Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd in National Geographic Historia, editie 5, 2021.

Door de geschiedenis heen zijn er talloze epidemieën en pandemieën geweest die eeuwenlang werden aangeduid met een algemene term: de pest. Sommige van deze uitbraken veroorzaakten veel slachtoffers. Een van de best gedocumenteerde epidemieën is de plaag die Athene vanaf 430 v.C. enkele jaren zou treffen. In 2014 trof een team van Italiaanse onderzoekers in een graftombe in Thebe resten aan van slachtoffers van een andere ziekte, die de pest van Cyprianus wordt genoemd. Deze pandemie (mogelijk dysenterie) sloeg om zich heen in de tweede helft van de 3de eeuw. Het is echter niet eenvoudig om massale uitbraken van besmettelijke ziekten in de Oudheid in kaart te brengen.

Als we de beschrijvingen van ziekteverschijnselen en geneesmethoden in de zogeheten medische papyri buiten beschouwing laten, dateren de eerste bewijzen voor een epidemie in Egypte uit het Amarnatijdperk. Deze woelige periode duurde ongeveer zeventien jaar (1353-’36 v.C.). De farao die toen aan de macht was, Amenhotep IV, nam de naam Achnaton aan nadat hij de oude religie had afgeschaft ten gunste van zijn eigen god: Aton. Achnaton verplaatste de hoofdstad van het rijk van Thebe naar het nieuw gestichte Achetaton, het huidige Amarna. In verschillende teksten wordt bericht over een epidemie die in deze tijd zou hebben rondgewaard, ook buiten Egypte. Aan de hand van die bronnen is het mogelijk de geografische reikwijdte en de duur van de epidemie te reconstrueren, hoewel het lastig blijft om vast te stellen hoeveel mensen er stierven.

Vastgelegd op papyrus De oudste verwijzingen naar mogelijke pestsymptomen komen uit medische papyri van de 18de Dynastie 15391292 vC De Hearst Papyrus en de London Medical Papyrus spreken van de Aziatische ziekte die zich manifesteert wanneer het lichaam zwart uitslaat met zwarte vlekken Volgens de London Medical Papyrus ligt de geneeswijze in het toepassen van een spreuk die moet worden uitgesproken in de taal van de Keftiu de mensen van Kreta
Vastgelegd op papyrus De oudste verwijzingen naar mogelijke pestsymptomen komen uit medische papyri van de 18de Dynastie (1539-1292 v.C.). De Hearst Papyrus en de London Medical Papyrus spreken van ‘de Aziatische ziekte’, die zich manifesteert ‘wanneer het lichaam zwart uitslaat met zwarte vlekken’. Volgens de London Medical Papyrus ligt de geneeswijze in het toepassen van een spreuk die moet worden uitgesproken in ‘de taal van de Keftiu’, de mensen van Kreta.
Medische Chester Beatty Papyrus, Uit Het Nieuwe Rijk. British Museum, Londen

Verbannen zieken

Het is niet uitgeloten dat de eerste uitbraken al plaatsvonden tijdens het bewind van Amenhotep III, de vader van Achnaton. De Romeins-Joodse historicus Flavius Josephus haalt in zijn werk Tegen Apion (ca. 97 n.C.) een tekst aan van de Grieks-­Egyptische historicus Manetho. Hij vertelt over een gesprek tussen Amenhotep en zijn wijze adviseur Amenhotep, zoon van Hapoe: ‘[Koning Amenhotep III] had het verlangen om de goden te aanschouwen (...). Zijn naamgenoot antwoordde dat hij de goden kon zien als hij het hele land van melaatsen en besmette mensen zou bevrijden. De koning was tevreden met dat antwoord en beval al degenen die in Egypte waren en van wie de lichamen aan een ziekte leden, bijeen te brengen. In totaal waren het er tachtigduizend. Vervolgens deporteerde hij ze naar de steengroeven ten oosten van de Nijl om ze daar gescheiden van de rest van de Egyptenaren te werk te stellen.’ Onder de gedeporteerden, voegt Manetho toe, waren ook enkele priesters die door lepra waren getroffen.

