Aan de oever van de Cape Fear River in North Carolina wemelt het van de industrieterreinen, kranen, pakhuizen, grote schepen – en majestueuze cipressen die met hun grote wortelstelsels in het water zijn verankerd. Aan de monding van de rivier verrijzen ook twee enorme witte koepels, die elk 45.000 ton aan hout kunnen bevatten.
Op deze plek, waar de rivier in zee uitmondt, worden de houtpellets die in de beide koepels liggen opgeslagen, overgeladen op schepen om naar de overzijde van de Atlantische Oceaan te worden verscheept. Daar, in Europa, worden de pellets verstookt in energiecentrales om elektriciteit op te wekken.
Miljoenen tonnen aan houtpellets, elk niet veel langer dan een vingernagel en zo breed als een rietje, worden in Europa gebruikt als vervanging van steenkool. Deze zogenaamde ‘houthoudende biobrandstof’ wordt als schoon geclassificeerd en helpt landen om hun doelstellingen op het gebied van groene energie te halen. De markt voor houtpellets als biobrandstof groeit snel en was in 2020 wereldwijd al goed voor een omzet van vijftig miljard dollar.
De reden waarom houtpellets net als wind- en zonne-energie als een schone energiebron worden gezien, is heel eenvoudig: zolang de bossen die ten behoeve van de pellets worden gekapt en verstookt de kans krijgen om weer aan te groeien, zal de CO2 die bij het verbranden van het hout vrijkomt te zijner tijd weer worden geabsorbeerd door de nieuw aangeplante bomen. Voorstanders vinden dat het dus om een klimaatneutrale energiebron gaat, en de Europese Unie en andere overheden zijn het daarmee eens: hout is groene biomassa.
Lees ook: Balken uit New Yorkse gebouwen onthullen historisch klimaat
Maar bij het verbranden van het hout worden zelfs nog meer boeikasgassen uitgestoten dan bij het verstoken van steenkool. Critici van de markt voor biomassa wijzen er dan ook op dat het ingewikkelde internationale emissiesysteem een maas in de regelgeving heeft gecreëerd: de deelnemende landen zijn niet verplicht om de uitstoot uit centrales die op hout worden gestookt, mee te rekenen. Daardoor worden steeds meer ‘houthoudende biobrandstoffen’ verstookt als vermeende oplossing voor de klimaatverandering.
Eerder dit jaar stuurde een groep van vijfhonderd wetenschappers een open brief aan de leiders van de wereld waarin ze ervoor waarschuwden dat het kappen van bossen ten behoeve van de energieopwekking een ernstige ondermijning van de strijd tegen de klimaatverandering betekent. Een onderzoek dat in 2018 door een van de ondertekenaars van de brief – John Sherman van het MIT – werd verricht, onderschrijft die vrees: het kappen van bomen voor het opwekken van energie zou in de komende decennia tot grote klimaatproblemen kunnen leiden.
“Het is het tegenovergestelde van wat we zouden moeten doen,” zegt Andy Wood, directeur van de Costa Plain Conservation Group in North Carolina. “We hopen dat dit probleem in Glasgow aan de orde komt.”
Groot-Brittannië, gastheer van de klimaattop CO2 in Glasgow, is ’s werelds grootste afnemer van houtpellets. In de energiecentrale van Drax in Yorkshire, ooit de grootste kolencentrale van Groot-Brittannië, worden nu overwegend houtpellets verstookt, waaronder vijf miljoen ton aan pellets uit de VS in 2019. De centrale zelf is uitgegroeid tot een van de belangrijkste spelers op de wereldmarkt voor houtpellets.
Lees ook: Een roadtrip door de VS - in elektrische auto's
Milieugroepen vrezen dat andere landen het Britse voorbeeld snel zullen volgen. Japan en Zuid-Korea importeren al houtpellets, onder meer van een dochterbedrijf van Drax. Het gebruik van biomassa voor het opwekken van energie wordt in de VS bevorderd door diverse clausules in twee Amerikaanse wetten: het onlangs aangenomen pakket voor het aanpakken van de infrastructuur en een speciale wet om de economie na de pandemie te stimuleren, die binnenkort wordt behandeld. Ruim honderd wetenschappers hebben er bij president Joe Biden op aangedrongen deze clausules uit de wetgeving te schrappen.
