In een staaltje van veldonderzoek, opgravingstechniek en analyse heeft een interdisciplinair onderzoeksteam het oudste menselijke graf in Afrika blootgelegd. Het graf, dat zo’n zestien kilometer landinwaarts van de brede stranden aan de Keniaanse zuidoostkust werd ontdekt, bevatte de gefossiliseerde resten van een twee à drie jaar oud kind dat circa 78.000 jaar geleden met opmerkelijk veel zorg werd begraven door een gemeenschap van vroege Homo sapiens. Hoewel er in het Midden-Oosten en Europa enkele nóg oudere graven zijn gevonden, is de vondst in Afrika een van de oudste onmiskenbare voorbeelden van een lichaam dat in een speciaal daarvoor gegraven kuil is bijgezet en vervolgens met aarde is toegedekt.
“Dit is zonder twijfel een begrafenis, met een ouderdom die buiten kijf staat. Zeer, zeer oud. En zeer indrukwekkend,” zegt Paul Pettitt van Durham University in Engeland, een expert in paleolithische begrafenissen die niet bij het nieuwe onderzoek was betrokken.
De stoffelijke resten bieden ook een zeldzaam inkijkje in de denkwijze – en gevoelens – van de vroegste mens. Het ontdekte fossiel is gisteren beschreven in het tijdschrift Nature en heeft de bijnaam ‘Mtoto’ – Swahili voor ‘kind’ – gekregen. Eerder al waren in Afrika twee minder oude graven gevonden, eveneens van kinderen. Hoewel drie voorbeelden verspreid over een heel continent niet echt een goede steekproef kan zijn, vindt Pettitt de leeftijden van de begraven individuen wel veelzeggend in de context van de ontwikkeling van het begrafenisritueel.
“Groepen jager-verzamelaars die in onze tijd leven, geloven dat de dood natuurlijk en onvermijdelijk is,” zegt hij. “Maar ze maken daarop twee uitzonderingen: dood door verwondingen en de dood van baby’s en kinderen. Misschien zien we in dit graf een eerste glimp van dat idee, dat de dood te vroeg is gekomen, daardoor onnatuurlijk is en op een wijze moet worden behandeld die afwijkt van de norm.”
Tand des tijds
Het graf van Mtoto werd ontdekt in het enorme grotstelsel van Panga ya Saidi, dat zich onder een bergkam uitstrekt die parallel aan de Keniaanse kust loopt. Al sinds 2010 worden er opgravingen in het stelsel gedaan door een team onder auspiciën van de National Museums of Kenya in Nairobi en het Max-Planck-Institut für Menschheitsgeschichte in het Duitse Jena.
Tot dusver zijn bij de opgravingen tienduizenden stenen werktuigen, kralen van schelp, resten van geslachte dieren en andere voorwerpen gevonden, wat wijst op een periode van ononderbroken menselijke bewoning van 80.000 jaar geleden (de Afrikaanse Midden-Steentijd) tot heden.
“Deze vindplaats was altijd aantrekkelijk voor bewoning,” zegt Michael Petraglia van het Max-Planck-Instituut. “De mens is hier altijd aanwezig geweest.”
In 2013 ontdekte het team zo’n drie meter onder het huidige vloerniveau van de grot een kuilvorm. Bij verdere opgravingen kwam in 2017 een vergaan stuk bot te voorschijn. De tot poeder vervallen substantie bleek te fragiel om te worden uitgegraven, dus kapselde het team de beenderen en het omringende sediment in een omhulsel van gips in en transporteerde het hele blok aarde voor nader onderzoek naar Nairobi.
Het was het begin van een opmerkelijke reis. Tijdens het uitprepareren van het fossiel in het laboratorium van de National Museums werden al snel twee tanden vlak onder het oppervlak van het blok aarde gevonden. Alles wees erop dat het menselijke tanden waren.
“Toen wisten we dat we iets bijzonders op het spoor waren,” zegt Emmanuel Ndiema, hoofd archeologie van het museum en lid van het onderzoeksteam. “Maar het fossiel was uiterst kwetsbaar, zó kwetsbaar dat wij het niet konden prepareren.”
