‘Bij helder weer,’ vertelt wijnmaker Julien Sunier in zijn keuken, ‘kun je vanaf onze veranda de Mont Blanc zien liggen.’ Ik kan het me nauwelijks voorstellen. We zijn in de Beaujolais, een streek met glooiende heuvels en frisse dorpjes in het gebied tussen de Loire en de Rhône. De Alpen liggen honderden kilometers verder naar het oosten. Bovendien is het februari en hangt het grauwe wolkendek zo laag dat je het zowat kunt aanraken. Mijn huurauto, die ik in de mist op Suniers oprit heb geparkeerd, is nauwelijks nog zichtbaar.
Het mag van mij gerust gaan sneeuwen, Suniers huis (annex wijnhuis) is knus genoeg. Er klinkt een ontspannen jazzmuziekje en Sylvie, zijn vrouw, heeft een lekkere lunch bereid met gebraden varkensvlees, spruitjes met mosterd en schorseneren (waar ik toevallig dol op ben). Bij het dessert, een verrukkelijke perentaart, vertelt Sunier me dat de Beaujolais lange tijd vergeten werd, maar dat de streek nu steeds meer toeristen trekt. En ‘import’ – zoals de Suniers, die afkomstig zijn uit de aangrenzende Bourgogne.
Julien Sunier (37) behoort tot een nieuwe generatie wijnmakers die er met elkaar voor zorgen dat de beaujolais en de beaujolais primeur, die lange tijd golden als bescheiden dertien-in-een-dozijn-wijnen, steeds meer aanzien krijgen. Zijn drie wijnen, uit wijngaarden in drie verschillende dorpen, doen met hun zachte, fruitige aroma denken aan verse appels. Het alcoholpercentage is vrij laag, zodat je bij de lunch een glaasje kunt drinken zonder bang te hoeven zijn voor een middagdip.
De kwaliteit van deze wijnen blijkt niet uit juichende juryrapporten of een hoge veilingwaarde. Het zit hem eerder in het feit dat het eten op je bord lekkerder smaakt met een glaasje beaujolais erbij. Deze wijn is geen artistiek statement, maar doet je denken aan een zomerse picknick. Dikdoeneriggepraat over aroma’s zul je hier dan ook niet horen, zelfs niet van de wijnmakers. Nee, hier wordt er vaak pas halverwege de maaltijd even stilgestaan bij de wijn. Midden in het gesprek of na een lachsalvo neemt iemand een slokje, werpt een blik op de fles en zegt dan, ‘Hé, wat een lekkere wijn!’
De streek is al even toegankelijk als de wijn die er zijn oorsprong vindt. De Beaujolais is centraal gelegen en staat bekend om zijn gastvrijheid, iets wat zeker niet van alle Franse regio’s gezegd kan worden. Het landschap oogt vriendelijk, als één groot aquarelschilderij. De wegen die zich door met wijngaarden begroeide heuvels slingeren vertonen hier en daar onverwachte bochten – daar was eeuwen geleden misschien wel een geschil over de eigendom van een perceel. Op weg naar de Suniers passeer ik geitenboerderijen en restaurantjes met op de gevel een schoolbord waarop met krijt het menu geschreven staat. En – hoe kan het ook anders – dorpjes met in het midden een pleintje en een eeuwenoude kerk.
Sunier en ik rijden de heuvel af naar zijn woonplaats Avenas. Langs de weg, die ooit deel uitmaakte van de Romeinse Via Appia tussen Lyon en Boulogne, rijst de 12de-eeuwse Notre Dame op. De kerk, die iets plomper is dan de meeste andere die ik heb gezien, herbergt een bijzonder fraai gedecoreerd middeleeuws altaar; volgens de reisgidsen een van de mooiste van het hele land. En toch wijst een heel bescheiden bordje de weg erheen. Ook op toeristisch gebied doen ze hier kennelijk niet aan dikdoenerij.
Het altaar is werkelijk prachtig. Nadat we Christus en de twaalf apostelen goed bekeken hebben, neemt Sunier me mee naar de bar van Le Relais des Sapins (‘Herberg de Dennen’). Een man pakt hem breed grijnzend bij de schouders en omhelst hem allerhartelijkst.
‘De burgemeester,’ zegt Sunier me wanneer we zijn gaan zitten. ‘Zoals je weet kom ik van buiten, maar dat vormt in de Beaujolais geen probleem.’