“Het is eenvoudiger om een vieze kolencentrale om te bouwen voor het verstoken van een ander soort brandstof dan om zoiets ingrijpends te doen als het creëren van wind- en zonne-energie,” zegt Sasha Stashwick, expert op het gebied van biomassa-beleid van de Natural Resources Defense Council.
Volgens Peg Putt, juriste bij het Environmental Paper Network, een internationale organisatie die zich richt op de vergroening van de papier- en pulpindustrie, wordt vaak over het hoofd gezien hoe problematisch de berekeningen voor emissierechten zijn. Zij en andere experts verwachten niet echt veel van de besprekingen op de COP26.
“We moeten af van het idee dat het meewegen van biomassa een technisch beleidsonderdeel is dat je maar het best aan de experts kunt overlaten,” zegt Putt. Als je dit probleem op klimaatconferenties aan de orde stelt, “beginnen de onderhandelaars voor de deelnemende landen te gapen,” zegt zij.
Het houtprobleem
Toch is het niet zo ingewikkeld om te begrijpen dat het verstoken van hout geen klimaatneutrale aangelegenheid is, zoals wetenschappers en milieubeschermers duidelijk hebben gemaakt.
Het gaat om timing. Volgens het argument van de biomassa-sector wordt de uitstoot als gevolg van het kappen en verbranden van bomen weer goedgemaakt door de bomen die ervoor in de plaats komen. Maar het probleem is dat bomen maar heel langzaam groeien.
“Als je bomen kapt, bouw je een ‘CO2-schuld’ op, en die schuld kun je pas na lange tijd inlossen aangezien jonge aanplant veel tijd nodig heeft om de CO2-uitstoot weer ongedaan te maken,” zegt Rich Birdsey, expert in de CO2-opslag van wouden van het Woodwell Climate Research Center.
“Het is alsof je te veel geld opneemt en rood komt te staan,” zegt Sami Yassa, wetenschapper bij de Natural Resources Defense Council (NRDC). “Dat gebeurt er in de atmosfeer. Als je die schuld wil vereffenen met de aangroei van nieuw regenwoud, dan weet je dat dat tientallen jaren gaat duren.”
Volgens het onderzoek van Sterman bedraagt de ‘terugbetalingstijd’ voor het verstoken van hout tussen de 44 en 104 jaar, afhankelijk van het soort bos dat wordt gekapt. Maar volgens Sterman en collega’s wordt er bij het kappen en daarna verbranden van bomen méér CO2 in de atmosfeer uitgestoten dan bij het delven en verstoken van steenkool.
Intussen blijft het ijs op de polen smelten, stijgt de zeespiegel en worden mensen van huis en haard verdreven door extreem weer. Zoals wetenschappers ook op de COP26 steeds weer benadrukken, kan de wereld niet 44 tot 104 jaar wachten totdat de uitstoot van broeikasgassen drastisch wordt teruggedrongen.
Daarnaast zijn er nog minstens twee redenen waarom bij het kappen en verbranden van bomen méér broeikasgassen in de atmosfeer worden uitgestoten dan bij het verstoken van steenkool. Ten eerste stoppen gekapte bomen natuurlijk met datgene wat ze hun hele leven hebben gedaan: het opnemen van CO2 uit de atmosfeer. Dat effect doet zich niet voor als je steenkool delft.
Ten tweede levert het verbranden van hout minder energie op dan het verstoken van steenkool of aardgas. Per kilowattuur (kWH) aan opgewekte elektriciteit wordt er bij het verbranden van hout anderhalf keer zo veel CO2 uitgestoten als bij het verstoken van steenkool, en driemaal zoveel als bij de verbranding van aardgas.
Volgens een recent rapport van de Britse beleidsonderzoeksgroep Chatham House werd er in 2019 door Britse elektriciteitscentrales die houtpellets verstoken zestien miljoen ton CO2 uitgestoten, ongeveer evenveel als de uitstoot van zes à zeven miljoen auto’s. Als die emissies zouden zijn meegerekend, zouden ze maar liefst 27 procent van de totale uitstoot van de Britse elektriciteitssector hebben bijgedragen – en ruim 3,6 procent aan de totale Britse uitstoot van broeikasgassen in dat jaar.
Maar evenals in andere landen wordt deze CO2-uitstoot ook in Groot-Brittannië niet meegewogen omdat het om ‘houthoudende biomassa’ gaat.
