In de Middeleeuwen hadden de meeste feestdagen hun wortels in het christendom. Veel van die vieringen zouden in de loop van de eeuwen veranderen, maar worden nog altijd gevierd. Andere, zoals Maria-Lichtmis en Sint-Jansdag, zijn vrijwel verdwenen uit het moderne leven. Deze zes feestdagen speelden in de Middeleeuwen een grote rol. Ze werden uitbundig gevierd, elk met hun eigen gewoontes en rituelen.
1. Pasen (tussen 22 maart en 25 april)
Een van de uitgebreidste feesten van de Middeleeuwen werd in april gevierd: Pasen. De herdenking van de wederopstanding van Christus stond centraal in het kerkelijke leven. Het was dan ook vanzelfsprekend dat er met dit feest elk jaar groots werd uitgepakt.
Leestip: Reizen in de Middeleeuwen: ‘Er was veel nieuwsgierigheid naar de buitenwereld’
De vastentijd, de veertig dagen voorafgaand aan Pasen, was erg belangrijk. In deze periode mocht nauwelijks vlees, zuivel of alcohol worden genuttigd. Des te meer reden om tijdens het paasfeest rijkelijk te eten en te drinken. In steden en kastelen werden grote banketten gehouden, terwijl kerken volstroomden voor missen en processies.
2. Kerstmis (25 december)
Een feestdag die zowel in de Middeleeuwen als nu tot de belangrijkste binnen het christendom behoort, is Kerstmis. In de Vroege Middeleeuwen was kerst vooral een ingetogen viering, gericht op gebed en bezinning. In de Late Middeleeuwen werd het steeds grootser gevierd met uitgebreide maaltijden en religieuze ceremonies.
Wil je niets missen van onze verhalen? Volg National Geographic op Google Discover en zie onze verhalen vaker terug in je Google-feed!
Met kerst wordt de geboorte van Jezus Christus gevierd, maar de datum zelf is opvallend: nergens in de Bijbel is een vermelding van 25 december te vinden. Paus Julius I koos deze datum in de vierde eeuw, waarschijnlijk om het feest te laten samenvallen met heidense wintervieringen zoals Saturnalia en Yule.
De viering werd vaak voorafgegaan door de adventsperiode, waarin – net als tijdens Pasen – werd gevast. Oorspronkelijk werden deze dagen van vasten de veertig dagen van Sint-Maarten genoemd, omdat ze begonnen op 11 november. Na kerst volgde een reeks feestdagen die uitmondde in Driekoningen.
3. Driekoningen (6 januari)
Vandaag kunnen we het ons bijna niet meer voorstellen, maar in de Middeleeuwen was Driekoningen minstens zo belangrijk als kerst. Op 6 januari herdacht men het bezoek van de wijzen uit het oosten aan de pasgeboren Jezus.
Leestip: Het is de elfde van de elfde: waarom vieren we carnaval?
In heel Europa bestonden eigen gebruiken. In Centraal- en Oost-Europa werden de letters K, M en B (voor de drie koningen: Kaspar, Melchior, Balthasar) boven de deur geschreven als huiszegen. Tijdens de viering werden pasteitjes en zoete broodjes gegeten. In Frankrijk, Spanje en de Lage Landen at men de Driekoningenkoek: een taart met een boon erin. Wie de boon vond, werd voor één dag koning of koningin.
4. Maria-Lichtmis (2 februari)
Maria-Lichtmis, op 2 februari, sloot de kerstperiode af. Met het feest werd herdacht dat Maria veertig dagen na de geboorte van Jezus naar de tempel ging om zich ritueel te laten ‘reinigen’: een teken dat ze na de bevalling weer deel mocht nemen aan het religieuze leven.
In de kerk werden op die dag kaarsen gezegend, die men daarna in processie door het dorp droeg. Deze kaarsen kregen het hele jaar door een beschermende functie: ze werden bijvoorbeeld in stallen gebruikt om het vee van ziekte te beschermen.
Maria-Lichtmis symboliseerde het terugkerende licht na de donkere wintermaanden. Daarbij hoorde vaak een eenvoudig volksgebruik: het bakken van een ronde pannenkoek, als symbool voor de teruggekeerde zon.
5. Sint-Jansdag (24 juni)
Op Sint-Jansdag, midden in de zomer, vierde men de geboorte van Johannes de Doper. De kerk gaf die dag een christelijke betekenis, maar 24 juni viel bewust samen met het oudere midzomerfeest: een volksviering van zon, licht en vruchtbaarheid.
Leestip: Liefde en lust in de Middeleeuwen: zo ging het eraan toe tussen de lakens
In heel Europa brandden sint-jansvuren op heuvels en dorpspleinen. Jongeren dansten rond het vuur of sprongen eroverheen om geluk af te roepen. Ook de adel vierde mee: in kastelen en steden werd uitgebreid gegeten, gedanst en wijn geschonken. Sint-Jansdag werd zo een samensmelting van oude natuurrituelen en christelijke symboliek.
6. Allerzielen (2 november)
Wanneer in november de dagen korter werden, stond Allerzielen in het teken van herinnering. Men herdacht de doden, vooral de zielen die volgens het geloof nog in het vagevuur verkeerden. In kerken werden missen opgedragen en de namen van overledenen voorgelezen.
Ook thuis kende het feest zijn eigen gebruiken. Mensen staken kaarsen aan op graven en gaven brood of eten aan de armen, in de overtuiging dat zulke gebaren ook de doden ten goede kwamen. Ondanks het sombere thema heerste er vaak een warme sfeer: het was een dag om de verbondenheid tussen de levende en de gestorvenen te vieren.
Meer ontdekken? Krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium en steun onze missie. Word vandaag nog lid!