Eén ding heb ik ondertussen wel geleerd: hier speelt het leven zich af in openbare gelegenheden. Men treft elkaar in het restaurant, op de markt, op het dorpsplein, in de winkeltjes waar de reiziger bij vertrek een hartelijk ‘Bon voyage!’ wordt nageroepen. Mensen stellen zich in het café zelfs aan vreemden voor.
‘Zit je met een leeg glas, dan laten ze het volschenken,’ zegt Sunier. ‘En voor je het weet heb je met iedereen kennisgemaakt.’
Ik schrijf al twintig jaar over wijn, maar heb in al die tijd de Beaujolais nooit aangedaan. De bloeiperiode van het wijntoerisme, die begon in de jaren ’90 toen Amerikaanse liefhebbers beroemde wijnhuizen en restaurants gingen bezoeken in onder meer de Napa Valley, Toscane en Bordeaux, is aan de Beaujolais volstrekt voorbijgegaan. Vóór de Tweede Wereldoorlog konden wijnen uit deze streek zich meten met de beste van heel Frankrijk. In 1935 werd het Franse appellation contrôlée-systeem ingesteld: voortaan mocht een product alleen naar een plaats wor-den vernoemd wanneer de basisingrediënten daar daadwerkelijk vandaan kwamen. Met het keurmerk wilde men tevens voorkomen dat wijnmakers uit de Bourgogne hun goedkopere pinot noir verbonden aan dorpen uit de Beaujolais. Dit illustreert hoeveel cachet de beaujolais in die tijd had. Maar in 1945 was de lokale economie volledig ingestort. Wijnhuizen waren massaal overgegaan op productiemethoden die grotere oogsten beloofden – en veel meer winst – zonder dat er extra grond hoefde te worden bewerkt. De tere gamaydruif, die in de streek het meest werd geteeld, kon echter niet tegen de chemische bestrijdingsmiddelen. En zo gebeurde het dat er in de jaren ’90 voor een fles bourgogne gemakkelijk zo’n 300 euro werd neergeteld, terwijl de beaujolais gedegradeerde tot een onbeduidend slobberwijntje.
In die tijd pionierde wijnmaker Marcel Lapierre in de Beaujolais met de kleinschalige productie van wijn van onbespoten druiven, zonder chemische toevoegingen. Lapierre overleed in 2010, maar zijn zoon Mathieu, Sunier en andere producenten gingen op de door hem ingeslagen weg verder. De beweging kende een trage start, maar krijgt steeds meer navolging. De Beaujolais trekt nu een groeiend aantal toeristen, die zich afvragen waarom ze deze mooie streek niet veel eerder hebben bezocht.
Rondleidingen of officiële proeflokalen zijn in de streek geen gemeengoed. De wijnroute door de Beaujolais, tussen Lyon en het ten noorden daarvan gelegen Mâcon, is het enige dat onder de noemer ‘toerisme’ valt. De route voert door een glooiend heuvellandschap en langs allerlei plaatsen die ik ken van de etiketten op wijnflessen. De wijnroute heeft een eigen logo en voert over lokale wegen die soms niet meer zijn dan eenvoudige geitenpaadjes met een straatnaambordje.
De lokale bevolking kan de route langs dorpen en wijngaarden waarschijnlijk zonder al te veel moeite volgen, maar zelfs met navigatiein de auto vind ik het eigenlijk niet te doen. Na een paar dagen heb ik genoeg van het straatjekeren en speurend rondkijken naar de volgende route-aanwijzing. Ik geef het op en besluit op goed geluk wat door de heuvels te rijden.
De zon is pas een uur of twee op en het is zo vroeg in de ochtend nog vrij fris. Een Franse radiozender speelt een mooi stuk van Debussy en op die zoete klanken rijd ik tussen hoge naaldbossen en granieten rotspartijen door – misschien zijn die Alpen toch dichterbij dan ik dacht. Ik bereik het dorpje Juliénas, waar ze wijn maken met het aroma van viooltjes. De 850 inwoners passen vermoedelijk met het grootste gemak in de robuuste dorpskerk. Ik wandel door de Rue Alphonse Burdot en bekijk het lekkers in de etalage van de patisserie. Dan zie ik tegenover het postkantoor een barretje.
