Een paar keer ben ik er geweest, in de Oostvaardersplassen, een natuurgebied dat voor het publiek beperkt toegankelijk is. De eerste keer was ik met Frans Vera, de geestelijk vader van het gebied, later met natuurfotograaf Frans Lanting en filmmaker Ruben Smit, naar aanleiding van de film De Nieuwe Wildernis. Ik was onder de indruk van de ideeën van Vera over natuurontwikkeling en de rol van grote grazers in het onderhouden van het landschap.
Ruben Smit bracht samen met Mark Verkerk in 2013 een fantastische filmische ode aan het gebied, waarin het zich leek te kunnen meten met de grote natuurgebieden van de wereld. De Oostvaardersplassen werden geprezen als een geslaagd voorbeeld van rewilding en modern natuurontwikkeling. Je hoefde niet meer naar Afrika om de grootsheid en biomassaliteit van de wilde natuur te ondergaan, je kon het zien uit het raampje van de trein van Lelystad naar Almere.
Maar allengs zijn de Oostvaardersplassen van een bejubeld voorbeeld van nieuwe natuur tot een probleem geworden. Uitgemergelde dieren, opstootjes bij de hekken, actievoerende BN’ers, bedreigde boswachters, illegaal bijvoederen, giftige en vaak onbetamelijke discussies op de sociale media. Wat ging er mis?
De Oostvaardersplasen, die zich over zo’n zestig vierkante kilometer uitstrekken, zijn gebouwd op een idee, op een vooronderstelling hoe natuur zich op grote schaal spontaan ontwikkelt. Toen na de inpoldering van Zuidelijk Flevoland in 1968 het laagste punt volliep met water en er zich spontaan een moeras ontwikkelde waar zich veel bijzondere vogels verzamelden, werd besloten er een natuurgebied van te maken.
Frans Vera, die werkzaam was bij Staatsbosbeheer, opperde in 1979 in het blad Natuur en milieu het idee het gebied als een samenhangend ecosysteem te beheren, waarbij ganzen een hoofdrol werd toebedeeld. Als de dieren in de rui zijn, verschuilen ze zich in het moeras, dat ze door hun graasgedrag voor andere vogels toegankelijk maken. De grote grazers moeten het drogere grasland, waar de ganzen de rest van het jaar foerageren, mee helpen openhouden. Vanaf 1983 werden de eerste grote grazers in het gebied geïntroduceerd: 32 heckrunderen, achttien konikpaarden en veertig edelherten.
Voor Vera is het gebied een ecologisch experiment, zo zei hij in het wetenschap-pelijke blad Nature van november 2009, bedoeld om zijn theorieën te testen over hoe het Nederlandse oerlandschap eruitzag. Anders dan vaak wordt aangenomen, meent Vera dat dit niet bestond uit dicht bos, maar dat het een parkachtig landschap was met grasland en doornige struiken waartussen zich her en der bomen konden ontwikkelen. Oerossen en wilde paarden hielden het landschap open, de doornige struiken beschermden de groei van de jonge boompjes.
Het beleid om de natuurlijke processen zo veel mogelijk ruimte te geven leek in het begin succesvol, de verbossing van het droge gedeelte werd door de runderen tegengegaan en als kroon op het werk keerden de zeearend, de grote en de kleine zilverreiger en de monniksgier terug in Nederland. Met veel vreugde begroette Staatsbosbeheer in 2006 de eerste broedende zeearenden in de Oostvaarders-plassen. Sindsdien neemt het aantal zeearenden in ons weer land weer langzaam toe.
Maar ondanks die euforie, die ook international aandacht trok, groeide de kritiek, die zich toespitste op het beheer van de grote grazers. De Oostvaardersplassen zijn vooral een vogelreservaat dat volgens de Europese Natura 2000-richtlijnen bescherming moet bieden aan 31 vogelsoorten die in hun bestaan worden bedreigd. De graasdruk van de grote herbivoren, waarvan er zich in het najaar
van 2017 meer dan vijfduizend exemplaren in het gebied ophielden, heeft, zo bracht onderzoek van vogelexperts aan het licht, een dramatisch effect gehad op de vogelstand.
In het droge gedeelte is de rijke vogelwereld volledig verdwenen. Kleine zoogdieren, de oorspronkelijke grazers als ree, haas en veldmuis, zijn door de geïntroduceerde hoefdieren weggeconcurreerd. Maar de grootste weerstand roept het beheer van de grote grazers op. Volgens de bedenkers van de Oostvaardersplassen ging het bij de introductie om het uitzetten van wilde dieren, die voor hun voortbestaan volledig op zichzelf zijn aangewezen, zonder veterinair toezicht, bijvoeding of andere zorg.
