“In mijn jeugd was Jane Goodall een van mijn idolen. “Het meisje dat in de wilde natuur tussen de chimpansees leeft” was blond en zag er goed uit in kaki korte broek, terwijl ze blootvoets over dikke takken liep en met babychimps stoeide. Ik had foto’s van haar gezien in de National Geographic, die ik nog voordat ik kon lezen nieuwsgierig doorbladerde. We woonden in een buitenwijk van LA, en hoewel we een zwembad hadden, besefte ik dat mijn leven een tragisch gebrek aan avontuur vertoonde. Geïnspireerd door Jane vroeg ik mijn moeder op een dag of we konden gaan kamperen. Ze blies de rook van haar sigaret door haar neusgaten en liet me weten dat we niet van het kampeertype waren.
Jane Goodall werd beroemd vanwege haar 26 jaar durende onderzoek naar de chimpansees van het Gombe Stream National Park, dat aan de oostelijke oever van het Tanganyikameer in Tanzania ligt. Toen ze in 1960 in Kenia op bezoek was bij een vriend, leerde ze de beroemde antropoloog Louis Leakey kennen, die ervoor zorgde dat ze een beurs kreeg om onderzoek te doen naar chimpansees in het wild en hun overeenkomsten met mensen. Ze deed meerdere baanbrekende ontdekkingen, die haar tot een van de meest vooraanstaande veldonderzoekers van de vorige eeuw maakten. Ze was toen 26 jaar oud.
In 1962 maakte de Nederlandse wildfotograaf Hugo baron Van Lawick de documentaire Miss Goodall and the Wild Chimpanzees. Het was de eerste documentaire die werd geproduceerd door de National Geographic Society en het maakte Jane Goodall tot een wereldster – en tot echtgenote en daarna moeder. Jane trouwde met Van Lawick en kreeg in 1967 een zoon, Hugo Eric Louis, met de bijnaam ‘Grub’ (‘Rupsje’). Goodall schreef tientallen boeken over chimpansees en diergedrag, en over het grote belang van natuurbehoud. In 1977 richtte ze het Jane Goodall Institute op, een ngo die zich wijdt aan de bescherming van de snel verdwijnende habitat van de chimpansee. In 1995 werd ze benoemd tot Commander of the British Empire en mocht zich voortaan ‘Dame Jane Morris-Goodall DBE’ noemen.
Jane werd in 1934 in Londen geboren als Valerie Jane Morris-Goodall. Haar vader Mortimer was een zakenman; haar moeder, Myfanwe (Vanne) Morris Goodall, was schrijfster en zorgde voor de kinderen. Het levenspad dat men voor Jane in gedachten had, was gebruikelijk voor die tijd: een aardige, verantwoordelijke echtgenoot vinden en een paar kinderen krijgen. Het pleit voor haar moeder dat ze de interesses van haar dochter nooit ontmoedigde. Jane was geïnteresseerd in dieren, de natuur en bovenal in het wilde Afrika. Toen Vanne op een avond ontdekte dat de kleine Jane een stel regenwormen mee naar bed had genomen, zette ze het niet op een gillen maar legde haar dochter uit dat haar nieuwe vriendjes aarde nodig hadden om in te leven, waarna ze de wormen samen weer naar de tuin brachten.
Jane was een rustig meisje, een boekenwurmpje dat dol was op Doctor Dolittle en Tarzan-boeken verslond. Al dat lezen zorgde, zoals altijd, voor een gestage en baanbrekende verandering: Jane ontwikkelde een diepe passie voor dieren en verlangde ernaar om naar Afrika te vertrekken en daar tussen de wilde dieren te leven. Maar de Tweede Wereldoorlog was in volle gang en haar familie had weinig geld. In plaats van te gaan studeren volgde Jane een secretaresseopleiding, die ze in 1952 succesvol afsloot.
Intussen was een van Jane’s klasgenoten naar Kenia verhuisd en hij nodigde haar uit om op bezoek te komen. Jane werkte op dat moment in Londen, waar ze muziek selecteerde voor reclamefilms. Ze nam een beslissing die erg hedendaags klinkt: ze ging weer thuiswonen en werkte als serveerster om te sparen voor de reis. Toen ze genoeg geld had, zegde ze haar baan op en vertrok.
