Partijleiders proberen in aanloop naar de verkiezingen zo veel mogelijk kiezers achter zich te krijgen. Ze profileren zich op thema’s als de zorg, migratie en woonbeleid. Maar welke onderwerpen bepaalden de verkiezingen van honderd jaar geleden? En hoeveel lijken die op de kwesties van nu?

1. Bijzonder onderwijs en algemeen kiesrecht

In 1918 werden voor het eerst verkiezingen gehouden waarbij alle mannen van 25 jaar en ouder mochten stemmen. Deze uitbreiding van het kiesrecht was het resultaat van de school- en kiesstrijd. De linkerkant van het spectrum pleitte voor algemeen kiesrecht, terwijl de confessionelen (religieuze partijen) streden voor gelijke financiële overheidssteun voor openbaar- en bijzonder onderwijs.

In de grondwetsherziening van 1917 werd aan beide wensen gehoor gegeven. In 1918 mocht ‘de gewone man’ voor het eerst naar de stembus. Vrouwen kregen alleen passief kiesrecht: het recht om jezelf verkiesbaar te stellen. Suze Groeneweg werd dat jaar het eerste vrouwelijke Tweede Kamerlid voor de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP).

De eerste verkiezingen waarin vrouwen mochten stemmen, vonden in 1922 plaats. Op de foto bovenaan verlaat koningin Emma het stemlokaal, nadat ze voor het eerst in haar leven haar stem had uitgebracht.

2. Bezuinigingen

Hét onderwerp in de politiek: bezuinigingen. De Graafschap-bode publiceerde in aanloop naar de verkiezingen van 1922 de rede van fractieleider Anton van Gijn van de Vrijheidsbond, een liberale partij. Hij was, net als andere liberale leiders, groot voorstander van bezuinigingen, wilde af van staatsinmenging in de economie en was tegen zaken als een werklozenverzekering, want ‘de Staat moet niet de werkloosheid bevorderen’.

Leestip: Het ontstaan van de Dag van de Arbeid en de achturige werkdag

Het Algemeen Handelsblad schoof in 1922 de politieke voorkeur niet onder stoelen of banken. Zij schreven: ‘Wie zijn land niet naar ’t bankroet op hol wil brengen, stemme in geen geval op de socialisten.’ Over communisten werd helemaal niet gesproken: ‘We schrijven voor menschen bij wie we enigen zin voor werkelijkheid aannemen.’

De socialisten trokken juist fel van leer tegen de liberale partijen en hun bezuinigingsplannen. In de krant Voorwaarts, een sociaaldemocratisch dagblad, noemden ze de liberalen ‘gemaskerde bedriegers’ omdat ze nooit specificeerden wáár ze op wilden bezuinigen. Het zou ze er alleen om te doen zijn de hervormingen van de arbeidersklasse tegen te houden, zodat ze het bezuinigde geld in eigen zak konden steken.

3. Huwelijkswetgeving

Suze Groeneweg van de SDAP maakte zich in de aanloop naar de verkiezingen van 1922 hard voor een verandering in de huwelijkswetgeving. In de wet stond bijvoorbeeld dat de man het hoofd van het huwelijk is, en de vrouw aan hem gehoorzaamheid is verschuldigd. Hij kon wettelijk gezien zelfs bepalen waar ze zouden wonen. Die zaken pasten niet meer bij de werkelijkheid, en dus moest de wet worden aangepast, meende Groeneweg.

Leestip: Gehuwde vrouwen waren tot 1956 handelingsonbekwaam, maar wat betekende dat?

De confessionelen zagen dat anders. Zij zagen haar plannen als een bedreiging voor het huwelijk zoals God het bedoeld had. Het Eindhovensch dagblad schreef in 1922: ‘Uit eerbied voor het huwelijk poogt men den band, die de echtgenooten bindt, losser te maken door de ‘onafhankelijkheid’ van elkander te vorderen. Wel een vreemd soort eerbied, nietwaar!’

4. Moederschapszorg

Naast een verandering in de huwelijkswetgeving, wilde Groeneweg ook miljoenen vrijmaken voor moederschapszorg, zoals betaald zwangerschapsverlof. Het geld voor moederschapszorg zou naar zowel ongehuwde als gehuwde vrouwen gaan.

Ze zag al aankomen dat hier vanuit confessionele hoek kritiek op zou komen. Daarom riep ze in een bijdrage in Het Volk de mannelijke stemmers op om zich in de plannen te verdiepen, zodat ze de kritiek konden weerleggen.

suze groeneweg
Wikimedia Commons\public domain
Suze Groeneweg (1875-1940) was de eerste vrouwelijke politicus in de Nederlandse Tweede Kamer. Haar komst veranderde de openingszin van de Troonrede van ‘Mijne Heeren’ naar ‘Leden der staten Generaal’.

Het commentaar van de confessionelen was ook niet mals. Groeneweg zou met deze regeling een gehuwde vrouw gelijkstellen aan een ongehuwde vrouw, en dat was niet de bedoeling. De Nieuwe Vlaardingsche Courant deed in 1922 verslag van een openbare vergadering van de partij Christelijke-Historische Unie, waarin zij ingingen op de plannen van Groeneweg. ‘Wij wenschen zonde, zonde te blijven noemen en niet deugd en ondeugd stuivertje te laten wisselen.’

Leestip: Geen schaamte en weinig verhullend - zo keken Vikingen naar seksualiteit

In De Maasbode krijgt Groeneweg het verwijt dat ze met haar plannen ‘een premie zet op de ongeoorloofde liefde’ en ‘menig argeloos kiezeresje van geloovigen huize voor de roode lijst [probeert] te winnen.’

5. Geld voor Defensie

In 1922 was de Eerste Wereldoorlog net voorbij, en er werd veel gediscussieerd over hoeveel geld er naar Defensie moest gaan. De enige partijen die daarop wilden bezuinigen, waren de socialistische. Het Algemeen Dagblad noemde de socialistische houding een ‘roekeloze dwaasheid’ omdat Europa ‘nog vol wapens en oorlogsgedachten zit.’

De liberalen daarentegen wilden overal op bezuinigen, behalve op het leger. Dat leverde ze het socialistische verwijt op dat ze ‘valsche zuinigheidsapostelen’ zijn, die geen geld over hebben voor betere arbeidsomstandigheden, maar wel om ‘kanonnen aan te schaffen.’

6. Te veel kleine partijen

Ook in 1922 klaagden de mensen al over de hoeveelheid kleine partijen die meedeed aan de verkiezingen. Er waren alleen al zestien grotere partijen, plus nog ontelbaar veel kleine niche partijen. De leider van de liberale Vrijheidsbond vond al die kleine partijen maar niets. Ze zouden nooit een zetel behalen, waardoor 200.000 stemmen verloren zouden gaan.

Ook was er al een boerenpartij, genaamd de Plattelandersbond. Aan het hoofd stond Arend Braat, een onconventionele en kleurrijke figuur die weinig op had met parlementaire omgangsvormen. Toch wist hij twee zetels te bemachtigen, één meer dan in de verkiezingen van 1918.

De echte winnaars waren de Rooms-Katholieke partij (32 zetels), de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (20 zetels), de Anti-Revolutionaire Partij (16 zetels) en de Christelijke-Historische Unie (11 zetels).

Meer ontdekken? Krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium en steun onze missie. Word vandaag nog lid!