Gevaarlijke maas in de wet
Toen wetenschappers halverwege de jaren negentig in het kader van de Framework Convention on Climate Change van de Verenigde Naties (UNFCCC; het verdrag dat op de jaarlijkse COP-vergaderingen wordt getoetst) een stelsel ontwikkelden voor het vaststellen van de hoeveelheid CO2 die elk land mag uitstoten, besloten ze dat emissies bij de bron zouden worden geteld, dus vanaf de schoorsteen van de fabriek en de uitlaat van de auto. Als Europa bijvoorbeeld aardolie uit Saoedi-Arabië importeert, is Europa verantwoordelijk voor de uitstoot die bij de verbranding van die olie optreedt.
Maar de verbranding van bomen is een ander verhaal dan het verstoken van aardolie.
“Ze keken naar het landgebruik en dachten: als je een boom kapt, is het lastig om uit te zoeken wat er met de CO2 gebeurt die erin lag opgeslagen,” zegt Tim Searchinger, expert in klimaatbeleid aan de Princeton University en senior fellow van het World Resources Institute. “Een deel van die CO2 komt ter plekke vrij, in het woud, en een deel in de papierfabriek. Weer een ander deel wordt uitgestoten als het papier op de vuilnishoop belandt. Dus moeten we een ander systeem bedenken, waarbij we de CO2 meerekenen die vrijkomt op de plek waar de boom wordt gekapt.”
Toen nationale overheden in 1997 in het kader van het Kyoto-protocol begonnen met het invoeren van regelgeving voor het terugdringen van de CO2-uitstoot, maakten ze daarbij volgens Searchinger een “fatale rekenfout”: ze lieten de uitstoot als gevolg van de verbranding van biomassa buiten beschouwing, zonder daarbij de uitstoot als gevolg van landverbruik te beperken. Men besloot feitelijk dat alle energieopwekking uit biomassa klimaatneutraal was, ook al werd die biomassa gewonnen door het kappen van wouden.
“Een regel die was bedoeld om te voorkomen dat de uitstoot door het kappen en verbranden van bomen dubbel geteld zou worden, heeft ertoe geleid dat deze vorm van uitstoot helemaal niet meer wordt meegerekend,” zegt Searchinger.
Volgens Searchinger en andere internationale experts in klimaatbeleid heeft de internationale gemeenschap niet alleen verzuimd om grenzen te stellen aan de verbranding van biomassa, maar heeft ze die vermeende ‘oplossing’ zelfs aangemoedigd.
Toen in 2005 in Europa het eerste systeem voor de verhandeling van emissierechten werd ingevoerd, bedoeld om de uitstoot uit elektriciteitscentrales en fabrieken aan banden te leggen en deze bedrijven te dwingen om emissierechten te kopen, werd de uitstoot als gevolg van de energiewinning uit biomassa niet meegerekend. Een elektriciteitscentrale die kolen verstookte, kon zijn uitstoot op papier drastisch verlagen door over te stappen op houtpellets.
Lees ook: Groen vliegen, luchtfietserij? De zwaartekrachtkwestie
“De hele sector van houtpellets drijft op die gedachte,” zegt Searchinger.
In 2009 publiceerden Searchinger en zijn collega’s een onderzoek waarin ze deze maas in de regelgeving aan de kaak stelden. Maar volgens hem kwam er geen reactie. “Iedereen negeerde het onderzoek.” Tegen die tijd ontvingen biomassabedrijven binnen de EU inmiddels één miljard euro aan subsidies, omdat ze EU-lidstaten konden helpen hun klimaatdoelen te bereiken, aldus Yassa van de NRDC. Al snel was er in Europa niet genoeg hout om aan de enorme vraag te voldoen.
“Je zag een gigantische aanzuigende werking vanuit Europa,” zegt Yassa. Met het oog op de Europese markt werd het plotseling zeer lucratief om in de VS bomen te gaan kappen.
In haar jaarlijkse emissie-inventaris rapporteert de Amerikaanse milieudienst EPA de uitstoot als gevolg van het kappen van bomen aan de UNFCCC. Maar omdat deze uitstoot niet door belastingen of andere limieten wordt ingeperkt, gebeurt er verder niets. Wereldwijd zijn er maar een paar landen die de uitstoot als gevolg van landverbruik (waaronder het kappen van bossen) aan banden proberen te leggen.
“Het feit dat de VS een hogere uitstoot rapporteert, weerhoudt de EU er niet van om de biomassa-sector te subsidiëren. Daarbij wordt het argument gehanteerd dat het verbruik van biomassa de uitstoot terugdringt, terwijl die in werkelijkheid stijgt,” zegt Searchinger.
