Van kinds af aan was Mulyanza Huguette sterk en kalm. Ze hield ervan om lange stukken te rennen in de omgeving van haar huis in de stad Butembo, in de regio Noord-Kivu van de Democratische Republiek Congo (DRC). Ze hield er ook van om met kinderen te werken, dus toen ze zich aanmeldde voor het Assumption College in Butembo, koos ze voor opvoedkunde.
Huguette studeerde in juli 2018 af – en een maand later verklaarde de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) dat Noord-Kivu officieel was getroffen door een uitbraak van ebola. Dus paste Huguette haar droom aan. Ze ging voor UNICEF werken om de inwoners van de regio voor te lichten over ebola: hoe deze hemorragische virusinfectie zich verbreidt, hoe een uitbraak door vroeg ingrijpen tot staan gebracht kan worden en hoe dodelijk het is om de behandeling van de ziekte uit te stellen.
Ze weet niet hoe ze de ziekte heeft opgelopen; ze heeft nog nooit het lichaam van een dode afgelegd of deelgenomen aan begrafenisrituelen. Maar ze heeft wel begrafenissen bezocht – veel begrafenissen. Ze zat naast mensen die de lichamen van hun gestorven dierbaren aanraakten. Ze heeft handen vastgehouden en mensen omhelsd.
Hoe ze het virus opliep, is niet belangrijk, maar dit feit wél: ze was snel genezen omdat de diagnose vroeg werd gesteld, vóór het begin van de bloederige diarree, het braken en de zware buikkrampen. Na een week in het Centre de traitement d’Ébola (CTE) van het ITAV in Butembo, was ze genoeg aangesterkt om naar huis te gaan. Haar genezing ziet Huguette als een voorbeeld van de vooruitgang in de wetenschap, hoe groot de obstakels ook zijn.
Op de dag dat ik voor dit artikel met Huguette sprak, werd het behandelcentrum in Butembo waar ze was behandeld, aangevallen door gewapende mannen. De aanvallers doodden een politieagent die het gebouw probeerde te beschermen en verwondden meerdere gezondheidswerkers. Een maand eerder, op 26 februari, was het behandelcentrum van Médecins Sans Frontières (MSF) in de naburige stad Katwa in brand gestoken. Daarbij kwam een gezondheidswerker om het leven en raakte een andere gewond. De wereldwijde organisatie schortte haar hulpprogramma op.
Medisch specialisten uit het buitenland kunnen bij deze ebola-uitbraak een mogelijk baanbrekend nieuw middel inzetten: een vaccin dat is ontwikkeld door Canadese wetenschappers en tijdens de epidemie in West-Afrika in 2015 werd getest. Half april waren meer dan 100.000 vaccins toegediend aan mensen die in contact waren geweest met ebola-patiënten, waaronder familieleden en gezondheidswerkers. Volgens de WHO lijkt het vaccin zeer effectief te zijn in het verlagen van het aantal ebola-doden.
Dat is natuurlijk zeer welkom nieuws, maar het heeft de belaagde inwoners van Noord-Kivu er niet van weerhouden om de komst van alle witte VN-trucks en buitenlandse hulporganisaties te wantrouwen.
In de DRC is sprake van “een groep van mensen die zich voortdurend verplaatsen om aan de trauma’s te ontsnappen die ze hebben opgelopen door toedoen van gewapende milities,” zegt Michel Yao, manager voor noodhulpprogramma’s van de Wereldgezondheidsorganisatie. “Ten tweede zijn er mensen die niet openstaan voor buitenlanders, omdat ze er eigenlijk geen ervaring mee hebben en nog nooit zoiets als ebola hebben meegemaakt.” Hoewel medische hulporganisaties “veel hebben geleerd van de West-Afrikaanse epidemie, is de specifieke context van de uitbraak in de DRC een enorme uitdaging,” zegt Yao.
Op zo’n anderhalf uur rijden van Butembo, in de stad Beni, is de sfeer heel anders.
In het gebied rond Beni, aan de grens met het buurland Oeganda, leeft traditioneel een mix van etnische groepen vreedzaam samen. Toen Beni in 2018 werd getroffen door een tweede golf van ebola-besmettingen, stuitten medische hulpverleners aanvankelijk op verzet, aldus Yao van de WHO: “Mensen wezen de veilige begrafenismethoden af. Daardoor stierven er veel leden van één familie en breidde de ziekte zich vanuit die familie verder uit.” Om het wantrouwen af te breken leidden de WHO en haar partners plaatselijke inwoners op als vrijwilligers op het gebied van publieksvoorlichting en medische assistentie. Daardoor kon het wantrouwen worden verminderd en kon het medisch personeel de uitbreiding van het virus tot staan brengen.
