De bloeiende Nederlandse samenleving in de zeventiende eeuw blijft eindeloos fascinerend. Het is het verhaal van een klein land aan de rand van Europa dat zich een voorname positie wist te verwerven op het wereldtoneel. Hierbij speelde de internationale scheepvaart een centrale rol. Maar wie de maritieme schilderijen uit deze periode aandachtig bestudeert, ziet naast de grote internationale schepen een grote bedrijvigheid van allerlei kleine vaartuigen. Deze variëren van eenvoudige roeiboten tot vrachtschepen met een lengte van ongeveer twintig meter. Ze lijken een bijrol te spelen in de groots weergegeven compositie van ons maritieme verleden, maar niets is minder waar.
Turf was belangrijkste transportgoed
De binnenvaart voorzag de steden van allerlei dagelijkse goederen, zoals landbouwproducten, vis en bouwmaterialen. Ook het vervoer van mensen, geld en berichten verliep grotendeels via binnenvaartnetwerken.
Leestip: Hoe de middeleeuwse stad Reimerswaal werd opgeslokt door de zee
Maar het belangrijkste transportgoed was turf, de dagelijkse brandstof voor huishoudens en de industrie. Om een beeld te geven van het belang van deze brandstof: voor iedere twee bakstenen uit het oude centrum van Amsterdam was de verbrandingsenergie van één turf nodig. Deze turf kwam uit het noorden van Nederland.
Dit roept vele vragen op, zoals hoe dit transport werd georganiseerd en wat de omvang was van deze maritieme sector. In tegenstelling tot de internationale scheepvaart beschikken historici niet over archieven van de binnenvaart. Scheepsjournalen of kasboeken van zeventiende-eeuwse binnenschippers zijn niet voorhanden.
Het tot voor kort verborgen gebleven verhaal van de binnenvaart ligt besloten in het grootste scheepswrakkenkerkhof ter wereld: de bodem van de voormalige Zuiderzee. Een aantal van deze vaartuigen is tijdens de drooglegging van de Flevopolders gevonden. Door de informatie van de aldaar gelegen vindplaatsen te spiegelen aan historische bronnen, ontstaat een levendig beeld over de vroege geschiedenis van de binnenvaart.
Nieuwe veengebieden
Tot ver in de negentiende eeuw was turf de voornaamste brandstof van Nederland. Het kon eenvoudig worden gewonnen uit het alom aanwezige veen. Deze gebieden waren over het algemeen goed te bereiken per schip.
Wil je niets missen van onze verhalen? Volg National Geographic op Google Discover en zie onze verhalen vaker terug in je Google-feed!
Omdat de Hollandse venen aan het begin van de zestiende eeuw uitgeput raakten en de vraag naar brandstof in de groeiende steden almaar toenam, moesten nieuwe veengebieden worden ontsloten.
Onder invloed van de toenmalige landsheer Karel V namen kapitaalkrachtige edelen rond 1550 het initiatief om in het noorden van Nederland de eerste veencompagnieën op te richten.
De nieuwe veengebieden werden ontsloten door kanalen te graven. Met de aanleg van de Heeresloot in Friesland in 1551 begon de grootschalige ontginning van Noord-Nederland.
Zo’n veencompagnie bestond in feite uit niet veel meer dan een bestuur, dat een aangekocht veengebied toewees aan een rentmeester. Deze had de verantwoordelijkheid om arbeiders in te zetten voor het graven van de noodzakelijke kanalen en zijsloten om het veen te ontwateren.
Tienduizend turven
Wanneer het veen voldoende ingeklonken was, konden graafploegen van zes tot negen man beginnen met het steken van veen tot turfblokken.
De zware lichamelijke arbeid van zo’n turfploeg leverde per dag ongeveer tienduizend turven op, een zogenaamd dagwerk. Dit was de productie-eenheid waarnaar de arbeiders werden uitbetaald en de turf werd verhandeld.
Het transport van het turfveld naar de turfmarkt vond plaats met kleine vaartuigen, zogenaamde marktpramen. De voor Holland bestemde turf werd overgeslagen op grotere vaartuigen die de Zuiderzee konden over steken.
Leestip: Bijgeloof op zee – deze vreemde rituelen moesten zeelieden beschermen
De gemiddelde lading die een vrachtschip in de zeventiende eeuw kon vervoeren bedroeg ongeveer drie dagwerken. Hiervoor moest de turf tot óp de luiken van het schip, dus bovendeks, worden opgestapeld. Een vrachtschip met zo’n deklast was minder goed te zeilen, maar om een rendabele reis te maken, moest een lading van deze omvang worden meegenomen.