In de winter sterft een deel van de dieren door honger en kou. Ecologen zien dat als een ‘natuurlijk proces’, maar bij veel mensen wekt het lijden van de dieren tot ontzetting en boosheid. Om die reden worden zwakke dieren sinds 2010 afgeschoten, het zogenaamde ‘vroeg-reactief beheer’. De maatschappelijke onrust was zo groot dat in 2010 en 2018, tegen de zin van de beheerder en vele deskundigen, toch werd besloten de verzwakte dieren bij te voeren om de gemoederen tot bedaren te brengen.
In de winter van 2017-’18 was de sterfte na een aantal tamelijk milde jaren ook behoorlijk groot, bijna 60 procent. Zo’n drieduizend dieren gingen dood, waarvan de overgrote meerderheid door kogels van Staatsbosbeheer. Frans Vera en zijn medestanders blijven pleiten voor natuurlijk beheer, ook voor de grote grazers. Sterfte hoort bij de natuur, zegt Vera.
De sterfte in de Oostvaardersplassen is gemiddeld lager dan in gebieden waar wordt gejaagd. De actievoerders, meent hoogleraar Han Olff, hoogleraar ecologie aan de Rijksuniversiteit Groningen, gaan voorbij aan het feit dat het hier om wilde dieren gaat. “Zorgen over dierenwelzijn zoals die nu geuit worden, lijken voort te komen uit een tunnelvisie op dierenwelzijn, gebaseerd op omgangregels met hobbypaarden en landbouwhuisdieren,” schreef hij in maart 2018.
Maar andere deskundigen, zoals Frank Berendse, emeritus hoogleraar natuurbeheer aan de Wageningen University, is zijn geloof in het bijzondere karakter van de Oostvaardersplassen verloren. “De droom van een parkachtig landschap is niet uitgekomen.
Het droge deel is een volledig kaalgevreten vlakte geworden, waar uitgemergelde dieren naar de laatste restjes voedsel zoeken. Bijzondere vogels komen er niet meer voor.” Hij pleit ervoor de grote grazers te verwijderen en het gebied om te vormen tot een uitgestrekt moerasgebied, met uitzondering van een paar honderd hectare voor de ganzen om overlast in het aangrenzende landbouwgebied te voorkomen. Ook moet het gebied veel toegankelijker worden gemaakt voor mensen die van de moerasnatuur willen genieten.
Misschien is Frans Vera’s these van een parkachtig oerlandschap wel een hersenspinsel. Mogelijk zijn de omstandigheden in het gebied toch niet geschikt, zoals het proefschrift van ecoloog Perry Cornelissen betoogt. Het was vanaf het begin sowieso een incompleet natuurlijk systeem, afgerasterd en zonder natuurlijke vijanden voor de grote grazers. Bovendien werd een door international deskundigen noodzakelijk geachte uitbreiding van het gebied met een corridor naar het Oosterwold, een loofbos bij Zeewolde waar de grote grazers in de winter beschutting zouden kunnen vinden, in 2010 om financiële redenen geschrapt door toenmalig staatssecretaris Henk Bleker.
Tot waar kunnen natuurlijke processen de ruimte krijgen? De Oostvaardersplassen zijn niet langer een tabula rasa waarop ecologen hun paradigm van ‘echte natuur’ kunnen schetsen. Het is een uniek en prachtig natuurgebied, maar gelegen in een dichtbevolkt land en ingebed in een samenleving die een ingewikkelde relatie heft met dieren en met dierenwelzijn, een relatie die vaak sentimenteel, hypocriet en selectief is. Maar hoe vervelend dat ook is, natuur heeft in onze overwegend stedelijke samenleving draagvlak nodig om überhaupt nog een kans te krijgen.
Waar de Oostvaardersplassen een decennium geleden als internationaal voorbeeld golden voor een moderne en dynamische aanpak, dreigt het nu natuurbeheer in een kwaad daglicht te stellen. Daar heeft de Nederlandse natuur uiteindelijk geen baat bij. Ik denk daarom dat we de droom van een Serengeti onder de rook van Amsterdam, aangejaagd door dynamische filmbeelden van vechtende paarden en kudden op dreef, moeten laten varen. Een getemd natuurgebied, waar de bezoeker ook met een ander beheer zeker een gevoel van ‘wildheid’ (een term van natuurfilosoof Martin Drenthen) kan ervaren, is mogelijk het beste wat we in ons kleine, dichtbevolkte land kunnen realiseren.
Dit essay staat ook in het augustusnummer van National Geographic Magazine.