De inwoners die bij de ingang van het Hôpital Général de Référence in Beni in de rij staan voor het afwikkelen van de ontsmettingsprocedure, zien er rustig uit. Ze moeten hun handen wassen met chloorwater en hun voetzolen worden besproeid met hetzelfde ontsmettingsmiddel. Veel mensen stonden daar om zich op hun werk te melden (ze spoelen schoenen, handschoenen en andere medische uitrusting af of bereiden maaltijden) of om patiënten te bezoeken die in een reeks ‘CUBES’ (de afkorting voor ‘Chambre d’Urgence Biosécurisée pour Épidémies’; ‘Biologisch veilige noodzorgunits voor uitbraken’), die worden gebruikt door The Alliance for International Medical Action. Het zijn plastic isoleerunits die zijn ontworpen voor het behandelen van patiënten die aan zeer besmettelijke ziekten lijden wanneer er grote kans bestaat op verspreiding van zo’n ziekte. Het doet denken aan de plastic tent die is te zien in de film The Boy in the Plastic Bubble met John Travolta, maar dan in veelvoud.
Volgens Anthony Bonhommeau, die werkt voor de ngo die de CUBE heeft ontwikkeld, werd het idee gevormd op basis van ervaringen die tijdens eerdere uitbraken waren opgedaan. “Een van onze teams begon na te denken over de manier waarop we de patiënten isoleerden,” zegt hij: in quarantaine-eenheden waar ze lastig waren te benaderen door het medisch personeel dat de patiënten behandelt en controleert. Ook konden patiënten amper met hun dierbaren communiceren.
In een ideale – meer persoonlijke maar toch veilige – zorgopstelling zouden ebola-patiënten indien nodig individuele aandacht kunnen krijgen en beter met gezondheidswerkers kunnen communiceren. Gezamenlijk onderzoek door organisaties als het Rode Kruis, het International Medical Corps, MSF, universiteiten, instellingen en techbedrijven resulteerde in de ontwikkeling van de CUBE, zegt Bonhommeau. “We kunnen de patiënten nu 24 uur per dag in de gaten houden en naar believen met ze praten, en dankzij handschoenen en interne afscheidingen waarmee we in het binnenste van de CUBE kunnen werken, kunnen we ze met biomedische apparatuur controleren.”
Wanneer de ebola-patiënten in hun CUBE’s de kritieke fase hebben doorstaan en weer op krachten komen, krijgen ze psychische begeleiding. Daarna kunnen ze de CUBE verlaten en in een tuin bij het ziekenhuis met andere herstellende patiënten omgaan en op enige afstand met familieleden communiceren. Wanneer familieleden een patiënt kunnen zien, niet alleen in de CUBE maar ook daarbuiten, neemt dat volgens gezondheidsfunctionarissen veel van de angsten, roddels en geruchten weg die over deze behandelcentra de ronde doen.
Mulyanza Huguette weet dat veel mensen in de DRC wantrouwig staan tegenover buitenlanders die tenten opzetten en hun dierbaren wegvoeren om te worden behandeld. Maar Huguette werkt eraan om dat te veranderen, mede door haar eigen verhaal te vertellen. In plaats van in paniek te raken toen zij haar diagnose kreeg, beseften haar familieleden, vrienden en verloofde dat ze niets te vrezen had zolang ze maar snel behandeld zou worden, vertelt zij. Haar verhaal heeft een gelukkig einde. Als ze nog maar een paar jaar geleden ebola had opgelopen, zou haar familie nu waarschijnlijk haar begrafenis voorbereiden. Maar nu plant ze een toekomst waarin ze hoopt voor een ngo te kunnen werken, met een echtgenoot – en vijf kinderen.
Rachel Jones schreef in de National Geographic van januari 2019 over moedersterfte. Fotografe Nichole Sobecki woont in Nairobi, Kenia. Dit is haar vierde verhaal voor National Geographic.
Dit artikel werd oorspronkelijk op 23 mei 2019 in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com