Het idee van de duivel als prins van het kwaad – aangeroepen door heksen en degene aan wie mensen hun ziel verkochten – kreeg vorm in de Middeleeuwen. In die periode versmolt het laatantieke geloof in uiteenlopende geesten langzaam met de Bijbelse tegenstander van God. Zo ontstond het beeld van Satan zoals we dat nu kennen.
Satan, Beëlzebub en Lucifer
In het Oude Testament is ‘satan’ (van het Hebreeuwse sjatan: ‘tegenstander’, ‘obstakel’, ‘vijand’) geen vaste figuur maar een begrip dat verschillende gedaanten kan aannemen – van menselijke vijanden tot bovennatuurlijke wezens en zelfs engelen van Jahweh. In het Nieuwe Testament verandert dat: Satan treedt op als verzoeker van Jezus en krijgt een uitgesproken negatieve lading, die vervolgens deel wordt van de christelijke traditie.
In de Septuagint, de belangrijkste Griekse vertaling van het Oude Testament, werd ‘Satan’ vertaald als diabolos (‘lasteraar’, ‘verdeelmaker’). Via het Latijnse diabolus ontstond het woord duivel.
Andere namen – Lilith, Lucifer, Beëlzebub – hebben wortels in heidense tradities. Beëlzebub (‘vorst der demonen’ in Matteüs 12:24) stamt af van de Kanaänitische god Ba’al Zebub. Lucifer komt uit de Vulgaat van Hiëronymus (vierde eeuw), als vertaling van helel ben-sjahar (‘schitterende, zoon van de dageraad’) – een verwijzing naar Venus, de Morgenster.
‘Lucifer’ betekent ‘lichtbrenger’ en was aanvankelijk géén duivelsnaam; in 2 Petrus 1:19 is Lucifer zelfs een titel voor Christus. Er was in de vierde eeuw zelfs een heilige met die naam: Lucifer van Cagliari.
Pas in de Vroege Middeleeuwen construeren kerkvaders een Lucifer-figuur als opstandige engel – verpersoonlijking van de hoofdzonde hoogmoed – die niet rechtstreeks uit de Bijbel komt.
Heidense erfenis, christelijke gedaante
In de middeleeuwse christelijke wereld smolt de Bijbelse duivel samen met het hellenistische idee van de daimon: een spirituele tussenpersoon tussen goden en mensen. De Latijnse auteur Apuleius (tweede eeuw) beschreef demonen als intermediairs bij openbaringen en voorspellingen. De praktijk om zulke geesten aan te roepen voor gunsten heette theürgie.
Leestip: Hoe Schotland uitgroeide tot het centrum van de Europese heksenjacht
Die traditie leefde voort, maar kreeg een nieuwe gedaante: nigromantie (zwarte kunst). Waar theürgie goden en helden trachtte te dwingen, kende het christendom slechts een God die niet buigt voor menselijke wil. De ‘bruikbare’ geesten werden daarom gevallen engelen – ondergeschikte wezens uit de bloedlijn van Satan.
Theologen waarschuwden dat demonen zich niet onderwerpen omdat de mens machtiger is, maar om hem te verleiden richting ondergang. Al in de derde eeuw rangschikte de schrijver Lactantius de necromantie onder de middelen van de duivel.
De opkomst van de duivelaanbidder
In de elfde en twaalfde eeuw ontstonden in Europa vertaalscholen waar Griekse en Arabische teksten werden omgezet in het Latijn. Naast wetenschap en filosofie circuleerden zo ook handleidingen voor zwarte kunst. Het aanroepen van de duivel raakte in zwang – en de kerk verscherpte haar visie.
Tot laat in de dertiende eeuw besteedden theologische handboeken weinig aandacht aan demonen; rond 1270 veranderde dat. In invloedrijke traktaten kreeg de macht van demonen en hun verhouding tot de mens nadrukkelijk plaats. De duivel – en met hem magiërs en necromanten – groeide uit tot primaire tegenstander van het christendom.
In 1326 veroordeelde paus Johannes XXII in de bul Super illius specula offers aan demonen en duivelverering. Daders werden gelijkgesteld aan heidenen, ondervraagd door de inquisitie en konden op de brandstapel eindigen.