Nationale en internationale gevolgen
Lokaal heeft Scot Quaranda van de milieugroep Dogwood Alliance de bedreiging van de wouden in North Carolina met eigen ogen kunnen zien.
“Zodra de Europese vraag naar houtpellets begon te stijgen, was de uitwerking behoorlijk catastrofaal,” zegt hij.
’s Werelds grootste producent van houtpellets, het bedrijf Enviva in Maryland, verscheept het materiaal vanuit het Zuidoosten van de VS naar Groot-Brittannië. Naar eigen zeggen bevordert het bedrijf daarmee de ontwikkeling van gezonde bossen, door selectief bomen te kappen en zo ruimte te creëren voor de groei van nieuwe bomen. Ook zegt Enviva dat het geselecteerde hout weinig waarde heeft.
Maar volgens milieuactivisten is dat niet het hele verhaal. In 2019 publiceerden de NRDC, de Dogwood Alliance en het Southern Environmental Law Center een rapport waarin ze destructieve houtkappraktijken van Enviva aan de kaak stelden. Het bedrijf werd ervan beschuldigd in het hele Zuidoosten van de VS draslandbossen te kappen, die van groot belang zijn voor de biodiversiteit.
In een verklaring per e-mail noemt Enviva het rapport “onjuist en misleidend.” Het bedrijf wijst erop dat de biomassa die door Enviva en andere producenten voor de aanmaak van houtpellets wordt gebruikt, slechts drie procent van het hout vertegenwoordigt dat jaarlijks in het Zuidoosten van de VS wordt geoogst.
Hoewel bijna een derde van het door Enviva gebruikte hout afkomstig is van restanten of bomen die doelbewust worden gekapt om bossen meer lucht te geven, zegt het bedrijf dat 69 procent daarvan wordt geoogst door het rooien van “laagwaardig” hout.
“Als het op de juiste manier en in overeenstemming met de officiële richtlijnen voor de bosbouw ter behoud van de bodem- en waterkwaliteit wordt gedaan, worden met het uitdunnen van bossen omstandigheden gecreëerd die gunstig zijn voor jonge aanplant, wat landeigenaren ertoe aanzet om deze gebieden bebost te houden,” aldus een woordvoerder van Enviva.
Er zijn inderdaad aanwijzingen dat landeigenaren in het Zuidoosten door de grote vraag naar houtpellets worden aangemoedigd nieuw bos aan te planten. Volgens Brent Sohngen, milieueconoom aan de Ohio State University, kan het verstoken van houtpellets daardoor uiteindelijk toch klimaatneutraal zijn, althans onder ideale omstandigheden.
In 2017 publiceerden Sohngen en zijn collega’s een studie waarin ze lieten zien dat een stijgende prijs voor de uitstoot van CO2 landeigenaren ertoe zou aanzetten om de bebossing van hun land drastisch uit te breiden als ze zouden worden beloond voor de CO2 die ze daarmee uit de atmosfeer zouden halen en in hun bossen zouden opslaan. Binnen enkele tientallen jaren zou men dan met het verbranden van houtpellets voor de opwekking van elektriciteit kunnen beginnen zonder schade aan het klimaat aan te richten, aangezien de ‘CO2-schuld’ al zou zijn ingelost door de uitbreiding van het bosgebied.
In combinatie met een hogere prijs voor de uitstoot van CO2 zou de markt voor houtpellets daarna een verdere uitbreiding van bosgebieden met zich mee kunnen brengen.
“Uiteindelijk zou er dan meer CO2 in bossen worden opgeslagen,” aldus Sohngen. In dit scenario is het verstoken van hout duidelijk beter dan het verstoken van steenkool.
In 2020 zette Sohngen zijn argumenten kracht bij met aanvullend onderzoek waarin hij liet zien dat een stijgende vraag naar houthoudende biomassa tot de aanplant van meer bossen zou leiden. Als deze nieuwe bossen op de juiste manier zouden worden beheerd, zouden ze de totale opslag van CO2 vergroten.
Nieuwe industrie in het Zuiden
De bomen die door Enviva worden gebruikt, worden niet gekapt op eigen land van het bedrijf, maar op het grondgebied van kleine landbezitters als Charlie King, eigenaar van de ruim 24 hectare grote Stone Mountain Farm ten noorden van Fayetteville, North Carolina.
