In het begin van de Middeleeuwen was het lot van de verliezers van een veldslag de dood of slavernij, vooral als ze een andere religie hadden dan de vijand. Vanaf de elfde eeuw kwam daar verandering in.
Binnen de ridderstand ontstond de gewoonte om losgeld te vragen voor vijanden die in de strijd gevangen waren genomen. Dat betekende dat het belangrijkste doel van de gevechten niet langer het afslachten van de tegenstander was, maar krijgsgevangenen maken – het liefst personen voor wie veel losgeld kon worden gevraagd.
In het heetst van de strijd kon een ridder die zwaargewond was of niet meer aan de vijand kon ontsnappen, er voor kiezen zich over te geven als manier om het vege lijf te redden. Meestal volstond het dat de overwinnaar de verliezer vroeg of die zich wilde overgeven; deze moest dan zweren dat hij niet zou proberen te ontsnappen.
Overgave tijdens de strijd
Kroniekschrijver Jean Froissart vertelt dat tijdens de Slag bij Poitiers in 1356, de Franse ridder Oudart de Rentry de Engelse krijger die hem achtervolgde, neersloeg met een klap op zijn bascinet (middeleeuwse helm).
Toen de Engelsman op de grond lag, drukte Oudart zijn zwaard op diens borst en vroeg hem of hij zich wilde overgeven als krijgsgevangene. De verslagen ridder antwoordde bevestigend.
Leestip: Hoe zag het leven in een Middeleeuwse stad eruit?
In dezelfde slag bevond de Franse schildknaap Jean de Allaines zich in een vergelijkbare situatie toen het hem lukte de Engelsman Thomas de Berkley gevangen te nemen. Nadat hij hem had neergeslagen zette de Fransman hem onder druk zich over te geven.
Berkley vertelde wat zijn status was en hoeveel grondgebied hij bezat (om aan te tonen dat hij een goede vangst was en levend meer waard was dan dood), en stemde in met zijn overgave. Het kostte hem een fortuin om zich weer vrij te kopen.
Onderpand als garantie
Soms gaf een krijgsgevangene zijn gijzelnemer een onderpand als garantie dat hij zijn gevangene was, meestal een helm, een zwaard of een (pantser)handschoen. In de Slag bij Poitiers van 1356 gaf de Franse koning Jan II de Goede zich over aan een vijandelijke ridder en gaf hem zijn rechterhandschoen.
De situatie op het slagveld kon zó chaotisch zijn dat meerdere strijders kledingstukken kregen van dezelfde vijand.
Tijdens de Slag bij Poitiers in de Honderdjarige Oorlog beweerden diverse Engelsen dat ze de graaf van Dammartin hadden gevangengenomen en ieder kon een onderpand laten zien, zo ook de Zwarte Prins (Eduard van Woodstock) en graaf William Montagu van Salisbury.
Bepaald werd dat de eerste die het erewoord van de gevangene ontving, de rechtmatige gijzelnemer was. Extra voorwaarden waren dat de gijzelnemer de rechterhandschoen had gekregen als teken van overgave, dat de gevangen ridder zijn rechterhand had gelegd in die van zijn gijzelnemer en dat hij achter de linies in veiligheid was gebracht.
Na afloop van een veldslag werden de gevangenen naar een goed bewaakt kasteel gebracht.
Niet zo ridderlijk
Niet alle middeleeuwse ridders hielden zich aan hun woord of gedroegen zich ridderlijk wanneer ze gevangen zaten. In de Slag bij Olmedo van 1445 werd Pedro de Quiñones gevangengenomen door een schildknaap.
Quiñones zei dat hij gewond was en vroeg zijn gijzelnemer zijn helm af te zetten. De goedgelovige schildknaap gaf het zwaard dat hij in zijn handen had aan zijn gevangene, en probeerde diens helm los te maken.
Op dat moment stak Quiñones met het zwaard in de hand van de jongen en maakte van de gelegenheid gebruik om te vluchten. Tijdens de gevechten werden meer dan tweehonderd van Quiñones’ mannen gevangengenomen.
Goed behandeld
Omdat krijgsgevangenen, totdat het losgeld was betaald, levend meer waard waren dan dood, werden ze gezien als een financiële investering en dus over het algemeen goed behandeld. Vaak moesten ze betalen voor kost en inwoning. Gewonde gevangenen werden goed verzorgd zodat ze gezond bleven.
Toen de eerdergenoemde schildknaap Jean de Allaines, Thomas de Berkley in 1356 gevangennam in de Slag bij Poitiers, had deze een wond aan zijn dij. Allaines verbond de wond en bracht hem naar Chatellerault, waar Berkley eerst twee weken medisch werd behandeld. Pas daarna werd hij naar de familie van Allaines in Picardië gebracht.
Na een jaar en met een genezen wond (maar nog niet volledig hersteld), ontving de schildknaap een grote som losgeld waarmee hij zijn ridderschap kon betalen.
