Een overlevende van een gewelddadige overval die in de tien jaar daarna een odyssee van 1450 kilometer door het onherbergzame hoogland van Oost-Brazilië had ondernomen, is onlangs aan de symptomen van COVID-19 overleden, zo hebben stamgenoten van de man en mensenrechtenactivisten gemeld.
Karapiru, wiens naam in de inheemse Awá-taal ‘havik’ betekent, overleed op 16 juli in een ziekenhuis in de Braziliaanse deelstaat Maranhão. Hoewel hij volledig was gevaccineerd, ontwikkelde hij tijdens zijn verblijf in het dorp Tiracambu, waar hij de afgelopen paar jaar had gewoond, ernstige symptomen van de ziekte. Hij werd overgebracht naar de stad Santa Inés, waar hij zijn laatste adem uitblies.
De dood van Karapiru op een quarantaine-afdeling, ver van zijn dierbaren en stamgenoten, kwam na een leven van tegenslagen en eenzaamheid dat tegelijkertijd een opmerkelijk voorbeeld van overlevingskunst is geweest.
“Zijn verhaal is een samenvatting van wat de Awá-stam en andere geïsoleerd levende groepen hebben doorgemaakt, vooral in hun confrontatie met oprukkende menselijke activiteiten,” zegt Louis Forline, een antropoloog van de University of Nevada in Reno die zijn loopbaan heeft gewijd aan het bestuderen van de Awá en een groot voorvechter van de stam is. “Hij staat voor hun hele strijd, geschiedenis en ervaringen.”
Karapiru werd eind jaren veertig of begin jaren vijftig geboren als telg van de Awá, een nomadische stam van jager-verzamelaars die destijds nog niet in contact met de buitenwereld was gekomen. Zijn geboorte is niet in documenten vastgelegd.
In die tijd was de buitenwereld nog maar amper doorgedrongen in het voorvaderlijke stamgebied van de Awá, dat zich over een groot deel van de deelstaat Maranhão uitstrekte. Maar in de jaren zestig werden in de aangrenzende deelstaat Pará ’s werelds grootste voorraden aan ijzererts ontdekt. Om het erts naar de Atlantische kust te vervoeren, werd een 885 kilometer lange spoorweg dwars door Maranhão aangelegd, waardoor het territorium van de Awá in tweeën werd gesplitst.
Het duurde niet lang voordat de ene na de andere golf van landverhuizers en veeboeren in het gebied arriveerde. Begin jaren zeventig hadden zij zich inmiddels over de wouden verspreid, waar ze land in bezit namen en het met prikkeldraad omheinden. Ze verdreven de Awá met geweervuur. Bijna van de ene dag op de andere waren de indianen indringers op hun eigen grondgebied geworden.
“De blanke mannen wilden de indianen doden,” vertelde Karapiru mij toen ik Tiracambu in 2017 in opdracht van National Geographic bezocht. Hij sprak in het Awá terwijl een stamgenoot zijn woorden in het Portugees vertaalde. “Ze mochten ons niet. Ze waren boos omdat we hun omheiningen doorkruisten. Ze schoten op ons. Ze stuurden honden om ons op te jagen.”
Karapiru was vader van een klein meisje en een jonge zoon toen hij en zijn gezin eind jaren zeventig werden overvallen door veehouders. De aanval was voor hem het begin van een tien jaar durende odyssee, die volgens mensenrechtenactivisten getuigt van de weerbaarheid van de inheemse stammen in Brazilië in het licht van het onrecht en de wreedheid die ze van de kant van landverhuizers kregen te verduren.
“De veehouders wilden geen indianen op hun land, omdat ze dan geen aanspraak konden maken op de grond die ze in bezit wilden nemen,” zei Sydney Possuelo in 2017 in een interview in de hoofdstad Brasilia. “Dus trokken ze erop uit om de groep van Karapiru aan te vallen. Dit soort praktijken doet zich tot op heden voor.” Possuelo was bijna twintig jaar lang directeur van de Afdeling Geïsoleerde en Recent Gecontacteerde Indianen van de Braziliaanse FUNAI (Fundação Nacional do Índio; ‘Nationale Stichting voor Indianen’), onderbroken door een periode van twee jaar als directeur van deze overheidsdienst. Als ervaren veldwerker en kenner van het Amazonegebied wordt hij beschouwd als een van de belangrijkste experts op het gebied van de Braziliaanse indianenstammen en als een toonaangevend voorvechter van geïsoleerd levende stammen.