Dat wil zeggen dat ze vanuit Engeland de avontuurlijke, één maand durende zeereis rond Kaap de Goede Hoop naar Mombassa ondernam, vanwaar ze uiteindelijk naar Nairobi zou reizen. Daar maakte ze kennis met dr. Louis Leakey, de beroemde archeoloog en paleoantropoloog die de oorsprong van de eerste mensen in Afrika op het spoor was gekomen. Leakey was charismatisch, invloedrijk en destijds een van de curatoren van het Coryndon Museum, een natuurhistorisch museum in Nairobi. Leakey bood Jane een baan aan in het museum en nodigde haar daarna uit om mee te werken aan een opgraving in de Olduvaikloof. Daar bracht ze drie heerlijke maanden door, ondergedompeld in nauwgezette archeologische taken: met een tandenstoker aarde verwijderen van een fossiel of met een jachtmes voorzichtig grond wegschrapen. Leakey leerde haar kennen als een geduldig en nauwgezet persoon, als iemand die langdurig alleen kon zijn en goed kon observeren en inzichten kon vergaren. Ze was kortom de perfecte kandidaat voor zijn nieuwste project: het observeren van primaten in het wild. Hij vroeg haar of ze interesse had in het opzetten van een kamp aan het riviertje de Gobe, aan de oever van het afgelegen Tanganyikameer. Ze aarzelde geen moment.
Sinds de tijd dat vrouwen op de arbeidsmarkt zijn verschenen, hebben ze de neiging gehad om uitsluitend te solliciteren naar banen waarvoor ze de juiste kwalificaties hebben. Als de vereisten voor een baan bijvoorbeeld inhouden dat je moet kunnen jongleren met een ei, een brandende toorts en een kettingzaag, en de sollicitante kan alleen maar jongleren met sinaasappels, dan zal zij van de baan afzien. Mannen daarentegen hebben vertrouwen in wat ze kunnen en solliciteren op banen waar ze goed in denkente zijn, ongeacht hun vooropleiding of ervaring. Ze sturen hun cv op en gaan ervan uit dat ze het jongleren wel kunnen delegeren als ze eenmaal zijn aangenomen.
Jane’s aanbevelingen bestonden uit één eigenschap: ze was dol op dieren. Ethologie? Maakt niet uit. Zij concentreerde zich op haar ongebruikelijke levensdoel en ging ervan uit dat ze bekwaam en geschoold genoeg was om werk te doen waarvoor de rest van de wereld haar niet geschikt achtte. Ze stortte zich op het leren van alles wat ze voor dat werk nodig had.
Op 14 juli 1960 arriveerde Jane in het Gombe Stream Game Reserve aan het Tanganyikameer, een reusachtige watermassa en het langste en op één na diepste meer op aarde. Het ligt in het grensgebied tussen Tanzania (destijds Tanganyika), de Democratische Republiek Congo, Zambia en Burundi. Leakey zou niet met haar meegaan en de regering maakte zich zorgen over het feit dat een blanke vrouw in haar eentje in het midden van de jungle zou gaan kamperen; Jane kreeg de opdracht om een metgezel mee te nemen en het was haar moeder die zich als vrijwilligster aanbood – waarschijnlijk niet de oplossing die de regering voor ogen had. De vrouwen sliepen in twee tweedehands legertenten en hadden de beschikking over wat tinnen borden en mokken, naast de diensten van een Afrikaanse kok genaamd Dominic.
In het begin deed Jane weinig meer dan rondlopen en observeren. Dagenlang trok ze met haar oude verrekijker door de jungle. Het enige dat ze in die begintijd zag, waren snel bewegende, donkere silhouetten tegen de achtergrond van een woud van groen en goud: het waren chimpansees die van haar wegrenden. Ze maakten zich zo snel als ze konden uit de voeten.
Mocht je denken dat dit ook maar enigszins romantisch was, dan moet ik je teleurstellen. Op m’n achttiende verbleef ik in het kader van een uitwisselingsprogramma als eerstejaarsstudente een paar weken in Oost-Afrika.