Krijgsgevangenen, vooral als ze van hoge komaf waren, werden vaak met alle egards behandeld. De graaf van Foix beloofde twee gevangenen die tijdens de Slag bij Launac (1362) waren gevangengenomen, dat ze niet volgens een streng regime opgesloten zouden worden, maar overdag mochten jagen op het land en alleen ’s avonds en ’s nachts in het kasteel hoefden te verblijven.
Tijdens zijn gevangenschap in Engeland, mocht de eerdergenoemde Jan II de Goede van Frankrijk riddersporten beoefenen zoals jagen en steekspelen.
Erewoord
De onderhandelingen over het losgeld voor de vrijlating van de gevangene begonnen vaak zo snel mogelijk. De gevangene vertrouwde die toe aan een betrouwbare buitenstaander, maar soms onderhandelde de krijgsgevangene gewoon zelf over zijn vrijlating.
Dan gaf hij zijn ontvoerder zijn erewoord dat hij zou terugkomen en noemde zelfs de datum van zijn terugkeer. Dat erewoord telde erg zwaar voor een krijgsgevangene.
Leestip: Vier hardnekkige fabels over de Middeleeuwen ontkracht
Toen de Fransen in 1430 Château Gaillard innamen, wilde de heer van Barbazan die daar bijna tien jaar gevangen had gezeten, niet worden vrijgelaten omdat hij had beloofd gevangen te blijven tot zijn losgeld was betaald. Pas toen hij werd ontheven van zijn eed, was hij een vrij man.
Een te hoge eis
Als er haast was met het verkrijgen van het losgeld, had dat soms tot gevolg dat een gevangene slecht werd behandeld om druk uit te oefenen op zijn naasten.
In 1138 werd Muño Alfonso, een commandant in dienst van Alfons VII van León en Castilië, in een hinderlaag gelokt. Als gevangene van de Almoraviden werd hij naar Córdoba gebracht.
Daar werd hij uitgehongerd door hem eten en drinken te onthouden. Voor een grote hoeveelheid goud, zilver, paarden, muildieren en wapens als losgeld, werd hij vrijgelaten.
De hoogte van het losgeld was gerelateerd aan de sociale status van de gevangene. Volgens de Franse schrijver Honoré Bouvet was een adequate prijs voor een gevangene nooit hoger dan zijn vermogen. Er gold zelfs een ridderlijke traditie om het equivalent van een jaar aan landhuur te eisen als losgeld.
Sommige ontvoerders eisten echter exorbitante bedragen die de krijgsgevangene niet kon betalen. Dan moest er worden onderhandeld. In 1347 werd bijvoorbeeld 700.000 gouden écu geëist voor Karel van Blois, maar na negen jaar gevangenschap in de Tower of London werd uiteindelijk slechts 100.000 écu betaald.
Betaling in termijnen
Soms werd betaling in termijnen overeengekomen. Toen de Franse maarschalk Arnoul d’Audrehem gevangen werd genomen in de Slag bij Nájera (1367), was hij nog steeds bezig met het afkopen van zijn gevangenneming in de Slag bij Poitiers (1356). De tweede keer moest hij een nog hoger bedrag betalen.
Op te laat betalen kon een boete staan; als het losgeld niet binnen vijf weken werd betaald, werd het te betalen bedrag bijvoorbeeld verdubbeld. Maar een té harde opstelling van de gijzelnemer kon tot gevolg hebben dat het losgeld nooit werd betaald of dat een gevangenschap extreem lang duurde.
Astronomische bedragen
Dat overkwam de graaf van Denia die in de Slag bij Nájera werd gevangengenomen. Het bedrag van 100.000 florijnen dat werd geëist, was onhaalbaar voor de familie, dus werd zijn zoon als gijzelaar naar voren geschoven. Het resultaat was een gevangenschap van 25 jaar.
De adellijke ridder Reinoud van Châtillon zat in de twaalfde eeuw in een kruisvaardersstaat een lange gevangenschap uit van zestien jaar, omdat niemand zijn losgeld wilde betalen.
En nadat koning Jan II de Goede van Frankrijk was gevangengenomen in de Slag bij Poitiers, wilde Eduard III van Engeland maximaal munt slaan uit deze trofee van onschatbare waarde.
Leestip: Dit waren 4 van de machtigste koninginnen uit de Middeleeuwen
Hij eiste voor zijn vrijlating het astronomische bedrag van drie miljoen gouden écu. Dit bedrag stond gelijk aan twee keer het vermogen van het hele koninkrijk Frankrijk. Omdat Jan II dit bedrag niet kon betalen, gaf hij zijn vrijheid op. Hij stierf vier jaar later in Londen.
Een andere Franse prins, Karel van Orléans, werd door de Engelsen in de Slag bij Azincourt (1415) gevangengenomen; hij zat maar liefst 25 jaar in een cel. Tijdens zijn gevangenschap ontdekte hij zijn liefde voor poëzie en veroverde een plekje in de Franse literatuurgeschiedenis.
Sluit verhalen af met cursieve tekst naar Premium-pagina: Steun de missie van National Geographic en krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium. Word nu lid!