Ndiema leverde het fossiel persoonlijk af bij collega’s van het Max Planck-Instituut in Jena. Vandaar reisde het naar het Centro Nacional de Investigación sobre la Evolución Humana (CENIEH) in het Spaanse Burgos, waar het fossiel ruim een jaar lang werd geprepareerd en geanalyseerd. De onderzoekers maakten daarbij gebruik van technologieën als microtomografie en andere niet-invasieve methoden. Waar mogelijk prepareerden ze de kwetsbare gefossiliseerde botten met de hand uit het blok aarde.
Geleidelijk aan kwam het volledige fossiel aan het licht: eerst een goed bewaard gebleven ruggengraat, daarna een schedelbasis en tenslotte een onderkaak met juveniele tandwortels. In een ander gedeelte van het blok vond het team ribben en schouderbladen die zich nog in hun natuurlijke anatomische positie bevonden.
“Alles lag op zijn plek,” zegt CENIEH-directeur María Martinón-Torres, leider van het onderzoek. “Het was niet zomaar een fossiel. Het was een lichaam, een kind.”
Naast de intacte staat van het skelet wezen nog andere bewijzen op het feit dat het kind kort na zijn dood doelbewust was bijgezet. De afzettingen in de kuil verschilden duidelijk van het omringende sediment en bevatten een groot aantal schelpen en sporen van slakjes die zich voeden met regenwormen die zich rond lichamen verzamelen die in rulle aarde zijn begraven.
Bij geochemische analyses werden bovendien chemische substanties in de grond gevonden die wijzen op de activiteit van vleesetende bacteriën, die verantwoordelijk waren voor de verregaande staat van ontbinding van de beenderen. Terwijl het vlees en de botten van het kind werden afgebroken, werden de achtergebleven holtes geleidelijk opgevuld door sedimenten, zodat de ribbenkast zijn driedimensionale vorm behield. Maar de bovenste ribben waren negentig graden gedraaid, wat kan zijn gebeurd omdat het lichaam in een krappe kuil lag begraven of, waarschijnlijker nog, in een omhulsel – mogelijk van dierenhuid of grote bladeren – was gewikkeld dat lang geleden is vergaan.
Tenslotte wees de positie van het hoofd en de nekwervels ten opzichte van de romp erop dat het omwikkelde kind met zijn hoofdje op een soort kussentje was gelegd – een teder moment in het alledaagse leven van een gemeenschap van vroege mensen dat door het team kon worden vastgelegd voordat de sporen ervan werden uitgewist.
“De beenderen vervielen letterlijk tot stof,” zegt Martinón-Torres. “We waren net op tijd, waarna ze voorgoed verdwenen.”
Band met de doden
Tot de andere zeer oude kindergraven die in Afrika zijn ontdekt, behoren die van een acht à tien jaar oud kind op de vindplaats van de Taramsa-heuvel in Egypte, die naar schatting 69.000 jaar oud is, en van een zuigeling in de Border Cave in Zuid-Afrika, met een geschatte ouderdom van 74.000 jaar. (De datering van deze beide fossielen is minder zeker dan die van het graf in Panga ya Saidi.)
Zowel de zuigeling uit de Border Cave, die in 1941 werd ontdekt, als het pas gevonden fossiel in Panga ya Saidi duiden op een sterke band tussen de dode kinderen en degenen die ze begroeven. In het geval van het graf in Kenia lijkt het erop dat de aanwezigen het kind voorzagen van een soort lijkwade en kussentje, terwijl de rouwenden in Zuid-Afrika een schelpornament met een geboord gaatje erin in het graf achterlieten; de schelp was bovendien versierd met kleurstof. Dit alles roept de vraag op wanneer de vroege mens überhaupt begon met het begraven van doden.
“We kunnen hun gedachten niet lezen,” zegt Martinón-Torres, “maar door iemand te begraven verleng je het leven van die persoon in zekere zin. Je zegt: ik wil je niet helemaal laten gaan. Het is een van de dingen die ons uniek maakt: het besef van dood en leven.”
