Moet ik lachen of huilen?
De hele episode is zo overrompelend dat ik niet goed raad weet met wat ik nu voel. Ik bevind mij op een bootje dat dobbert tussen de Broken Group Islands, voor de zuidwestkust van Vancouver Island, British Columbia. Terwijl ik de strijd aanga met een zalm aan het einde van mijn hengel, zweeft er niet meer dan dertig meter boven mijn hoofd opeens een Amerikaanse zeearend, in afwachting van wat komen gaat.
Om ons heen contrasteert het diepblauwe water met de groene douglas- en hemlocksparren op de eilandjes. Aan de oevers bedekt bruin kelp de zilvergrijze rotsen, waarop ik ook talloze oranje en paarse zeesterren zie liggen. We zijn de enigen in deze uitgestrekte wateren in het Pacific Rim National Park Reserve, realiseer ik me, en geleidelijk verdwijnt zelfs mijn gezelschap uit beeld. De vis, de vogel en ik, het gaat alleen om ons. De scène ontrolt zich in slowmotion, zo lijkt het. De lijn staat gespannen, de zalm springt op uit het water, wel een meter en met onvermoede kracht, golfjes klotsen tegen de boeg, ik draai aan het molentje en kijk omhoog, donkere wolken pakken zich samen, de vogel met zijn witte kop, machtige vleugelwijdte en scherpe klauwen staart me strak aan en... ik begin te lachen. Met tranen in mijn ogen, dat wel. Ben ik hier echt? Maak ik dit werkelijk mee? Ik kan het bijna niet geloven. Alles wat ik deze namiddag gewaar word, staat zo ver weg van mijn dagelijks bestaan. Zo onwezenlijk. Door een schreeuw naast me keer ik plotseling terug in de realiteit – alsof iemand weer op het play-knopje heeft gedrukt. Dan Brunet, de professionele visser die me begeleidt bij het inhalen van de zalm, roept dat ik de lijn moet laten vieren en pakt zijn net. Niet veel later poseer ik met een ongeveer acht kilo zware chinook voor een snapshot.
‘Wayne Gretsky did it again!’ roept Dan vanachter het stuur als we terugvaren naar Vernon Bay en aanleggen aan de steiger van Eagle Nook Resort & Spa, een uniek gelegen lodge op Vancouver Island, een eiland dat iets kleiner dan Nederland is en met driekwart miljoen inwoners. Ik begrijp de verwijzing naar Canada’s beroemdste ijshockeyspeler niet en vraag Dan wat hij bedoelt. ‘We visten net op een diepte van 99 feet. En dat was altijd zijn rugnummer. Yah, ijshockey is onze referentie, bij alles wat we in Canada doen.’
Behalve Dan en mijzelf bestaat de bemanning uit de Amerikaanse fotografe Susan Seubert en de forse Canadees Greg Belanger, een visfanaat die hier regelmatig komt hengelen naar de vijf soorten zalm in deze contreien (in het Engels: coho, chinook, chum, pinky en sockeye). Ik vraag wat hem vooral aantrekt in deze hobby. ‘Het is de vrijheid die je voelt als je aan het einde van een week hard werken twee dagen het water op gaat en er deze ruimte en stilte ervaart,’ zegt hij met zichtbare trots. ‘Als ik dan ook nog wat zalmen aan de haak sla, ben ik weer opgeladen.’
Zodra we van boord gaan, worden we verwelkomd door Patrick Braspenning, de Nederlandse en goedlachse general manager van Eagle Nook. Hij vraagt wat ik met de door mij gevangen zalm wil doen: ‘Moet ik de vis invriezen en naar je huis sturen, of eet je hem vanavond op?’ Hè, wat een lastige keuze.
Bijna drie uur later zitten Susan en ik in de eetzaal van het resort, met uitzicht op de verlaten June Bay. Het enige leven dat ik zo terloops in de schemering ontdek, zijn acht duikers (loons), een kolibri vlak voor het raam, vissen die af en toe uit het water springen, en een nest waarin twee Amerikaanse zeearenden (een vrouwtje en haar jong) soms hun kop laten zien. Niets bijzonders dus... Voor ons op tafel ligt het zojuist aangepaste menu, aangereikt door Anouk, Patricks vrouw. Er staat nu natuurlijk maar één hoofdgerecht op: ‘Grilled Fresh Spring Salmon on a bed of grilled Vegetables: Red Peppers, Zucchini, Asparagus and Fennel, served with Arugula Salad, and Lemon-Dill Sauce.’ Patrick en Anouk feliciteren me met mijn vangst, en terwijl ik het glas hef, zie ik in de verte vader zeearend gracieus over het water glijden, met in zijn klauwen een bewegende prooi. Deze laat hij achter in het nest, dan vliegt hij er weer vandoor. Het duurt niet lang voor ook wij een prachtige oranje-roze vis krijgen geserveerd. Míjn vis.
