd en de biodiversiteit wordt verhoogd terwijl de productiviteit wordt gehandhaafd en de kosten worden verlaagd. Het plan voorziet ook in subsidies aan boeren die ‘naast het produceren van voedsel ook ruimte creëren voor de natuur, binnen het agrarische landschap en op het platteland in het algemeen.’ Het gaat om een wankel evenwicht, maar wel een evenwicht dat van cruciaal belang zal zijn als Groot-Brittannië de ambitieuze doelstelling wil halen om zijn CO2-uitstoot vóór 2035 met 78 procent te verlagen en de razendsnelle afname van het aantal wilde soorten flora en fauna om te draaien. Terwijl de nieuwe benadering vorm aanneemt, wordt ze onder voorbehoud door veel boeren, landeigenaren en milieubeschermers gesteund.
Als dit soort maatregelen niet zouden worden genomen, zouden de gevolgen daarvan volgens Somerleyton rampzalig zijn, aangezien boerenbedrijven geconfronteerd zullen worden met steeds zwaardere hittegolven, droogte en hoosbuien. ‘Als boer wil je nu veranderingen doorvoeren en zo een weerbaar Oost-Engeland opbouwen, dat is voorbereid op de klimaatverandering. Zo niet, dan laat je de klimaatverandering gewoon op je afkomen en je levensonderhoud wegvagen. Als je de aloude, “harde” manier van landbewerking voortzet, zul je het land binnenkort helemaal niet meer kunnen bewerken.’
Ondanks de aandacht voor landbouwgrond en andere uitgestrekte landelijke gebieden zou het succes van WildEast weleens kunnen afhangen van veel bescheidener bijdragen en stukjes grond. De oprichters van WildEast zijn daartoe het initiatief ‘Map of Dreams’ begonnen, een kaart waarop ingrepen als die van Smith met GPS-coördinaten worden aangegeven. Daarmee wordt volgens Somerleyton alles ‘gevierd’ wat door individuen, kerken en scholen wordt gedaan. Op de kaart worden uiteenlopende projecten aangegeven, zoals de 56 stationstuinen van het regionale Greater Anglia Rail Network, de waterweiden tussen Bury St. Edmunds en de havenstad Felixstowe, het planten van bomen door de gemeenteraad van Colchester en een coöperatieve boerderij in Norwich. Daarnaast vermeldt de kaart ook talloze woningen waarvan de eigenaars milieuvriendelijk tuinieren, waarbij ze voor de natuur willen zorgen in plaats van haar willen beheersen.
Zelf geven de bedenkers van WildEast het goede voorbeeld, niet alleen door eigen stukken bosgrond, heideland en wetland te laten verwilderen maar ook door het hele scala van regeneratieve landbouwmethoden toe te passen, waaronder het laten verwilderen en uitgroeien van heggen en houtkanten en de rafelranden van hun akkers over te laten aan wilde bloemen en grassen, die vogels, bijen en andere insecten aantrekken. ‘Het draait allemaal om de rafelranden,’ zegt Gathorne-Hardy.
Op een namiddag lopen we op zijn terrein in Suffolk van een idylle van keurige tarwevelden die door heggen worden omzoomd naar een ogenschijnlijk afgedankt postindustrieel terrein, waar heesters en doornenstruiken woekeren tussen een opslagschuur, een groep zonnepanelen en een doelbewust verwaarloosde en overwoekerde landingsbaan. Het geheel doet me denken aan het industriële erf van Smith of aan veel van die andere, verrassende, zich almaar uitbreidende en rommelige plekken in Engeland waar hoge grassen en wilde bloemen ongestoord kunnen gedijen in plaats van voortdurend gemaaid en besproeid te worden. Deze stukjes grond fungeren niet langer als barrières tussen natuurgebieden, maar als verbindingsstukjes ertussen.
Vanuit een groepje bomen begint een nachtegaal te zingen. Gathorne-Hardy grijnst. Dit onoverzichtelijke randgebied blijkt precies te zijn waarnaar de bedreigde zangvogel op zoek was.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op nationalgeographic.com.