In 2014 raakte een groep bomen op het land van King besmet met de snuitkever, die gangen in dennenbomen boort en ze daardoor doodt. In 2019 besefte King dat zijn bomen niet meer te redden vielen. Omdat er geen markt is voor aangetast hout, belde hij Enviva.
“Hun dienstverlening vind je nergens anders,” zegt King. Met het geld dat hij met de verkoop van het afgekeurde hout verdiende, heeft hij op de gerooide plek nieuwe bomen geplant.
In zo’n situatie komt Enviva heel voordelig uit de bus, en in het duurzaamheidsrapport dat het bedrijf in 2020 publiceerde, werd het geval van King dan ook opgevoerd als een voorbeeld van de hulp die Enviva plaatselijke gemeenschappen biedt.
Een van de manieren waarop de sector naar eigen zeggen de duurzaamheid van bossen bevordert, is door landeigenaren te helpen bij het herbebossen van hun grondgebied. Het is beter om private bossen voor de houtkap te behouden dan ze allemaal te verkavelen of in parkeerplaatsen te veranderen, zeggen voorstanders van de sector.
Maar voor sommige mensen is de aanwezigheid van houtpelletbedrijven alleen maar negatief.
Sherri White-Williamson is directeur milieurechtvaardigheid van het North Carolina Conservation Network. Volgens haar is het industriestadje Clinton waar zij woont, zwaar getroffen door de houtpalletfabriek van Enviva. Er hangt volgens haar nu een onaangename geur in het stadje, en bewoners melden dat het gezoem van houtzagen 24 uur per dag is te horen en dat hun woningen en straten zijn bedekt met een laagje zaagsel.
Uit een onderzoek dat in 2018 is verschenen, bleek dat er een vijftig procent hogere kans bestaat dat houtpelletfabrieken zijn gevestigd in arme gemeenschappen waar tenminste een kwart van de inwoners niet-blank is.
“In die fabrieken worden dag en nacht bomen vermalen, waardoor de bewoners hun daken en auto’s moeten schoonvegen. Je ziet ook een verhoogd aantal gevallen van astma,” zegt Quaranda van de Dogwood Alliance.
“Als er een specifieke zorg of klacht bestaat, nemen wij dat altijd heel serieus. Wij onderzoeken de klacht en nemen maatregelen om het probleem te verhelpen,” zegt Yana Kravtsova, vicepresidente voorlichting van Enviva. “We wonen en werken in dezelfde gemeenschappen. Als er iets niet klopt, dan horen we dat meteen.”
Groeisector
In een commentaar dat in 2018 in het tijdschrift Nature Communications is verschenen, berekenden Searchinger en zijn collega’s dat de wereld tweemaal zoveel hout voor houtpellets zou moeten oogsten om slechts twee procent meer energie met de verbranding van die pellets op te wekken. Milieugroepen vrezen dan ook dat de houtpelletsector zal blijven groeien als de regelgeving voor emissierechten niet wordt aangepast.
In het beleidsplan ‘Fit for 55’ van de EU, waarmee wordt gestreefd naar een reductie van de CO2-uitstoot met 55 procent tegen het jaar 2030, wordt energie uit biomassa nog altijd als klimaatneutraal aangemerkt. Maar in een rapport dat in 2018 verscheen, pleitte het Britse Committee on Climate Change ervoor om de opwekking van energie uit biomassa aan banden te leggen. Het land heeft subsidies afgesproken die nog tot en met 2027 doorlopen, maar na die periode zou de energiewinning uit biomassa niet verder moeten worden aangemoedigd, aldus het rapport.
Deze bevindingen hebben de groei van de sector niet tegengehouden.
Eerder deze week verklaarde Frans Timmermans, milieucommissaris van de EU, tegenover verslaggevers dat Europa afhankelijk is van biomassa om haar energiedoelen te halen. En kort voor het begin van de klimaattop in Glasgow bracht de gouverneur van Louisiana, John Bel Edwards, nog een bezoek aan de elektriciteitscentrale van Drax en verklaarde dat hij zich verheugde op verdere samenwerking met deze grootverbruiker van biomassa.
In het hele Amerikaanse Zuidoosten, van het zuiden van Virginia tot aan de Texaanse kust, zijn er nu 23 fabrieken waar bomen tot houtpellets worden verwerkt, die vervolgens naar Europa worden geëxporteerd. In dezelfde regio zijn nog eens acht nieuwe fabrieken gepland.
Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd in het Engels op nationalgeogrpahic.com