Geloof het of niet, maar alles wat hierboven staat beschreven, is werkelijk zo gebeurd. Uiteraard, zul je zeggen, van Traveler verwacht ik niet anders. Maar ik vermeld het er toch even bij, omdat het mogelijk wat ongeloofwaardig overkomt. Te mooi om waar te zijn, zeg maar. Gelukkig heeft Susan een en ander met haar camera’s vastgelegd, als bewijs. En dan te bedenken dat dit nog maar mijn tweede dag in Canada is. Ik ben niet verrast door Patricks reactie op mijn vraag waarom hij zich hier heeft gevestigd. ‘Kijk maar om je heen!’ zegt hij simpelweg en gebaart naar buiten. Dat doe ik voortdurend, en met graagte, in dit groene paradijs. Twee dagen onderweg, en de antwoorden krijg ik in mijn schoot geworpen door de omgeving zelf.
Het verhaal van Patrick en Anouk – over hun beslissing Nederland te verruilen voor West-Canada – komt me bekend voor. Enkele jaren geleden vertrok een collega op de redactie van National Geographic ook al met man en kinderen naar British Columbia. Ze verkocht haar huis in Noord-Brabant, liet de dierbaarste bezittingen inschepen en vloog ‘enkele reis’ naar deze meest westelijke provincie. Ik vond dat destijds niet vreemd. Ze moest elke dag meer dan twee uur in de auto doorbrengen, in een overvolle Randstad, en Canada staat de laatste jaren steevast in menig topvijf van aantrekkelijkste en leefbaarste landen. Het is 240 keer zo groot als Nederland en telt een schamele 33 miljoen inwoners. Dat zijn veelzeggende statistieken die in mijn ogen pleiten vóór emigratie. Maar wat heeft het land nog meer te bieden dan gunstige cijfers? Hoe ziet het eruit? Wat is er te beleven? Hoe is de omgang met de Canadezen?
Met die vragen vertrok ik afgelopen juni naar Vancouver, om vandaaruit een rondrit te maken over Vancouver Island, met de ferry noordwaarts te varen naar Bella Coola, door te rijden naar plekken als Tatlayoka Lake en Clearwater en een bezoek te brengen aan de nationale parken Jasper en Banff, om uiteindelijk vanuit Calgary weer terug te vliegen. (Dezelfde route, of in omgekeerde richting, wordt door veel Nederlanders gevolgd, zo zal ik gaandeweg ontdekken: op elke dag van deze reis kom ik landgenoten tegen.) Maar eerst zit ik dus in Eagle Nook, waar een begrip als ‘rust’ opnieuw wordt gedefinieerd.
Na aankomst in het fiets- en wandelvriendelijke Vancouver en de oversteek naar Nanaimo op Vancouver Island reden we – om bij Eagle Nook te komen – eerst naar surfwalhalla Tofino en toen naar Ucluelet (spreek uit: Joe-kloe-lit). In het haventje van dat laatste dorp lagen niet alleen een stuk of wat Californische zeeleeuwen, maar ook de watertaxi waarmee Patrick Braspenning ons in een uurtje naar zijn accommodatie bracht. Vissen, kajakken, wandelen, snorkelen: het kan hier allemaal. Net als genieten van dieren in het wild. Naast Amerikaanse zeearenden, die doorgaans hoog in de bomen en heel statig over het water zitten te turen, komen hier natuurlijk Canada’s Big Five voor: beer, walvis, orka, wapiti (elk) en eland (moose).