Tanzania en Kenia zijn landen die inderdaad zo spectaculair zijn als je in de documentaires ziet. Maar wat je niet ziet, is de verstikkende, gekmakende, jeukende en krabbende hitte – en ook niet de reusachtige insecten, die zo’n beetje allemaal als ‘vuistgroot’ kunnen worden omschreven. Stel je maar eens voor: motten, spinnen, kakkerlakken, kevers en duizendpoten – allemaal zo groot als een vuist. Normale mestkevers zijn veel kleiner dan een vuist, maar ze zijn wel alomtegenwoordig en de enorme ballen mest die ze voortrollen, opeten en als kraam- en woonkamer gebruiken, zijn wel degelijk vuistgroot. Of misschien nog iets groter.
Ik heb niet erg veel nodig om me prettig te voelen en ben niet bang voor ratten, muizen of slangen. Maar die mestkevers gingen me te ver – de mannetjes hebben hoorntjes! Telkens wanneer ik een foto van Jane zie waarop ze in het stof gehurkt naast chimpansees zit, ben ik bang dat een mestkever op het punt staat een grote bol uitwerpselen mest over haar voeten te rollen of dat een reusachtige miljoenpoot bezig is in haar broekspijp te glijden.
En dan zijn er nog de ziekten. Vóór mijn reis moest ik me laten inenten tegen cholera, buiktyfus, pokken én gele koorts. Maar geen van deze vaccinaties voorkwam dat ik ziek werd; net als Jane liep ik malaria op (hoewel mijn geval heel wat milder was dan het hare).
“Hoe meer ik nadacht over de taak die ik mezelf had gesteld, des te meer zonk de moed me in de schoenen,” schreef Jane in haar eerste boek, In the Shadow of Man. “Desalniettemin waren die weken nuttig, want ik maakte mezelf vertrouwd met het onbegaanbare terrein. Mijn huid raakte beter bestand tegen de harde grassen in de valleien en mijn bloed werd immuun voor het gif van de tseetseevlieg, zodat ik niet langer na elke beet enorme zwellingen kreeg.” (Zie je wel?)
Bedenk wel dat ze niet schreef: ‘Wat doe ik hier in hemelsnaam? Ik heb hier niets te zoeken. Ik heb geen academische opleiding. Leakey had me hier nooit naartoe moeten sturen.’ Ze stelde haar eigen bekwaamheid niet ter discussie, ook niet als de hele onderneming één grote ramp leek te zijn.
De chimpansee (Pan troglodytes) is op evolutionair gebied onze nauwste verwant: we delen 98 procent van ons DNA met deze primaat. Genetisch gezien is de verwantschap tussen mensen en chimpansees groter dan die tussen muizen en ratten. Het was die overeenkomst met de mens die Leakey vooral interesseerde. Maar Jane bestudeerde chimpansees omdat ze deze mensapen hoe dan ook wilde bestuderen en ze raakte gefascineerd door hun familierelaties en clanverhoudingen. Daarbij liet ze zich leiden door haar eigen intuïtie.
Twee maanden lang bleven de chimpansees wegvluchten als ze haar hoorden aankomen. Maar op een dag kuierde een reusachtig mannetje haar kamp binnen, klom in een boom en at van een paar noten. Kort daarna kwam hij opnieuw op bezoek en griste een banaan van een tafel. Uiteindelijk stond hij toe dat Jane hem een banaan aanreikte. Ze noemde hem David Greybeard, vanwege zijn stijlvolle witte sik.
In het wetenschappelijke wereldje was het niet bon ton om geobserveerde dieren namen te geven – dat werd gezien als amateuristisch en aanstellerig. Serieuze wetenschappers, ‘echte’ wetenschappers, onderscheidden hun onderzoekobjecten aan de hand van nummers. Maar David Greybeard liet de rest van de chimpansees weten dat Jane helemaal niet zo gevaarlijk was als ze hadden gedacht. En dus maakte ze kennis met (en gaf ze namen aan) Goliath, Humphrey, Rodolf, Leakey en Mike. Er was ook een Mr. McGregor, een humeurig oud mannetje. Dan was er nog het alfavrouwtje Flo en haar nakomelingen Faben, Figan en Fifi. Ze zag hoe ze elkaar kusten en omhelsden, elkaar schouderklopjes gaven of de vuist naar elkaar schudden. Kortom, ze zag hoe menselijk deze dieren zich eigenlijk gedroegen.