Men zegt dat de inwoners van de Beaujolais ’s ochtends al beginnen met drinken. Geen cognac, zoals vroeger onder arbeiders gebruikelijk was, maar glaasjes beaujolais, rouge of blanc. En laat ik bij binnenkomst nou drie mannen aan de bar zien staan met een glaasje wijn voor zich. Het is half elf, maar ze verwelkomen me zo hartelijk (waarschijnlijk doordat ze al wat beneveld zijn, maar toch) dat ik me bij hen voeg. Algauw ontspint zich een gesprek – en dat terwijl ik in het Frans normaal gesproken nauwelijks verder kom dan wat beleefdheidsfrasen. In deze gemoedelijke ambiance hoor ik mezelf ineens volzinnen formuleren. Ja, ik ben voor het eerst in de Beaujolais. En ja, ik weet dat het hier in de zomer wat aangenamer is – hoewel, nu maak ik kennis met de authentieke sfeer in de streek. De heren knikken instemmend. ‘Sans maquillage,’ zegt er eentje. De Beaujolais zonder make-up.
Een uurtje later rijd ik het dorp Chiroubles binnen, waar de hoekige stijl van de bebouwing contrasteert met de aromatische zachte wijnen die ervandaan komen. Er zijn erg veel mensen op de been. Er zijn banieren over de weg gespannen met het cijfer 4 erop; hier wordt naar lokaal gebruik een Fête des Conscrits gevierd. In de Beaujolais organiseren dorpelingen van wie het geboortejaar eindigt op hetzelfde cijfer als het huidige jaar – 4 voor 2014 bijvoorbeeld – een weekend lang festiviteiten. Om geld in te zamelen gaat de organisatie wekenlang met cakejes langs de deuren. De feesten worden zo op elkaar afgestemd dat ze in de omringende dorpen op dezelfde dag plaatsvinden.
Ik parkeer mijn auto en voeg me in de menigte. Ruwweg een op de twee, drie feestgangers heeft een gekleurd lint aan zijn jas of in het haar. Ieder decennium heeft zijn eigen kleur: groen voor wie in 1994 geboren is, geel voor 1984 enzovoort.
Op een gegeven moment blijft een groep zestigers (1954, blauwe lintjes) even staan voor een groepsfoto. ‘Dat doen ze elke tien jaar, al sinds ze zó waren,’ zegt iemand glunderend. En ze zijn niet de enigen, denk ik zo. Hoe kun je het verstrijken van de tijd beter volgen dan door elk jaar voor het stadhuis een groepsfoto te maken?
Ineens klinkt er tromgeroffel. Een tweede trommel valt in. Een vrouw slaat haar arm om de schouders van haar moeder – een rood lintje geeft aan dat zij al vijftig jaar meeloopt. Een stel twintigers met groene linten zet een liedje in, maar het verzandt in een heleboel geproest. Ik herken in de menigte een medewerkster van een hotel waar ik deze week heb overnacht. Ze stelt me voor aan haar man, haar dochter en de vriendinnen van haar dochter. Voor ik het weet heb ik een uitnodiging voor de lunch te pakken. Maar wil ik misschien eerst een glaasje wijn? ‘Van druiven uit ons eigen dorp!’
Het is een gemoedelijk feest; kermisattracties of kraampjes zijn er niet, en je hoeft nergens een kaartje voor te kopen. Bij afwezigheid van toespraken of muziek hebben de aanwezigen – in leeftijd uiteenlopend van peuters tot ouden van dagen – alle tijd om het onderling gezellig te maken. Iedereen heeft tijd voor een praatje, om te genieten van het samenzijn, om een ballon na te zitten die is weggedreven naar de rand van het plein. Een klein meisje in een blauw feestjurkje doet dat dan ook, totdat er een sneeuwvlok precies op haar neus belandt. Wanneer ze even stilstaat om hem af te vegen zweeft de ballon voorgoed buiten haar bereik. Ze legt haar hoofdje in haar nek en kijkt hem nog een tijdlang na, alsof ze zich verdiept in de mysteries van het universum.