Op weg terug naar Ucluelet, waar Patrick ons na een onvergetelijk weekend met de watertaxi weer afzet, kan ik er al eentje afvinken. Verspreid tussen de eilandjes in de Barkley Sound ontdekken we drie bultruggen, waaronder een moeder met jong, en één grijze walvis. Met de motor uit naderen we deze waterreuzen steeds op zo’n honderd meter, de toegestane afstand. Hun omvang oogst ontzag, het whoosh van de sprays maakt me stil. Deze vier walvissen zien we nu en passant, maar in Canada zijn talloze (boot)tochtjes met gidsen te boeken die erop gericht zijn zoveel mogelijk dieren, of zoveel mogelijk exemplaren van één soort, waar te nemen. Een van de organisaties die zulke trips aanbieden, is Tide Rip Tours. In de laatste ochtend op Vancouver Island melden we ons om zeven uur in het pittoreske vissersdorp Telegraph Cove. Klaar voor de populaire Grizzly Bear Expedition.
Bioloog Derek Kyosta, een uiterst humoristische Canadees met Fins bloed, gidst ons op een overdekte aluminium watertaxi door de Knight Inlet, met 111 kilometer de langste zeearm van Noord-Amerika. Het doel is een estuarium halverwege de inham, een ideale plek voor grizzly’s vanwege alle zalmen die hier in de herfst samenkomen, op de weg terug naar hun geboortegrond. Terwijl het hard begint te regenen, vraag ik Derek of een tour als deze de beren afschrikt. ‘Zeker niet,’ zegt hij ferm. ‘Hoewel mensen soms echt adembenemende stommiteiten begaan, door de beren op het land te naderen of te voeden, is commercial viewing juist gunstig voor de populatie. De mannetjes blijven van het water vandaan en laten daardoor ruimte voor de vrouwtjes en hun kwetsbare welpen. Die verschijnen nu regelmatig op de rotsstranden.’
Vandaag gaat het iets anders. Na een ochtend varen, op weg naar het estuarium, hebben we twaalf zwarte beren, één grijze wolf, twee bruinvissen, zeven zeearenden en enkele tientallen witgestreepte dolfijnen geteld. Derek noteert elke waarneming in zijn logboek en knikt tevreden. ‘Niet slecht,’ zegt hij. ‘Het is zo mooi om deze rijkdom met de wereld te delen.’ Maar de hoofdrolspeler in de Canadese wildernis, de grizzly, laat zich vooralsnog niet zien. Als we bij de riviermonding op een steigertje van Tide Rip Tours de boot verlaten en overstappen op een elektrisch aangedreven open bootje, mogen we alleen nog zachtjes praten. Het is opgehouden met regenen, de bergen gaan schuil achter flarden nevel, groen is de kleur, de stilte is zalig. We speuren de oevers af maar zien nog geen teken van leven, de onvermijdelijke Amerikaanse zeearenden daargelaten. Even later komen ook nog twee hertjes te voorschijn, maar de grizzly’s zijn in geen velden of wegen te bekennen. ‘Ik ben bang dat je de naam van jullie bedrijf moet veranderen,’ plaag ik Derek. ‘Tide Rip Off Tours.’ Lachend springt hij in het laagstaande water en trekt de boot verder de trechtervormige rivier op. ‘Wacht maar,’ zegt hij. ‘En trouwens, vergeet niet dat het nog maar vroeg in het seizoen is. De kans op teleurstelling is nu niet 1 maar 2 procent.’ Dan drijven we een uur lang zwijgend en turend door het hart van bear country.
‘Daar, een mannetje!’ fluistert Derek plotseling.
Dus toch? Ik volg zijn blik en zie een donkerbruine vlek, aan de zoom van het bos, op zo’n vijftig meter van ons vandaan. Pas als ik mijn verrekijker gebruik, herken ik de kolossale kop van een grizzly. Ik houd hem zo een seconde of tien in beeld, het dier merkt ons niet op, maar iets moet hem op onze aanwezigheid hebben gewezen, want ineens staat hij op, kijkt in onze richting en verdwijnt tussen de bomen.
Derek loopt naar me toe, slaat me op de schouder en zegt: ‘Dit is waarom we zo van ons land houden.’
Die liefde voor het buitenleven, merk ik, bepaalt het karakter van Canadezen als Dan en Derek. De Great Outdoors is onlosmakelijk verbonden met hun manier van leven. Niet alleen zij, iederéén die ik onderweg ontmoet, trekt geregeld into the wild. Het land, zo leeg en weids, biedt daartoe natuurlijk alle ruimte. De bossen, meren en bergen nodigen uit tot gezinsuitjes met camper, kajak of mountainbike. Je hoeft de tuin maar uit te lopen of je staat in de groene wildernis – sterker: de tuin ís vaak de wildernis. Het motto van British Columbia luidt niet voor niets ‘Super, Natural’.