Dit fragment is van groot belang, omdat het verwijst naar een ziekte die tienduizenden Egyptenaren uit alle lagen van de bevolking trof. Helaas kennen we geen andere documenten die de verbanning van de zieken bevestigen. Als de uitsluiting werkelijk heeft plaatsgevonden, heeft dat zonder twijfel geleid tot de dood van de gedeporteerden.

Er zijn nog meer aanwijzingen dat er tijdens het bewind van Amenhotep III een plaag moet hebben rondgewaard. Een daarvan is de enorme hoeveelheid beelden van Sechmet, de godin van oorlog, ziekte en dood, die tijdens zijn bewind werden gemaakt. Er wordt geschat dat er in zijn graftombe zo’n 730 stonden. Samen vormden ze een uit steen gehouwen zoenoffer aan de godin, opdat ze de koning en Egypte zou verlossen van ziekten en kwalen.

Al even opmerkelijk is dat koning Tushratta van Mitanni (in het huidige Noord-Syrië) in het 36ste jaar van de regering van Amenhotep III een ambassadeur naar Egypte stuurde met een beeld van de godin Ishtar. Deze godin had genezende krachten en werd aangeroepen om vloeken op te heffen en plagen te bestrijden. In dit geval zou het beeld de pas gearriveerde Mitannische prinses Tadukhepa, die was getrouwd met Amenhotep III, moeten beschermen – en in het verlengde daarvan de Egyptische koninklijke familie.

Amenhotep III liet talloze beelden van Sechmet uithouwen de godin van ziekte dood en verderf
Amenhotep III liet talloze beelden van Sechmet uithouwen, de godin van ziekte, dood en verderf.
Beeld Van Sechmet Uit De Regeerperiode Van Amenhotep Iii. Louvre, Parijs

Koninklijke slachtoffers

Het is goed mogelijk dat de pest talloze familieleden van Achnaton trof, onder wie de prinsessen Maketaten, Neferneferoere en Setepenre, die zeer korte tijd na elkaar stierven in het twaalfde regeringsjaar van Achnaton (1341 v.C.). Ook de moeder van de koning stierf in die periode. Andere sterfgevallen in de jaren daarna, zoals het overlijden van koningin Kiya, Achnaton zelf, koning Smenchkare of koningin Anchcheperoere Neferne-feroeaten, kunnen ook het gevolg zijn geweest van de pest, maar dat is onmogelijk met zekerheid te zeggen.

De plaag duurde voort tijdens het bewind van Achnaton en spaarde ook zijn nieuwe hoofdstad Amarna niet, zo doen sommige archeologische vondsten vermoeden. In de wijk waar de werklieden woonden, werden tijdens opgravingen veelvuldig vlooien en bedwantsen aangetroffen, bekende dragers van ziekteverwekkers. Op de noordelijke begraafplaats in Amarna bevatte ongeveer 43 procent van de onderzochte graven meerdere lichamen. Velen lagen op dezelfde slaapmat, wat aangeeft dat ze tegelijkertijd werden begraven. Van meer dan negentig procent van de onderzochte skeletten is vastgesteld dat het mensen betrof die tussen de zeven en 25 jaar oud waren. Deze gegevens wijzen op het uitbreken van een epidemie.

Lees ook: Archeologen ontdekken ‘Verloren gouden stad van Luxor’ in Egypte

De zuidelijke begraafplaats van Amarna omvatte vermoedelijk ongeveer zesduizend graven. Hier is het sterftecijfer onder jongeren abnormaal hoog en blijken veel mensen ondervoed te zijn geweest. Ze leden aan bloedarmoede en hun botten laten zien dat ze onder zware omstandigheden moeten hebben geleefd. Bovendien was de helft van de overledenen besmet met malaria. Deze ziekte werd ook aangetroffen bij de mummie van Toetanchamon en zou, samen met andere aandoeningen en infecties, kunnen hebben geleid tot de vroege dood van de farao.