Pettitt denkt dat deze kindergraven mogelijk een traditie weerspiegelen waarin overleden kinderen al in het Mesolithicum een bijzondere behandeling kregen. Er zijn natuurlijk meer aanwijzingen nodig en dat roept nog een andere vraag op. Er zijn veel zeer oude graven in Europa en het Midden-Oosten ontdekt, zowel van neanderthalers als van moderne mensen, en sommige ervan hebben een ouderdom van 120.000 jaar. Maar waarom zijn er in heel Afrika slechts drie ontdekt?
Een mogelijk antwoord kan worden gevonden in de veranderde opvatting over wat een graf nu precies is. Begin vorige eeuw, toen de meeste fossielen van neanderthalers en vroege Homo sapiens in Europa en Azië werden ontdekt, maakten archeologen nog geen gebruik van de strikte opgravingsprotocollen die vandaag de dag worden toegepast en kwamen ze op basis van schaarse bewijzen vaker tot de conclusie dat er sprake was van een begrafenisritueel.
Volgens Pettitt kunnen veel van de niet-Afrikaanse vondsten die gewoonlijk als begrafenissen worden aangeduid dan ook beter worden beschouwd als voorbeelden van ‘grafplaatsing’, waarbij prehistorische mensen zich van een lijk ontdeden door het zonder verder ceremonieel in een spleet of grot te achter te laten. Een van zulke grafplaatsen is de Sima de los Huesos, de ‘Bottenkuil’, in de bergen van de Spaanse Sierra de Atapuerca. Daar zijn tientallen skeletten van een voorloper van de neanderthaler ontdekt, sommige met een ouderdom van 430.000 jaar.
Een ander mogelijk voorbeeld in Afrika zijn de vijftien skeletten van de relatief recente vroege mensensoort Homo naledi, die diep in een grotstelsel in Zuid-Afrika in een aparte ruimte werden gevonden en 250.000 jaar oud zijn. National Geographic-onderzoeker Lee Berger, leider van het team dat de skeletten ontdekte, meent dat Homo naledi zijn doden doelbewust een aparte plek gaf, maar hoe deze lichamen precies in deze onderaardse ruimte terecht zijn gekomen, blijft onduidelijk.
Zelfs als we de gevallen die waarschijnlijk voorbeelden van ‘grafplaatsing’ zijn, niet meetellen, begint het archief van graffossielen in Europa en het Midden-Oosten veel vroeger en zijn in deze regio’s ook veel meer van deze vindplaatsen ontdekt dan in Afrika, waar Homo sapiens ontstond.
Misschien zijn er nog niet zoveel van dit soort graven in Afrika gevonden omdat het continent nog niet goed is doorzocht. Per slot van rekeningen begon het archeologisch onderzoek van grotten in Europa en het Midden-Oosten al rond 1900, terwijl het onderzoek in Afrika op een relatief beperkt aantal vindplaatsen is gericht, voornamelijk in Zuid-Afrika en de Grote Slenk in Oost-Afrika. “Momenteel beschikken we over fossielen die afkomstig zijn uit hooguit tien procent van het continent,” zegt Chris Stringer, een paleoantropoloog van het Natural History Museum in Londen die al tientallen jaren onderzoek doet naar de oorsprong van de moderne mens.
“We hebben het over heel kleine stukjes informatie,” zegt Stringer. “Deze vondst is eigenlijk een aanwijzing van hetgeen we in de rest van Afrika over het hoofd zien.”
Een Afrikaanse vindplaats die meer inzichten belooft, is Panga ya Saidi zelf. De afzettingen daar lopen tot ver onder het graf van Mtoto door en bevatten gesteentelagen die tot 400.000 jaar in de tijd teruggaan. Door de pandemie moest het werk vorig jaar worden stilgelegd, maar het onderzoeksteam kan niet wachten om weer aan de slag te gaan zodra dat veilig is.
“We weten nog steeds niet tot hoever we naar beneden kunnen doorgraven,” zegt Ndiema. “We zijn nog niet bij de onderste lagen aangekomen.”
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com