De natuur brengt een aangename kalmte onder de bevolking teweeg, is mijn ervaring, die de mensen hier anders maakt dan hun zuiderburen. Het kan goed zijn dat die houding ook voortkomt uit de enigszins geïsoleerde ligging en een denkbaar minderwaardigheidscomplex ten opzichte van diezelfde buren. Hoe dan ook, ik heb de Verenigde Staten tientallen keren bezocht, en anders dan Amerikanen, die een zekere dwangmatigheid tentoonspreiden, zijn Canadezen de rust en vriendelijkheid zelve – sta mij deze veralgemenisering toe. Passie voor die oogstrelende flora en fauna dient zich bij hen als vanzelf aan, en is misschien zelfs wel historisch te verklaren.
Op mijn reis zie ik overal verwijzingen naar de cultuur van de oorspronkelijke bewoners, de mensen zelf blijven uit beeld. Ze wonen in reservaten of in afgelegen dorpjes waar blanken gewoonweg niet komen. Het bekendste symbool van deze First Nations People, zoals ze hier worden genoemd, is de inuksuk, een stapeltje stenen in de vorm van een mens dat door de arctische indianen zou zijn gebruikt als richtingaanwijzer op de besneeuwde toendra’s. Het werd gebruikt in het logo van de Olympische Winterspelen die in 2010 in Vancouver werden gehouden, en ik kom het figuurtje op deze reis dagelijks tegen op T-shirts, als sieraad, op posters en als houten beeldjes.
Het is slechts een voorbeeld van de manier waarop de indianen elementen uit de natuur benutten – uit respect voor diezelfde natuur. ‘Dit hier is een western red cedar,’ zegt Alex Bracewell, eigenaar van Bracewell’s Alpine Wilderness Adventures. ‘Het hout van deze boom werd door de First Nations gebruikt voor kano’s, manden, vuur en kleding.’ De Nederlandse naam lijkt goed gekozen: reuzenlevensboom. (De kwaliteit van dit cederhout was ook de houtindustrie niet ontgaan: inmiddels wordt twee derde van het land in British Columbia, bij elkaar 60 miljoen hectare, ingezet voor gecontroleerde houtkap.)
Alex, een pezige, energieke kerel, leidt me rond op zijn landgoed bij Tatlayoka Lake, in de vallei van bergplateau Chilcotin, op het vasteland van British Columbia. Het duurde even voor we hier aankwamen. Vanaf Route 20, die we volgden vanuit Bella Coola, reden we maar liefst 53 kilometer over een onverharde weg, door ongerepte wildernis. Halverwege vroeg ik me af waar we in godsnaam waren terechtgekomen, maar veertig minuten later zagen we een magnifieke, rustieke lodge, door een weide met duizenden paardenbloemen gescheiden van de eindeloze Coast Range (zie de foto boven dit artikel). We staan nu bij een meertje, een halfuur lopen van de lodge, tussen reuzenlevensbomen en douglassparren. De leegte is fenomenaal, het water ligt er als een spiegel bij, de sneeuw in de bergen zorgt in deze tijd van het jaar voor snelstromende kreken en watervallen. ‘Welkom in mijn kantoor,’ glimlacht Alex.
En zo voel ik me ook, de dagen die ik in en rond zijn lodge doorbreng: welkom. Alex, zijn nicht, haar man en dochter nemen hun gasten met oprecht enthousiasme op in hun familie. Ze vragen me de oren van het hoofd over mijn reis, mijn land, mijn vrouw en kinderen. Omdat ik mijn gezin algauw mis, word ik door deze warmte en interesse een moment aan het wankelen gebracht. Wanneer ik hierover een opmerking plaats, antwoordt Alex: ‘It’s the Canadian way. It’s the only way.’