Ik aas de hele week al op een ontmoeting met Mathieu Lapierre, want zonder de revolutie die zijn vader in de Beaujolais ontketende zou ik hier tenslotte niet zijn. Ik zou ook maar wat graag een van zijn wijnen proeven en dan denk ik met name aan de Morgon 2009, een van de laatste wijnen die Marcel voor zijn dood produceerde en die geldt als de beste beaujolais van de afgelopen jaren. Wanneer ik met Mathieu een glaasje drink in zijn stamcafé in Villié-Morgon, nodigt hij me uit voor een bezoek aan zijn bedrijf. Maandagochtend, vlak voordat ik weer naar huis ga.
Op het afgesproken uur zijn de luiken van Domaine M. Lapierre echter gesloten. Maar dan rijdt er ineens een gebutste auto door de poort. De jonge bestuurster draagt een rode baret waar vrolijke krulletjes onder vandaan kruipen. Ze stelt zich voor als Camille, de zus van Mathieu. ‘Hij heeft me gevraagd je ergens mee naartoe te nemen,’ zegt ze.
Camille groeide op in Villié-Morgon en is van alle markten thuis: ze dreef een winkel in Brazilië, werkte als serveerster in Québec en als sommelier in Biarritz. Binnenkort vertrekt ze naar Georgië om daar wijn te maken, maar ooit wil ze hier met haar broer het wijnhuis leiden. ‘Hier voel ik me thuis,’ zegt ze. En dat blijkt wel als je ziet hoe soepel ze – zonder haar verhaal ook maar één keer te onderbreken – haar auto langs haarspeldbochten en door smalle steegjes manoeuvreert.
In een zijstraatje stoppen we voor een pandje met slechts één verdieping. Binnen verkoopt een jonge man verrukkelijk ogende broden, en verder naar achteren ontwaar ik iets wat op een houtoven lijkt. Aurélien Grillet was op de middelbare school een klasgenoot van Camille. Na zijn schooltijd wilde hij een waardevolle bijdrage leveren aan het leven in zijn dorp. Een van zijn broers is wijnmaker geworden, de ander teelt groenten. ‘Ik wilde bakker worden,’ legt hij uit, ‘en zo is Le Pain d’Auré ontstaan.’
‘Was het brood overal maar zo lekker,’ verzucht Camille. Ik neem ook een hap en begrijp ineens waarom Mathieu me deze bakkerij wilde laten zien. Tegen de tijd dat we terug zijn bij de auto is mijn brood al voor de helft op.
Camille en ik hebben voor de lunch afgesproken met Mathieu en Mme. Lapierre (Marcels weduwe en hun moeder) bij Le Pré du Plat in Cercié. Ik ben er inmiddels achter dat de beste gerechten er in deze streek bedrieglijk eenvoudig uitzien – zelfs bij de paar met een Michelinster bekroonde restaurants. Er wordt gebraden kip geserveerd met morilles en een paar sneden brood en ik geloof niet dat ik ooit ergens zo lekker heb gegeten. Het restaurant is schoon, licht en modern, en toch serveert men hier aardse gerechten zonder opsmuk. Onder het eten onthult Mathieu zijn voornemen om over een paar maanden zelf ook een dergelijk restaurant te openen, zodat hij elke dag van de week zo kan eten. ‘De restaurants waar ik heen wil zijn op de een of andere manier altijd gesloten,’ zegt hij.
Daarna neemt hij me mee naar zijn bedrijf. Op de binnenplaats proeven we enkele wijnen en genieten we van de zon die voor de gelegenheid even tevoorschijn is gekomen. ‘Bezoekers ontvang ik altijd hier,’ legt hij uit, ‘veel leuker dan in een donkere wijnkelder, vind je niet?’
Hij trekt een fles Morgon 2009 open en vertelt tevreden hoe anders deze wijn smaakt dan die van de jaren daarvoor en daarna. Hij geeft niets om consistentie, het drijvende principe achter bijna elk ander succesvol bedrijf. ‘Een bakker bakt op maandag ook niet precies hetzelfde brood als op dinsdag,’ zegt hij. ‘Tenminste, als hij een echte bakker is.’
Achter ons prijkt de zon aan een heldere hemel en de stralen zetten de binnenplaats in een helder licht. De Morgon 2009 is werkelijk zalig, het is de lekkerste beaujolais die ik ooit heb gedronken. Ik wil Mathieu dit graag vertellen, maar hij maakt een afwerend handgebaar. Hij heeft geen boodschap aan een analyse van zijn wijn, hij wil alleen maar dat ik ervan drink.