Runes van het paleis van Amarna gebouwd door farao Achnaton De necropool van de stad maakt de impact van de plaag duidelijk
Ruïnes van het paleis van Amarna, gebouwd door farao Achnaton. De necropool van de stad maakt de impact van de plaag duidelijk.
Kenneth Garrett

De plaag breidt zich uit

Ongeveer tegelijkertijd trof de plaag ook Alashia, zoals de Egyptenaren Cyprus hadden gedoopt. In een brief bracht hun koning de farao ervan op de hoogte dat de epidemie veel slachtoffers had gemaakt onder de mijnwerkers, waardoor er minder koper kon worden gedolven, de belangrijkste inkomstenbron van het land. In de regio Kanaän verspreidde de pest zich onder verschillende bevolkingsgroepen. In een brief gaf de vorst van Byblos aan dat er pest heerste in de naburige stad Sumur. In een andere plaats meldde de vorst van Amurru dat ziekte zijn land teisterde. Ook de heerser van Megiddo schreef aan de farao, om hem te vertellen dat ‘de stad is verwoest door een epidemie en de pest’.

Een andere regio die zwaar werd getroffen door de epidemie was Anatolië, in het westen van Turkije. Dit blijkt uit een gebed tegen de pest, geschreven door de Hettitische koning Mursili II. Hij rapporteert dat de Egyptische soldaten die na een veldslag in Amqa werden gevangengenomen en naar Hatti, het land van de Hettieten, werden gedeporteerd de ziekte moeten hebben verspreid. Waarschijnlijk had Mursili II ook zijn troonsbestijging te danken aan de epidemie. Zijn vader, de grote Hettitische koning Suppiluliuma I, stierf rond 1323 v.C., kort na de gevangenneming van de Egyptische soldaten. Mursili’s broer en de nieuwe soeverein, Arnuwanda II, regeerde slechts zeer kort. Hun dood kan in verband worden gebracht met de verspreiding van de pest in de landen van Hatti.

Deze gebeurtenissen vallen grofweg samen met de regeerperiode van Toetanchamon in Egypte. Uiteindelijk hield de epidemie jarenlang huis in het land en verspreidde zich naar Cyprus en Kanaän, vanwaar de plaag via besmette Egyptische gevangenen het hart van Hatti bereikte. Door handel en oorlog moet de plaag zijn verspreid naar andere koninkrijken in Anatolië, en wie weet zelfs naar ver daarbuiten.

Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd in National Geographic Historia, editie 5, 2021.

Wat de Hettitische kronieken ons vertellen

Uit Hettitische bronnen blijken de verregaande gevolgen van de epidemie binnen Hatti. Hieronder is een fragment weergegeven van het gebed waarmee Mursili II de plaag hoopte tegen te gaan.

‘Oh goden! Mijn meesters, wat is dit? Jullie hebben de pest in Hatti laten komen, zodat Hatti erg te lijden heeft gehad in de tijd van mijn vader [Suppiluliuma], in de tijd van mijn broer [Arnuwanda II] en nu (...). Al twintig jaar sterven er mensen [in grote aantallen] in Hatti. Hatti [is zwaar getroffen] door de pest (...). [Als iemand] een kind heeft (...) [neemt de pest het weg]. Als hij de volwassenheid bereikt, zal hij de ouderdom niet weten te halen (...). Als er mannen sterven in het land van Hatti en de pest is nog lang niet verdwenen uit het land van Hatti, kan ik de pijn van mijn hart en in mijn ziel niet langer verdragen (...). Ik heb mijn schuld toegegeven aan de god van de storm (...). Hoor mij, stormgod van Hatti, en red mijn leven!’

Tesjub De hettitische stormgod is afgebeeld op een Stle van Basalt In zijn handen houdt hij een drievoudige bliksemschicht en een bijl 9de eeuw VC
Tesjub, De hettitische stormgod, is afgebeeld op een Stèle van Basalt. In zijn handen houdt hij een drievoudige bliksemschicht en een bijl. 9de eeuw V.C.
AKG Album