Toen Jane op een dag, behoedzaam voortstappend door de jungle, op zoek was naar haar chimpansees, stuitte ze op David Greybeard, die naast een termietenheuvel zat. Ze observeerde hoe het dier telkens weer een lange stugge grasspriet in een gat in de heuvel stak, hem er dan uittrok en vervolgens de termieten die erop waren geklommen met zijn lippen oppeuzelde. Toen hij klaar was met zijn maal, onderzocht Jane de heuvel en de grassprieten die waren achtergebleven. Ze stak er eentje in het gat en trok hem er weer uit. Meer dan tien termieten hadden zich aan de spriet vastgeklampt. Jummie. Enkele weken later zag ze hoe de chimpansees hun eigen gereedschap maakten door kleine twijgen met blad en al van een boom te rukken, de bladeren eraf te vegen en de takjes te gebruiken om in de termietenheuvels te steken.
Destijds – we schrijven de jaren zestig – was een van de meest fundamentele kenmerken die aan Homo sapiens werd toegeschreven het feit dat hij als enige van alle schepselen op Gods groene aarde gereedschappen kon vervaardigen. De mens was ‘de grote gereedschapsmaker’, en die vaardigheid zou hem onderscheiden van alle andere levende wezens. Ik vind dit vreemd. Je zou denken dat biologen zich in dit vraagstuk zouden richten op dingen die geen enkel dier ooit zal kunnen. Waarom wordt de mens niet gekenschetst als ‘de grote verteller van slechte grappen’? Of ‘dé verteller van sterke verhalen waaraan geen einde komt?’
Hoe dan ook, de ontdekking van Jane deed veel stof opwaaien in de wetenschappelijke wereld en bracht Leakey tot de uitspraak: “We zullen nu óf het begrip ‘gereedschap’ en het begrip ‘mens’ moeten herdefiniëren óf chimpansees als mensen moeten accepteren.” Stephen Jay Gould van de Harvard University noemde Jane’s observatie “een van de grote prestaties van de twintigste-eeuwse wetenschap.”
Op haar 27ste was Jane dus al een legende, maar ze zou nog veel meer ontdekkingen doen.Dat chimpansees niet de vredelievende vegetariërs waren waarvoor we ze altijd hadden aangezien, maar dat ze net als wij alleseters waren. En ook (helaas) dat ze oorlog voerden. Jane’s eerste artikel verscheen in 1963 in de National Geographicen haar onderzoek werd in 1965 in hetzelfde blad in de coverstory van het decembernummer van dat jaar behandeld. Sindsdien zijn over haar werk meer artikelen in het magazine verschenen dan van welke andere wetenschapper dan ook – zelfs van haar mentor Louis Leakey.
Een vrouw, en dan nog een vrouw zonder formeel-academische achtergrond, had ons begrip van het menszijn opnieuw gedefinieerd. Louis Leakey meende dat Jane vanwege haar ontdekking moest kunnen promoveren bij de vakgroep ethologie van de University of Cambridge, ondanks het feit dat ze nooit had gestudeerd. Enkele maanden later zou ze worden beschouwd als de belangrijkste veldbiologe ter wereld, maar Leakey wist dat haar werk nooit serieus zou worden genomen als ze geen universitaire graad zou hebben. Hij gebruikte zijn invloed om de academici van haar waarde te overtuigen. Dat was een hele prestatie: Jane was de nog maar achtste persoon in de geschiedenis van de universiteit die zonder graad aan een doctorstitel mocht gaan werken.