Inheemse leiders vrezen dat stammen als de Awá – die zeventig verspreid levende groepen in het Braziliaanse Amazonegebied omvat – opnieuw kans lopen om op gewelddadige wijze uit hun territorium te worden verdreven. President Jair Bolsonaro en zijn aanhangers in het parlement hebben wetgeving ingevoerd om de bescherming van inheemse territoria terug te draaien en enkele reservaten zelfs helemaal op te heffen.
Tegenwoordig zwerven naar schatting nog zo’n honderd van de in totaal zeshonderd stamleden van de Awá als geïsoleerd levende nomaden door de wouden van Maranhão. De inheemse mensenrechtengroep Survival International noemt de Awá “’s werelds meest bedreigde stam.”
Een leven op de vlucht
“Ze schoten op ons toen we wegrenden,” zei Karapiru in 2017 over de hinderlaag. Zijn vrouw en dochtertje werden doodgeschoten en Karapiru nam aan dat ook zijn zoontje was gedood.
“Ik werd in de rug geraakt,” zei hij terwijl hij zijn T-shirt optrok om een groep kleine bultjes vlak naast zijn ruggengraat te laten zien waar hij door een schot hagel was getroffen. Beroofd van zijn dierbaren en in grote pijn vluchtte Karapiru het woud in, in de overtuiging dat hij de enige overlevende van de aanval was.
De dagen veranderden in weken en daarna maanden. Hij trok ’s alleen nachts en sliep overdag om zich schuil te houden. Hij volgde een reeks onherbergzame heuvels richting het zuiden en overleefde dankzij zijn kennis van het woud. Met een pijl-en-boog die hij in het bos had gemaakt, jaagde hij op wild. Jaren gingen voorbij.
“Ik maakte speren van bamboe,” vertelde hij. “Ik heb een aap gedood. Ik liep langs de rivier en die zat vol vis!” Toch kampte hij ook met perioden van honger en dorst – en de onvoorstelbare eenzaamheid van jaren zonder menselijk contact.
“Ik was zeer verdrietig over mijn gezin,” zei Karapiru. Maar ondanks al zijn tegenspoed verraadden de twinkeling in zijn ogen en het gevoel van verwondering waarmee hij zijn lijdensweg beschreef geen spoor van verbittering.
Uiteindelijk voerden Karapiru’s omzwervingen hem naar lager gelegen gebied met geploegde akkers en graasweiden, verspreide huisjes en schuurtjes. Karapiru had steeds meer moeite om wild te vinden en ging ’s nachts over op het doden van vee. Een plaatselijke boer kreeg argwaan toen hij ’s ochtends op zijn erf een krijsend varken met een pijl in de flank zag rondlopen. Hij riep een posse van plaatselijke bewoners bijeen, die uiteindelijk een naakte man opspoorde en omsingelde: een man die een boog en meerdere pijlen in zijn handen hield en verlegen naar de boeren glimlachte. Hij legde zijn wapens zonder aarzelen neer.
De boer die zijn varken had verloren, nam Karapiru in huis en gaf hem te eten en wat kleren. Maar wat moest er verder met hem gebeuren? Niemand begreep een woord van wat hij zei. Ze bevonden zich in de deelstaat Bahia, bijna duizend kilometer van regio’s waar nog índios bravos – ‘wilde indianen’ – woonden, zoals geïsoleerd levende stammen op het platteland van Brazilië worden aangeduid. De boer riep de hulp in van de FUNAI.
Dat was in 1989. Sydney Possuelo had binnen de FUNAI nog maar pas de Afdeling Geïsoleerde en Recent Gecontacteerde Indianen opgezet om op te komen voor de rechten van inheemse stammen waarmee nog geen contact was gelegd. Hij reed naar Bahia en bracht Karapiru mee naar zijn huis in Brasilia terwijl hij probeerde het mysterie op te lossen: wie was deze man en waar kwam hij vandaan?
“De indiaan had geluk,” zei Possuelo vorige week. Karapiru’s onbevangen charme had de mannen die hem hadden ontdekt op hun gemak gesteld, en ze betaalden zijn zachtaardigheid met gastvrijheid terug. “Want de geschiedenis leert dat dit soort ontmoetingen bijna altijd eindigen in de dood van de indiaan.”
