Ruim tien jaar geleden hakte P. Dee Boersma met behulp van een breekijzer en een hamer een holletje in de lava op de Galapagoseilanden. Zij hoopte daarmee een van de zeldzaamste pinguïnsoorten ter wereld te lokken.
Vijf maanden later trok een Galapagospinguïnpaar in een van die uitgebeitelde nissen om hun jong groot te brengen. Het jaar erop nam een ander pinguïnstel het holletje in gebruik.
Op dit moment zijn minstens 84 van de 120 nesten die bioloog Boersma van de University of Washington samen met haar collega’s uitholde in het zwarte gesteente op de evenaar nog steeds in gebruik. En uit een recente telling bleek dat een kwart van de dieren van deze bedreigde soort nog jong is. Dat is goed nieuws voor een dier waarvan er waarschijnlijk in totaal tussen de 1.500 en 4.700 zijn, zegt Boersma die ook National Geographic Explorer is.
Voor het eerst in lange tijd koestert Boersma enige hoop voor de toekomst van deze twee kilo zware vogels, die ook al te kampen hebben met de zeer veranderlijke weersomstandigheden op de eilanden. Afhankelijk van de weercycli El Niño en La Niña kan het water er warm zijn, maar ook juist koud.
Door dat laatste weerverschijnsel, dat zich voordoet langs de westkust van Zuid-Amerika, koelt het water af waardoor er meer vissen in kunnen leven. Dat extra voedsel verklaart deels de huidige toename van het aantal pinguïns.
‘Ik verwachtte al wel dat het goed ging,’ vertelt ze. ‘Maar ik was echt aangenaam verrast, want dit was het beste broedseizoen dat we in de afgelopen twaalf jaar hebben gehad.’
Een rampzalige El Niño
Niemand weet precies hoe het dier, dat vooral voorkomt in zuidelijke, vaak koude gebieden, op de evenaar terechtkwam.
De Humboldtpinguïn, die voorkomt in kustgebieden in Peru en Chili, is de meest naaste verwant van de galapagospinguïn. Het ligt dan ook voor de hand te denken dat enkele Humboldtpinguïns miljoenen jaren geleden meeliftten op een stroming in zee en toen op de Galápagoseilanden belandden, zo’n duizend kilometer van de kust van Ecuador. En daar bleven ze. In de loop van de evolutie werd het een soort die tot wel drie keer per jaar voor nageslacht zorgt, op rotsachtige eilanden waar het warm genoeg wordt om een ei op te bakken.
Galapagospinguïns hebben om te broeden een schaduwrijke omgeving in de buurt van het water nodig, maar op de eilanden staan maar weinig bomen. Daarom waggelen de monogame, zwart-witte vogels vaak richting het lava, om daar in holtes van zo'n meter diep en soms tot wel dertig meter lang een tot twee eieren te leggen op het gesteente. De kuikens kunnen na zo’n acht tot negen maanden voor zichzelf zorgen, hoewel ze af en toe nog naar hun ouders teruggaan voor voedsel.
Toen er in het verleden voor het eerst mensen op de eilanden arriveerden, namen die in hun kielzog andere soorten mee, zoals katten en ratten. Deze roofdieren hebben het voorzien op eieren en kuikens, en soms zelfs op volwassen pinguïns. Ook is door de commerciële visvangst in het water rond de eilanden een groot deel van de vissen die als voedsel dienen voor de vogels overbevist.
In 1982 kreeg de wereld te maken met het effecten van een uitzonderlijk hevige El Niño, waardoor warm water richting de eilanden werd gestuwd. Belangrijke voedingsstoffen konden daardoor niet naar de zeespiegel opstijgen. Het gebrek aan voedingstoffen betekende geen vissen en dus geen voedsel voor de pinguïns. De kuikens verhongerden als eerste. Ze bedelden bij hun ouders om voedsel maar konden niks krijgen. Daarna was het de beurt aan de ouders zelf. Boersma schat dat de populatie galapagospinguïns halveerde, van zo'n tienduizend dieren naar nog geen vijfduizend exemplaren.
De soort is daar nooit van hersteld.
Comebackkuikens
Omdat de soort het niet goed lijkt te doen in gevangenschap, ‘zijn er geen dierentuinen met galapagospinguïns,’ zegt voorzitter Paul Salaman van de Amerikaanse non-profitorganisatie Galápagos Conservancy, die zich inzet voor het behoud van de natuur op de vulkanische archipel. ‘Dit is alles. We moeten hier echt ons best voor doen.’
Boersma en haar collega Godfrey Merlin, die als bioloog ook is gespecialiseerd in de Galapagoseilanden, gingen in 2010 op zoek naar manieren om de pinguïnpopulatie te laten toenemen. Ze zagen dat veel van de oorspronkelijke broedplekken van de vogels op eilanden waren waar ook ratten en katten leefden.
Daarom besloten zij om, samen met collega’s, nieuwe nesten te maken op eilanden waar de roofdieren minder voorkwamen. Hun werk werd onder meer gefinancierd door de National Geographic Society en de David and Lucile Packard Foundation.
Boersma, die de soort al sinds 1970 bestudeert, waarschuwt dat het nog te vroeg is om te concluderen dat de toename van het aantal jonge pinguïns ook betekent dat de soort zich echt herstelt.
Maar, voegt ze daar aan toe, ‘zolang er veel geschikte nesten zijn, zou de populatie weer moeten toenemen.’
De National Geographic Society, die zich inzet om de wonderen van onze wereld over het voetlicht te brengen en te beschermen, financierde het werk van Explorer P. Dee Boersma. Lees meer over de ondersteuning die de Society biedt aan Explorers die bedreigde diersoorten onderzoeken en beschermen.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op nationalgeographic.com