Toen de hoge heren van de vakgroep ethologie op Cambridge vernamen wat Jane in Afrika zoal had uitgespookt, waren ze onthutst. Ondanks haar belangrijke ontdekking zou zij zich schuldig hebben gemaakt aan een afzichtelijke misdaad op het gebied van de biologie: ze had typisch menselijke eigenschappen geprojecteerd op de chimpansees – ze had aan ‘antropomorfisering’ gedaan. Ze had de dieren namen gegeven! Ze had hun gedrag en sociale interacties in menselijke termen beschreven! Was er iets ergers dan dát? Bovendien had ze zich volgens de normen van die tijd gewoon niet gehouden aan de wetenschappelijke methode, waarin kille en afstandelijke objectiviteit het devies was. Ik kan me een vergadering van de vakgroep goed voorstellen, waarin grijzende en seksistische heerschappen het werk van Jane met amper verhulde zelfvoldaanheid afkraken. Haar eerste boek, My Friends, the Wild Chimpanzees, verscheen nog voordat ze haar proefschrift had voltooid en een van de hoge heren van Cambridge kreeg bijna een hartaanval: “Maar... maar... het is voor een breed publiek geschreven!!” Vanwege die intellectuele misdaad werd haar promotieonderzoek bijna stopgezet.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat Robert Hinde, haar directe studieadviseur, de prestaties van Jane wel degelijk serieus nam. In een blogpost in 2017 prees Jane zijn invloed en schreef dat ze hem nooit genoeg zou kunnen bedanken voor zijn lessen op het gebied van kritisch denken. Waarschijnlijk kreeg hij Jane onder zijn hoede omdat hij een kolonie resusaapjes had bestudeerd en ook omdat hij het had gewaagd de dieren namen te geven. Ik neem aan dat geen van zijn collega’s dat amateuristisch of aanstellerig vond.
Zie je het voor je? Enkele van de meest vooraanstaande denkers op jouw gebied, verbonden aan een van de meest prestigieuze universiteiten ter wereld, die allemaal kritiek uitoefenen op jouw methoden? Wat haar methode betreft hadden ze waarschijnlijk een punt, want áls Jane al een methode had, bestond die uit ‘we zien wel hoever we komen’. Bovendien waren deze heren briljant en machtig. Ik weet niet hoe Jane er destijds over dacht, maar ik zou automatisch de neiging hebben gehad om ze gelijk te geven – om daarna een vriendin te bellen en me te beklagen over het feit dat de wereld mij niet begrijpt.
Maar Jane Goodall was het niet eens met hun oordeel en hield de heren voor dat ze het simpelweg bij het verkeerde eind hadden. Ze praatte zachtjes en beleefd, maar ze weigerde in te binden. Daarbij verwees ze niet naar de duizenden uren aan observaties die ze tijdens haar onderzoek had gedaan, iets wat haar toch enige geloofwaardigheid op ethologisch gebied gaf. Nee, ze verwees naar de relatie die ze als kind met haar lievelingsdier had gehad, een zwarte bastaardhond genaamd Rusty. “Gelukkig herinnerde ik me mijn eerste leermeester als kind, die me liet zien dat dit niet waar was,” schreef ze jaren later. “Je kunt je leven niet op zinvolle wijze delen met welk type dier dan ook dat beschikt over een tamelijk goed ontwikkeld brein en je tegelijkertijd niet realiseren dat deze dieren persoonlijkheden hebben.”
Het is echt adembenemend hoe vastbesloten Jane haar werk verdedigde en zich niet door haar superieuren liet afbrengen van wat ze eigenhandig had geobserveerd en waarvan ze wist dat het waar was. Telkens wanneer ik zeker weet dat ik ergens gelijk in heb, maar begin te denken dat het leven heel wat eenvoudiger is als je gewoon doet alsof die ander (doorgaans een man) een punt heeft, dan moet ik aan dat moment van Jane Goodall denken. Zo lieflijk en tegelijk zo indrukwekkend ‘lastig’.
Nadat ze in 1986 het boek The Chimpanzees of Gombe had gepubliceerd, waarin 25 jaar van haar onderzoek was samengevat, sloot Jane haar leven als veldwerker af en werd activiste. Haar huwelijk met Hugo van Lawick was al in 1974 geëindigd en een jaar later trouwde ze met het Tanzaniaanse parlementslid Derek Bryceson. Haar nieuwe echtgenoot was tevens directeur van de nationale parken van het land en hielp haar om het Gombe-reservaat in zijn ongerepte staat te behouden, onder meer door toeristische dierenliefhebbers en goedbedoelende aanhangers uit het gebied te weren. Het resultaat was dat het Gombe-reservaat ook na Jane’s vertrek als ongerepte natuur werd behouden. Het park is uitgegroeid tot een levendig onderzoeksstation dat voornamelijk wordt bemand door Tanzaniaanse onderzoekers en medewerkers.