Emotionele ontmoeting
In de jaren zeventig en vroege jaren tachtig had Possuelo binnen de FUNAI vooropgelopen in pogingen om contact te leggen met de zeer verspreid levende groepen Awá, met het doel ze tegen het geweld van de kant van landverhuizers te beschermen. Toen Possuelo Karapiru voor het eerst zag, had hij een voorgevoel: zijn voorkomen en houding deden Possuelo denken aan leden van de Awá-stam, die destijds bekendstond onder de samengestelde naam ‘Awá-Guajá’. Hij vroeg collega’s in Maranhão om hem een tolk te sturen, zodat het raadsel van Karapiru opgelost kon worden.
De vertaler die zich op een goede dag bij het appartement van Possuelo meldde, was een jonge Awá genaamd Tiramukum. Hij was als jongetje wees geworden en op een voorpost van de FUNAI door het plaatselijke personeel grootgebracht. Hij nam de inheemse man die tegenover hem zat eens goed in zich op.
“Ik bekeek zijn gezicht,” vertelde Tiramukum me vier jaar later in een interview, toen ik het dorp Posto Guajá in het Terra Indígena Alto Turiaçu bezocht. “Ik vroeg hem hoe hij heette. Hij antwoordde: ‘Mijn naam is Karapiru’ en mijn hart bonkte in mijn keel,” vertelde Tiramukum. “Ik dacht dat ik zou ontploffen.”
“Ik had overal kippenvel,” zei Possuelo toen hij het moment beschreef waarop Karapiru en Tiramukum elkaar herkenden. Vader en zoon hadden beiden de hinderlaag van tien jaar geleden overleefd, maar beiden dachten ze dat de ander dood was. Ze omhelsden elkaar en huilden.
“Ze hebben mijn zuster gedood. Mijn moeder was dood. Ik dacht dat mijn vader dood was. Ik zag dat hij in de rug werd geschoten,” vertelde Tiramukum mij. Hij was in paniek gevlucht en was achtervolgd door een hond die was losgelaten door de veeboeren. Hij raakte verstrikt in prikkeldraad, werd gevangen genomen en wekenlang in een kamer opgesloten. Daarna werd hij overgedragen aan de FUNAI.
Na de hereniging in Brasilia hielp Tiramukum zijn vader om in zich het dorp Posto Awá te vestigen. Later verhuisde Karapiru naar het naburige Tiracambu. Beide dorpen liggen op gehoorsafstand van de ratelende, anderhalve kilometer lange ertstreinen op de spoorweg die het landschap van Maranhão en de levens van de Awá voorgoed veranderde. Uiteindelijk hertrouwde Karapiru en liet meerdere kinderen en kleinkinderen na.
Inwoners van Tiracambu en Posto Awá, in het Terra Indígena Caru, melden een sterke toename van het aantal gevallen van COVID-19. In een audiobericht via WhatsApp berichtte Tatuxia’a, een leider in Posto Awá, dat zestien dorpelingen waren besmet met COVID-19, samen met elf anderen in een naburige nederzetting. “We blijven nu binnen het dorp, in quarantaine. We dachten dat het vaccin ons zou beschermen, maar het beschermt niet de ouderen ons.”
Volgens Forline hebben epische zwerftochten van inheemse overlevenden zoals die van Karapiru een debat aangezwengeld binnen de discipline van de ‘historische ecologie’, over jager-verzamelaars die mogelijk vanuit Azië de Bering-landbrug zijn overgestoken en zich veel vroeger over het Amerikaanse continent hebben verspreid dan werd aangenomen en het landschap daar hebben veranderd.
“Je ziet dat deze nomaden puur op grond van hun kennis van verschillende ecosystemen en hun vermogen om van het land te leven in staat waren zich snel en over enorme gebieden te verspreiden,” zegt Forline.
Voor Possuelo riep de dood van Karapiru veel nostalgie en een gevoel van dankbaarheid op. “Het was een zachtaardige man die het geweldig vond om met mijn kinderen te spelen toen ze nog peuters waren,” vertelde hij, verwijzend naar de tijd dat Karapiru bij hem thuis woonde. “Dit nieuws heeft me diep geraakt. Hij is ver van zijn mensen in een ziekenhuis aan COVID-19 gestorven, zonder dat hij met iemand kon communiceren en zonder de troost van degenen die hem dierbaar waren. Wat een triest einde voor een man die zo heldhaftig heeft gevochten om de wreedheid van de blanken en de harde omgeving van de jungle te overleven.”
Scott Wallace is assistent-professor journalistiek aan de University of Connecticut en auteur van het boek The Unconquered: In Search of the Amazon’s Last Uncontacted Tribes.
Als fotograaf, documentairemaker en natuurbeschermer documenteert Charlie Hamilton James het Amazonegebied al twintig jaar. Hij is ook National Geographic-onderzoeker.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com