De volgende morgen, als de lodge door een groep Canadese gasten wordt opgetuigd voor een bruiloft, stelt Alex me voor aan Maverick. ‘Het aardigste paard op de ranch,’ zegt hij erbij. Dat is een geruststelling, want hoewel ik altijd graag eens wilde paardrijden, wekken de dieren bij mij ook enige vrees. Die grote ogen, dat gespierde lijf. Paarden hebben iets engs, vind ik. Maar Maverick blijkt, als we Potato Mountain achter de lodge op rijden, een goedmoedig beest dat geen rare sprongen maakt. We sjokken zo twee uur lang omhoog. Een helling onder de top biedt gelegenheid van het uitzicht te genieten. Het lichtblauwe Tatlayoka Lake aan de ene zijde, Al Bracewell Mountain, vernoemd naar Alex’ vader, aan de andere. Ik buig voorover. ‘Dit is Canada op zijn best, toch?’ prevel ik in Mavericks oor.
Eenmaal terug in de lodge krijg ik een biertje van Jim Mammel, de man die zijn jawoord zal geven. Ik proost op zijn geluk en zeg dat ik me nauwelijks een mooiere trouwlocatie kan voorstellen. ‘Yah, deze vallei is kostbaar. De bergen, de meren... Het is zo afgelegen dat zelfs locals hier zelden komen. Ik denk dat we onze omgeving nog altijd te weinig weten te waarderen.’
Als we Bracewell achter ons laten, om richting Jasper National Park in Alberta te rijden, moet ik nog eens aan die laatste woorden van Jim denken. Ze komen mij enigszins vreemd voor, want uit het ontzag waarmee de Canadezen over hun land praten, spreekt juist een enorme waardering voor hun natuurlijke decor.
Ik ervaar die eerbied nog maar eens tijdens een berensafari vanuit het stadje Blue River. Gids Casey Jones, een wonderschone jonge vrouw, staat aan het stuur van een open boot met twaalf toeristen uit Duitsland, Nederland en Australië. Toen we aan boord gingen, regende het, maar zodra we het door hoge, witte toppen omgeven Mud Lake op varen, verschijnt de zon – alleen de regenboog ontbreekt in deze groene idylle. Na een kwartiertje minderen we snelheid en pruttelen we langzaam naar de oever van een inham. Casey houdt een wijsvinger voor haar mond. Ik zie meteen waarom. Vlak voor ons snuffelt een zwarte beer wat rond, met in haar spoor drie jongen. Eén ervan is geen zwart maar een blond beertje – hier spirit bear genoemd, in het Nederlands kermodebeer. ‘Een zeldzame waarneming,’ zal Casey later zeggen. De 18 maanden oude welpjes ravotten wat, klimmen over een omgevallen boom, botsen tegen hun moeder. Camera’s klikken onafgebroken. Wanneer Casey na een halfuur besluit de inham te verlaten om verder te zoeken naar een grizzly, die we helaas niet zullen ontdekken, zie ik dat de lucht inmiddels is getooid met een regenboog.
Enkele dagen later bevinden we ons op de Icefields Parkway, volgens veel reisgidsen een van de mooiste autoroutes die er bestaan. Langs de weg van Jasper naar Banff, die door de afwezigheid van lantaarnpalen of elektriciteitsmasten een mooie maar eigenaardige indruk maakt, torenen de Canadian Rockies hoog boven ons uit. Het valt zwaar de blik op het asfalt te houden, want achter elke bocht doemt een waterval op, een gletsjer, een piek die nog grilliger is dan alle voorgaande, een meer waarvan het turquoise water pijn doet aan de ogen. Wie door British Columbia rijdt, moet rekening houden met lange autotochten, maar dat is geen straf. De beloning is groots.
We rijden hier, Susan en ik, en alle ervaringen en ontmoetingen overpeinzend concludeer ik dat West-Canada in alles het tegenovergestelde van mijn thuisland is: groot, groen, leeg, bergachtig, open, vriendelijk en ontspannen. Geen wonder dus dat zo veel Nederlanders hier vakantie vieren – of zich er permanent willen vestigen. Susan vraagt of ik die stap ooit zou willen wagen, met het gezin emigreren naar West-Canada. Ik kijk haar aan. Bij zo’n beslissing spelen natuurlijk allerlei factoren een rol, zeg ik, maar op dit moment ben ik geneigd bevestigend te antwoorden.
Heeft dit verhaal je geïnspireerd tot het maken van een reis naar Canada? Lees dan ook de bijbehorende reiswijzer met praktische tips en reisinformatie.