Jane had genoeg tijd in Afrika doorgebracht om de afbraak van de habitat van chimpansees met eigen ogen te aanschouwen. Met dezelfde volharding waarmee ze zich op het bestuderen van chimpansees had gestort, begon ze zich nu te wijden aan het behoud van de dieren. Ook vandaag de dag loopt ze het liefst in een broek en op gemakkelijke schoenen rond, terwijl ze haar blonde haar – dat nu grijs is geworden – nog altijd in een lage paardenstaart draagt. Haar uiterlijk is in de afgelopen vijftig jaar amper veranderd. Ze is ouder, maar niet minder mooi en imposant.
Niet dat Jane Goodall geen gevoel voor humor heeft. In 1987 tekende de bekende cartoonist Gary Larson een strip waarin twee chimpansees op een tak zitten. De ene chimpansee plukt een lange, overduidelijk menselijke haar van de rug van de andere chimpansee en zegt: “Zo, zo. Alwéér een blonde haar! Nog meer ‘onderzoek’ gedaan met die slet van een Jane Goodall?” Het Jane Goodall Institute verzond meteen een protestbrief, zonder zich af te vragen of Jane de grap misschien niet hilarisch vond, wat het geval was.
Haar droge gevoel voor humor kan soms verkeerd worden uitgelegd. In een interview met de komiek John Oliver, in 2014, weigerde ze om mee te spelen. In zijn rol van een hijgerige journalist die keiharde vragen stelt, wilde hij haar ertoe bewegen om toe te geven dat ze in haar tijd in het Gombe-reservaat een chimpansee als butler had willen aankleden. Maar ze zei nee. Hoezeer de nepjournalist ook bleef aandringen, ze liet geen glimlach los of gaf geen duimbreed toe. Maar aan het einde beloonde ze de komiek met enkele typische chimpanseegebaren, tot groot enthousiasme van het publiek.
Jane was in de uitzending beleefd en absoluut niet van haar stuk te brengen. Het was alsof Oliver probeerde haar ertoe te brengen haar eigen familie te bespotten, en dat wilde ze niet. Het is een fascinerend en ongemakkelijk tv-moment, waarin een vrouw weigert te glimlachen, te giechelen of grapjes te maken om een gespannen situatie ten goede te keren en iedereen weer op z’n gemak te stellen. Het zou voor haar eenvoudig zijn geweest om een kwinkslag te maken en haar levenswerk niet al te serieus te nemen. Maar ze is nu eenmaal een ‘lastige’ vrouw, en dus ging ze daarin niet mee. ‘Lastige’ vrouwen zijn niet allemaal extroverte dragonders die er geen doekjes om winden of hun tegenstanders niet laten uitpraten. Soms zitten ze gewoon rustig in een studio en weigeren ze te doen alsof ze meegaand zijn.
Het levensverhaal van Jane Goodall inspireert mij nog altijd – misschien nog meer dan in mijn jeugd. Als je als meisje uit het juiste hout was gesneden (uit kamperen gaat), zo dacht ik destijds, dan zou je de weg vinden naar een ongelooflijk avontuurlijk leven en linea recta de top bereiken. Ik begreep het concept van vrouwelijke zelfondermijning nog niet. Ik had geen idee dat briljante, capabele vrouwen zichzelf in de weg kunnen zitten door zich over te geven aan tweeslachtigheid ten koste van zichzelf, door nagelbijtende zelftwijfel. Anders dan de meegaande vrouwen die ik ken (ikzelf), maken ‘lastige’ vrouwen het zichzelf niet moeilijk door hun eigen oordelen voortdurend in twijfel te trekken, een vreselijke en contraproductieve gewoonte die doorgaans als volgt verloopt: neem beslissing, heb spijt van beslissing, sla jezelf voor de kop omdat je überhaupt die verkeerde beslissing hebt genomen, sla je nog meer voor de kop omdat je spijt hebt van het nemen van die verkeerde beslissing. Drink te veel wijn. Slaap er een nachtje over. Doe niets.
Met haar kalme, vastberaden houding zat Jane in die jungle – in het begin gefrustreerd, maar toch vooruitgang boekend. Ze vertrouwde erop dat ze de juiste beslissing had genomen. Ze leek altijd op zichzelf te vertrouwen, wat haar tot een ‘lastige’ vrouw maakte.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com