Tegenwoordig reizen we snel en eenvoudig de hele wereld over, zonder daar nog bij stil te staan. In de Middeleeuwen was dat wel anders: de meeste mensen verplaatsten zich te voet en een tocht duurde algauw dagen of maanden. Reizen was een hele onderneming, maar het gebeurde wel degelijk, vertelt historicus Marianne Ritsema van Eck van de Vrije Universiteit Amsterdam. Hoe gebruikelijk was reizen in de Middeleeuwen?
Die vraag is lastig eenduidig te beantwoorden voor een periode van duizend jaar, benadrukt ze allereerst: ‘Afkomst en woonplaats spelen mee, net als periode. Als je het hebt over horigen in de Vroege Middeleeuwen (500-1000 n.C.), de onvrije boeren die werkten voor een landheer, dan was het heel ongebruikelijk. Maar in de Late Middeleeuwen (1300-1500 n.C.) was er al veel mobiliteit, zeker tussen steden.’
Voettochten van stad naar stad
De elite had de middelen om vaker, verder en sneller te reizen met behulp van paard en wagen. Toch waren ook gewone burgers meer onderweg dan veelal gedacht. ‘Ze liepen in de Lage Landen van stad naar stad,’ vertelt Ritsema van Eck. ‘Als je naar reisverslagen van die tijd kijkt, waren de afstanden die wandelaars dagelijks aflegden naar de huidige maatstaven behoorlijk groot: gerust vijftig kilometer of meer.’
Leestip: Deze vier ideeën over de Middeleeuwen zijn hardnekkig – en onjuist
Zelfs met een flinke pas loop je natuurlijk niet in één dag van bijvoorbeeld Brugge naar Amsterdam. Overnachten op zo’n voettocht was daarom onvermijdelijk. ‘Op het platteland werd er in het veld geslapen, in steden waren er meestal herbergen. Voor de opvang van zieken, armen, pelgrims en ouderen waren er hospitalen, vaak verbonden aan kloosters. Ook daar werd onderweg geregeld een nacht doorgebracht.’
Middeleeuws toerisme?
De redenen om ver te reizen in de Middeleeuwen liepen vanzelfsprekend sterk uiteen. ‘Meestal was het doel van praktische aard: handeldrijven met Scandinavië of studeren aan een Italiaanse universiteit bijvoorbeeld. De reis ging van A naar B en weer terug.’
Op reis gaan voor een vakantie, zoals het hedendaagse toerisme, kwam niet echt voor. Maar nieuwsgierigheid en verwondering voor de buitenwereld was er volgens Ritsema van Eck wel degelijk: ‘Pelgrimstochten naar plaatsen met een bijzondere religieuze of spirituele betekenis waren erg gebruikelijk. Dat kon naar een reliek in de buurt zijn, maar ook duizenden kilometers van huis. De reis zelf was dan ook een beleving, niet alleen een verplaatsing.’
Leestip: Waren mensen in de Middeleeuwen écht zo onwetend?
De drie grootste bedevaartbestemmingen waren Santiago de Compostella, Rome en Jeruzalem. ‘Een bezoek hieraan was aan de elite voorbehouden, want je was maanden onderweg. Naar het Heilige Land reisde je meestal over land naar Venetië en dan per schip verder.’
Georganiseerde reizen bestonden al
Een groot aanbod van pakketreizen, zoals we dat nu kennen, was er nog niet. Toch kwam het wel voor dat mensen in gezelschap reisden. In de Late Middeleeuwen ontstonden volgens Ritsema van Eck onder meer in Utrecht en Amsterdam pelgrimsbroederschappen, een soort verenigingen van bedevaartgangers.
‘Groepen pelgrims staken bijvoorbeeld de Middellandse Zee over, waar ze werden opgewacht door Franciscaanse monniken,’ vertelt ze. ‘Zij namen de reizigers mee langs een vaste route, onder andere langs Caïro en de heilige berg Sinaï, en traden daarbij op als een soort reisgidsen.’
Latijn als lingua franca
Waar we tegenwoordig vooral Engels spreken in het buitenland, was Latijn vroeger de lingua franca dat (hoogopgeleide) reizigers onderweg spraken. Maar er waren ook vertalers die hun diensten aanboden, bijvoorbeeld in het Heilige Land. ‘Zij reisden met groepen mee en namen ook een beetje een rol als gids aan. Ook staan er in sommige bekende reisverslagen lijstjes met tips en belangrijke termen die worden vertaald – een soort middeleeuwse Lonely Planet.’
Testament voor vertrek
Reizen was weliswaar tijdrovender, zwaarder en gevaarlijker dan vandaag de dag, maar gebeurde in de Middeleeuwen dus vaker en verder dan over het algemeen wordt aangenomen. Het vereiste echter wel een betere voorbereiding en een groter uithoudingsvermogen. Voorafgaand aan een lange reis stelde een middeleeuwse reiziger daarom meestal een testament op.
Ritsema van Eck: ‘Het besef was er dat je misschien niet meer terugkwam, al was dat gelukkig niet heel waarschijnlijk. Dat had naast oorlogen en geweld vooral met gezondheid te maken. Sterven aan een besmettelijke ziekte kwam tot de uitvinding van antibiotica veel vaker voor, zeker als je je begeeft in een omgeving van ziekteverwekkers waar je niet aan gewend bent.’
Dat alles hield de middeleeuwse reiziger in elk geval niet tegen: ‘De Middeleeuwen vertoonden al vroege tekenen van globalisering. Er waren overzeese verbindingen, er werd wereldwijd gehandeld. En tussen en landen en regio’s werd reizen steeds gebruikelijker. Dat wordt vaak onderschat.’
Meer ontdekken? Krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium en steun onze missie. Word vandaag nog lid!