Nu mensen als gevolg van de coronavirus-pandemie overal ter wereld thuiszitten, wagen dieren zich meer en meer in gebieden waar ze normaliter niet worden gespot. Zo liepen wilde geiten door een stadje in Wales, zwemmen gewone vinvissen steeds dichter onder de kust bij de stilgevallen haven van Marseille en zwerven wilde zwijnen door steden in Spanje, Turkije en Israël.

Hoewel sommige (vermeende) waarnemingen die op sociale media veel aandacht trokken, zoals van dolfijnen in Venetië en leeuwen in Rusland, later onjuist bleken te zijn, zijn er wel degelijk wilde dieren die profiteren van de afwezigheid van inwoners en nu in gebieden doordringen die tot voor kort aan de mens waren voorbehouden.

Zo is het voor zeeschildpadden gemakkelijker om eieren te leggen op stranden in Thailand en Florida die voorheen te vol waren met badgasten. En het aantal flamingo’s in de lagunes van westelijk Albanië is door de afwezigheid van dagjesmensen en pleziervaartuigen met een derde toegenomen. Toch zullen deze veranderingen in het gedrag van wilde dieren waarschijnlijk weer even snel verdwijnen als ze zijn opgedoken wanneer de mensen hun oude gewoonten en activiteiten weer oppakken.

Maar er zijn plekken in de wereld waar de afwezigheid van de mens min of meer permanent is: daar waar inwoners na een ramp of door oorlog zijn weggetrokken en voorlopig niet meer terugkeren. Daartoe behoren de spergebieden rond de kerncentrales van Tsjernobyl en Fukushima, waar de twee zwaarste nucleaire ongelukken in de geschiedenis hebben plaatsgevonden, en de Gedemilitariseerde Zone (DMZ in de Engelse afkorting) tussen Noord- en Zuid-Korea.

Onderzoek in deze gebieden, waaronder een recente studie in de verboden zone rond Fukushima, toont aan dat de aanwezigheid van de mens de belangrijkste reden is dat plaatselijke wilde dieren niet langer in een bepaald gebied voorkomen. Uit diverse studies komt naar voren dat wilde dieren zich beginnen te vermeerderen als een gebied door de inwoners wordt verlaten, zelfs wanneer zo’n gebied is verontreinigd met radioactiviteit. Dat betekent niet dat de straling de dieren niet schaadt, maar over de precieze gevolgen van met name lage doses straling op wilde dieren zijn de meningen nog verdeeld. Die gevolgen vallen in elk geval in het niet bij de uitwerkingen die radioactieve straling op mensen heeft. Een van de meest gevaarlijke daarvan, kanker, uit zich minder vaak bij wilde dieren omdat ze simpelweg niet lang genoeg leven om een groot aantal schadelijke mutaties op te bouwen.

De grootste populaties van de Japanse makaak Macaca fuscata leven in gebieden rond Fukushima waar helemaal geen mensen mogen komen de radioactieve straling leek geen invloed te hebben op hun aantallen
De grootste populaties van de Japanse makaak (Macaca fuscata) leven in gebieden rond Fukushima waar helemaal geen mensen mogen komen; de radioactieve straling leek geen invloed te hebben op hun aantallen.
Jim Beasley

Nu de coronavirus-pandemie ervoor heeft gezorgd dat “mensen zich in hun huizen verschansen, ademt de natuur opgelucht adem,” zegt Tom Hinton, radio-ecoloog aan de Universiteit van Fukushima en medeauteur van een nieuwe studie waarin werd gekeken naar de gevolgen op lange termijn voor wilde dieren in gebieden die door de mens zijn verlaten.

Hinton wil daarmee niet zeggen dat mensen dichtbevolkte gebieden zouden moeten ontruimen of meer binnen zouden moeten blijven om de wilde natuur de ruimte te geven. Maar het herstel van de natuur door de afwezigheid van de mens toont volgens hem wél aan hoe belangrijk het is om grote, aaneengesloten habitats voor wilde dieren te reserveren en zo een zekere mate van niet-interventie te creëren.

Fukushima

Op 11 maart 2011 veroorzaakten een zware zeebeving en de daarop volgende tsunami een kernramp in Fukushima, de op één na grootste kernramp in de geschiedenis, na de ontploffing van de kerncentrale van Tsjernobyl. De overstroming van de centrales van Fukushima Daiichi, in het noordoosten van Japan, leidde tot een algehele stroomstoring waardoor er in drie reactoren een kernsmelting plaatsvond. De fall-out van de ramp verspreidde zich over het aangrenzende kustgebied. Al met al moesten zo’n 160.000 mensen worden geëvacueerd en een gebied van 1140 vierkante kilometer (zo groot als het IJsselmeer) rond de kerncentrale worden ontruimd.

Om de uitwerking van de radioactiviteit en de afwezigheid van inwoners op de populatie wilde dieren met elkaar te vergelijken plaatsten hoofdonderzoeker Jim Beasley, Hinton en anderen in totaal 120 cameravallen rond de kerncentrale en bestudeerden het gebied in 2016 en 2017 gedurende twee perioden van elk twee maanden.

