De Saharaanse zilvermier kan met de verschroeiende snelheid van één meter per seconde over het hete zand van Noord-Afrika schieten. Gemeten naar zijn lichaamslengte staat dat gelijk aan een mens die de afstand van ruim twee voetbalvelden aflegt in de tijd die nodig is om ‘Dát is snel!’ te zeggen.
De ‘reuzenschildpadmier’ Cephalotes atratus wordt ook wel ‘de Darth Vader van de mierenwereld’ genoemd. Met zijn grote, afgeplatte kop en strakke romp kan hij in de Zuid-Amerikaanse jungle van de ene boomtop naar de andere zweven. En dan zijn er nog de bladsnijdersmieren, die ondergronds schimmels verbouwen op een voedingsbodem van stuk gekauwde stukjes planten – en dus miljoenen jaren vóórdat de mens bestond, de landbouw al hadden uitgevonden. Sommige soorten bladsnijdersmieren beschikken bovendien over een exoskelet met een laagje steen erop.
Onlangs heeft Eduard Florin Niga deze en nog talloze andere mierensoorten gefotografeerd voor zijn nieuwe boek Ants: Workers of the World, dat op 18 mei verschijnt. Met zijn fotoboek – en zijn werk in het algemeen – probeert Niga iedereen te laten zien dat er om ons heen een fascinerend microscopisch universum bestaat dat we normaliter niet waarnemen.
“Wat mij aanvankelijk aantrok in dit werk, was dat je deze microkosmos voor je ogen tot leven ziet komen,” zegt de fotograaf. En door zijn objecten goed te bestuderen, ontdekte hij “hoe fenomenaal hun samenlevingen zijn – zóveel meer voortgeschreden en interessanter dan die van ons.”
Zijn ‘mierenportretten’ blijken ook zeer inzichtelijk te zijn voor entomologen, die hun onderzoeksobjecten in ongekende details kunnen bestuderen.
“Eduards foto’s hebben voor mij een deur naar een compleet nieuwe wereld geopend,” zegt Roger Strotmann, een onafhankelijk onderzoeker in Duitsland die met Niga heeft samengewerkt. “Er zijn talloze morfologische details te zien die ik zonder zijn werk nooit zou hebben ontdekt.”
Waar zijn de ogen?
Hoewel Niga al tijdens zijn kinderjaren op het Roemeense platteland in insecten geïnteresseerd was, werd die interesse pas onlangs weer aangewakkerd, toen zijn dochtertje een mier in een Londens park zag en vroeg: “Waar zitten zijn ogen?”
Niga had daar geen goed antwoord op. Dus haalde hij de fotografische vaardigheden op die hij in zijn korte tijd als Roemeens politieagent en fotograaf van plaatsen delict had opgedaan. (Hij woont nu in Londen, waar hij les in Engels en wiskunde geeft.)
Inmiddels kan Niga zijn dochtertje met zekerheid antwoorden: hier zitten de ogen. En hier en hier. Sommige mieren, zoals trekmieren, zijn vrijwel blind en vinden hun weg al ruikend en tastend. Maar andere soorten, zoals Gigantiops destructor, hebben reusachtige ogen die vrijwel hun hele kop in beslag nemen en deze schubmier waarschijnlijk helpen om zich doeltreffend door de jungle van het Amazonegebied te verplaatsen en zich te voeden met nectar en kleine geleedpotigen. De Saharaanse zilvermier heeft op het midden van zijn kop drie ogen waarmee hij licht kan waarnemen.
In het vizier
Om zijn extreme close-ups van de mieren te kunnen maken bouwde Niga in zijn Londense woning een statief waarmee hij de kop van elke mier per gebied kon fotograferen. Voor het produceren van één foto van een mierenkop moest hij soms meer dan duizend opnamen maken en gebruikte hij vergrotingen tot twintigmaal de ware omvang van de insecten. De mieren die hij fotografeerde, waren meestal dood, hoewel Niga gedroogde exemplaren soms weer bevochtigde om ze het uiterlijk te geven dat ze bij leven hadden gehad. Zijn exemplaren ontvangt hij van tientallen verzamelaars in de wereld, meestal via de post.
Nadat hij genoeg foto’s van een mier heeft gemaakt, gebruikt Niga beeldsoftware om de opnames aan elkaar te plakken. Het resultaat is vaak verbijsterend, zegt hij. Zo vond hij Polyrhachis-mieren er niet erg spectaculair uitzien, totdat hij op zijn sterk uitvergrote foto’s zag dat ze met glanzend gouden haren waren bedekt.
Eleanor Spicer Rice, een onafhankelijke mierenexpert die de tekst voor Niga’s boek schreef, was verrast toen ze zag dat zoveel mieren glimmende exoskeletten in prachtig iriserende metallic-kleuren hebben. Wetenschappers denken dat deze kleuren de mieren doen lijken op twijgjes met dauw erop, waardoor ze minder zichtbaar worden voor roofdieren.
Door aan het boek te werken herinnerde Spicer Rice zich weer waarom ze zich al haar hele leven lang in mieren verdiept: “Er zijn zóveel verschillende soorten (...) en ze zijn zó vreemd en schitterend. En je ziet ze overal.”
Je hoeft dus niet op reis te gaan om ze te kunnen bewonderen, zegt Spicer Rice, die zelf in Raleigh, North Carolina woont. Er zijn minstens 15.000 mierensoorten op aarde en de kans is groot dat je een spectaculaire soort in je eigen achtertuin of zelfs direct naast het trottoir aantreft.
Zo komt aan de hele Amerikaanse Oostkust de zogenaamde ‘slavendrijversmier’ voor, die zijn naam dankt aan het feit dat hij de poppen van andere mierensoorten steelt en ze als slaven grootbrengt. Zo beschikken deze mieren altijd over werkmieren, zonder dat ze energie hoeven te besteden aan het grootbrengen ervan, zegt Spicer Rice. Dan zijn er nog de zwarte zaadmieren, die overal ter wereld in stedelijke gebieden in en onder betonnen muren leven en in het voorjaar spectaculaire oorlogen uitvechten.
“Mensen denken vaak alleen maar aan de soorten waar ze last van hebben,” zegt Spicer Rice. “Maar de wereld kent nog veel meer mieren, en die doen allemaal verbluffende dingen.”
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com