In de vijftiende eeuw – een tijd van rampen, honger, oorlogen en pest – werd het pact met de duivel niet langer uitsluitend aan necromanten toegeschreven: ook heksen zouden dergelijke overeenkomsten sluiten en in direct contact staan met Satan. De daaropvolgende heksenjachten tonen hoe sterk de angst voor de duivel was gegroeid.
Hoe zag duivel eruit?
Theologen waren het erover eens: demonen zijn spiritueel en niet-stoffelijk. Toch kon de duivel zich bedrieglijk tonen – als schone jongeling of zelfs als apostel Jacobus – om te verleiden. In de beeldende kunst koos men het tegenovergestelde: een afschrikwekkende gedaante om zondaars te waarschuwen.
Vanaf de elfde eeuw werd de duivel vaak afgebeeld als verwrongen, dierlijk: staart, dierenoren, bokkensik, hoeven, klauwen, horens. Meestal gevleugeld – eerst met veren (engelenbeeld), vanaf de twaalfde eeuw vaker vleermuisvleugels.
De eerste afbeelding?
Een vroege voorstelling staat in Sant’Apollinare Nuovo (Ravenna). Op een mozaïek uit de zesde eeuw scheidt Christus bij het Laatste Oordeel de schapen (rechtvaardigen) van de bokken (zondaars). De schapen staan bij een rode engel (hemels vuur), de bokken bij een blauwe engel – kleur van de plaats waar gevallen engelen werden verbannen.
Het idee van de duivel als gevallen engel komt uit apocriefe boeken, zoals 1 Henoch. De latere rode duivelsgestalte (bloed, hellevuur) ontwikkelde zich pas daarna. Op het mozaïek dragen Jezus en beide engelen een stralenkrans – oorspronkelijk een symbool voor macht, niet voor heiligheid.
Pacts met de duivel
Het pact met de duivel is eeuwenlang een fascinatie geweest. In de tiende eeuw beschreef de non en dichteres Hroswitha van Gandersheim de legende van de diaken Theophilus, gebaseerd op een Griekse bron: in ongenade gevallen bij de bisschop tekent hij, met hulp van een magiër, een pact met de duivel in ruil voor macht – een motief dat later ook in de Faust-traditie terugkeert.
Theophilus krijgt spijt en roept de maagd Maria aan; het pact wordt ongedaan gemaakt. In de dertiende eeuw maakte Rutebeuf het verhaal nog bekender met het mirakelspel Le Miracle de Théophile. Het pact werd vaak gevisualiseerd als leenhulde (hommage): een ritueel van trouw tussen leenheer en vazal – een extra schrikbeeld in een samenleving waar dat gebruik diep verankerd was.
Duiveluitdrijving als handleiding
Halverwege de vijftiende eeuw weerspiegelt het Livre d’Egidius – een handboek voor exorcisten van een deken uit Doornik – de grote angst voor Satan tijdens periodes van honger, oorlog en epidemieën.
Leestip: Zo ziet de hel eruit volgens Dantes Inferno
De exorcist moet eerst vroom bidden en zich ‘wapenen door een kruis te slaan’, daarna de duivel ondervragen: ‘Waarom neem je verschillende gedaanten aan?’, ‘Kwel je geestelijken meer dan leken, en om welke zonden?’, ‘Welke goede werken kwellen jullie het meest?’ Ook heksen komen aan bod: bestaan deze vrouwen en mannen echt, of zijn hun ‘mystificaties’ anders te verklaren?
De hel en haar straffen
Het middeleeuwse beeld van de hel hangt samen met het geloof in het Laatste Oordeel: rechtvaardigen verblijven bij God, zondaars ondergaan eeuwige straffen die passen bij hun zonde.
Na de drempel – soms verbeeld als een verslindende poort – krijgt iedereen zijn maat. Luiheid: verlamd door slangen. Wellust: padden en slangen bijten in de geslachtsdelen. Vraatzucht: borden vol vuiligheid. Hebzucht: gesmolten goud slikken. Woede: elkaar eindeloos verminken. Overal laaien de vlammen; demonen martelen met hun drietand. Onderaan verslindt Satan, als driekoppig monster, drie verdoemden tegelijk.
Meer ontdekken? Krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium en steun onze missie. Word vandaag nog lid!