Voor de cameravallen kozen ze plekken uit in drie verschillende zones: gebied waar mensen in de afzienbare toekomst niet zouden terugkeren; gebied waar alle inwoners aanvankelijk waren geëvacueerd maar waar ze nu mondjesmaat mochten terugkeren; en gebied met een vergelijkbare habitat voor wilde dieren maar ook met menselijke bewoning.

Van sommige wilde soorten (waaronder wilde zwijnen, Japanse makaken en wasbeerhonden) troffen de onderzoekers de hoogste aantallen aan in streken waar helemaal geen mensen mochten komen. De belangrijkste factoren die bepaalden hoeveel wilde dieren er in een zone aanwezig waren, waren het type habitat en de afwezigheid van de mens, niet het stralingsniveau.

Deze wasbeerhond werd gefotografeerd in het spergebied rond de kerncentrale Fukusihma Daiichi
Deze wasbeerhond werd gefotografeerd in het spergebied rond de kerncentrale Fukusihma Daiichi.
Jim Beasley

“De ironie wil dat deze verontreinigde landschappen in staat zijn om flinke populaties te onderhouden,” zegt Beasley, wildecoloog aan de University of Georgia. Het onderzoek dat hij en Hinton leidden, is verschenen in het vakblad Frontiers in Ecology and the Environment.

Hoewel grote en niet-aangetaste wildreservaten natuurlijk beter voor populaties wilde dieren zouden zijn, blijkt uit het onderzoek dus dat dieren ook kunnen gedijen in zones die door radioactiviteit zijn verontreinigd. “De radioactiviteit had eigenlijk geen uitwerking op het voorkomen van dierenpopulaties,” zegt Beasley.

Tsjernobyl

Tijdens een mislukte test in 1986 explodeerde een reactor van de kerncentrale van Tsjernobyl, bij het stadje Pripjat in het Oekraïense deel van de Sovjet-Unie. Er ontstond een enorme vuurzee en het omringende landschap werd bezaaid met radioactief geladen roet. In het huidige Oekraïne en Wit-Rusland werd rond de kerncentrale een streek van 2600 vierkante kilometer, zo groot als de provincie Drenthe, ontruimd en tot verboden gebied verklaard. Ruim honderdduizend mensen waren gedwongen het gebied voorgoed te verlaten.

Uit onderzoeken die in de afgelopen jaren in de verboden zone zijn verricht, is gebleken dat er in het gebied aanzienlijke populaties van verschillende diersoorten leven en dat die populaties in sommige gevallen vergelijkbaar zijn met die in naburige natuurreservaten. Uit de diverse onderzoeken wordt niet duidelijk welke uitwerking de radioactiviteit op de wilde dieren heeft.

Zo zijn bij vogels en knaagdieren gevolgen als een verminderde vruchtbaarheid en een toegenomen aantal mutaties vastgesteld, aldus Tim Mousseau, bioloog aan de University of South Carolina. Uit studies naar woelmuizen blijkt dat deze mutaties van de ene generatie op de andere kunnen worden overgedragen. Volgens Anders Møller, onderzoeker aan de Université Paris-Sud, is er rond Tsjernobyl weliswaar een “toename van bepaalde vogel- of zoogdiersoorten te zien, maar we weten ook dat ze niet erg gezond zijn.”

Radioactief materiaal, met name Cesium-137, een element dat zowel bij het ongeluk in Tsjernobyl als in Fukushima werd gevormd, brengt schade toe aan weefsels en het DNA door straling uit te zenden met een dracht (de afstand die ioniserende deeltjes kunnen afleggen voordat ze worden geabsorbeerd) van tot wel tien meter.

Desondanks leven in het gebied aanzienlijke populaties van diersoorten die er voorheen als gevolg van de jacht en de aanwezigheid van mensen niet of nauwelijks voorkwamen, waaronder wolven, wasbeerhonden en dassen.

Meerdere aanwijzingen lijken het idee te onderbouwen “dat er florerende populaties van middelgrote tot grote zoogdieren in het spergebied rond Tsjernobyl leven,” zegt Beasley.

DMZ in Korea

De Gedemilitariseerde Zone op het Koreaanse schiereiland, beter bekend als de DMZ (Demilitarized Zone), is een ander voorbeeld van een gebied waar wilde dieren door de afwezigheid van de mens zijn teruggekeerd. Na de Koreaanse Oorlog richtten Noord- en Zuid-Korea een strook niemandsland in langs de bestandsgrens tussen de beide landen. In de huidige DMZ liggen nog altijd talloze ontruimde dorpjes, en het hele gebied ligt bezaaid met afgedankt militair materieel, stoffelijke resten van soldaten en landmijnen.

In de vier kilometer brede grensstrook heerst al zeventig jaar een gespannen vrede, die de terugkeer van zeldzame dieren mogelijk heeft gemaakt, waaronder de met uitsterving bedreigde Chinese kraanvogel, de Aziatische zwarte beer, de Koreaanse vos en de langstaartgoral, een dier dat op een geit lijkt.

De DMZ wordt door milieubeschermers erkend als een van de belangrijkste wildgebieden in Oost-Azië.

De conclusie die volgens Hinton uit dit onderzoek en de huidige pandemie getrokken kan worden: “Het komt er eigenlijk op neer dat we het probleem hebben geïdentificeerd: wij."

"Ik hoop dat het onderzoek mensen doet beseffen dat we slechts één aarde hebben en dat we die niet moeten verpesten.”

Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com