Ontwikkeling van de Hollandse steden
Een hoog energieverbruik is een van de belangrijkste aanwijzingen voor een hoog ontwikkelingsniveau van een samenleving. Historici hebben zich dan ook veel beziggehouden met de berekening van de hoeveelheid benodigde brandstof in de Hollandse steden in de zeventiende eeuw.
Deze berekeningen zijn zonder uitzondering gebaseerd op de ontwikkeling van de bevolkingsgroei. In de periode 1550-1650 nam de bevolking in Holland toe van 1.420.000 naar 1.825.000 mensen, waarna de groei afzwakte tot 1.905.000 inwoners rond 1700.
Interessant is dat deze groei weerspiegeld wordt in de snelheid van de Noord-Nederlandse ontginningen. Aan de hand van historische kaarten kon de ontwikkeling van de Noord-Nederlandse veenontginning gedurende de zeventiende eeuw worden gereconstrueerd.
Op een aantal elkaar in de tijd opvolgende kaarten is namelijk te zien dat de hoeveelheid in kanalen en zijsloten opgedeeld veenland geleidelijk groeide ten opzichte van de ‘wilde venen’.
Omdat bij benadering te berekenen is hoeveel turf een hectare ontgonnen veen opleverde, kan worden bepaald hoe groot de export is geweest. In de zeventiende eeuw bedroeg dat gemiddeld ongeveer dertigduizend dagwerken op jaarbasis.
De grootte van de turfvloot
Het eerdergenoemde laadvermogen turf van de vrachtschepen kon worden bepaald uit scheepswrakken uit het Zuiderzeegebied. Door deze gegevens te combineren, kan vervolgens worden berekend hoe groot de turfvloot is geweest.
Om de dertigduizend dagwerken turf per lading van gemiddeld drie dagwerken te vervoeren, waren jaarlijks tienduizend overtochten nodig.
Noord-Nederlandse turfschippers waren zelfstandige schippers, die afhankelijk van het herkomstgebied van de turf op jaarbasis vijftien tot twintig overtochten over de Zuiderzee maakten om een gemiddeld inkomen te verdienen.
Doorrekenend met het aantal overtochten over de Zuiderzee per jaar betekent het voorgaande dat minimaal vijfhonderd en maximaal 666 turfschepen nodig waren om Holland van turf te voorzien.
Uit de vergelijking met gegevens over andere sectoren van de binnenvaart is duidelijk geworden dat ruim de helft van alle vrachtschepen op de Zuiderzee in de zeventiende eeuw betrokken was bij de turfvaart.
Turfschepen op de Zuiderzee
Uit het bovenstaande komt naar voren dat het aantal overtochten van turfschepen op de Zuiderzee in de zeventiende eeuw enorm is geweest: ongeveer één miljoen overtochten. Het is dan ook te verwachten dat tussen de ruim 450 bekende scheepswrakken in de huidige Flevopolder vele turfschepen te vinden zijn.
Dit blijkt erg tegen te vallen. Het aantal wrakken van vrachtschepen is weliswaar hoog, ongeveer een kwart van het totale bestand, maar in slechts zeven wrakken is daadwerkelijk een turflading aangetroffen.
Over de achterliggende redenen kan alleen worden gespeculeerd. Het waarschijnlijkste is dat de met een deklading turf geladen schepen minder risico namen en alleen uitvoeren bij gunstige wind.
Scheepswrak bij Dronten
Hoe dan ook, de belangrijkste vondst van een turfschip in de Flevopolders biedt een duidelijk beeld van deze tak van de binnenvaart. Het betreft een scheepswrak dat in 2014 en 2015 nabij Dronten is opgegraven.
De afmetingen bedragen ongeveer twintig bij vijf meter en de vele in het wrak aanwezige vondsten bieden een fascinerend inkijkje in het leven aan boord.
In het voorschip is een fraaie gietijzeren haardplaat aangetroffen, waarop een zeventiende-eeuwse interpretatie van een Romeinse soldaat en het jaar 1638 staan afgebeeld: het vermoedelijke jaar van de tewaterlating van het schip.
Daarnaast waren er in totaal zeven tinnen lepels aan boord. Deze vondsten geven over het algemeen een goede indicatie van het aantal opvarenden. Dergelijke binnenschepen konden met een schipper en maximaal twee knechten worden gevaren, dus mogelijk leefde de schipper met zijn familie aan boord.
Leestip: Christiaan Huygens: het Nederlandse genie van de zeventiende eeuw
Dat lijkt te worden ondersteund door de vondsten in het vooronder, die veel elementen bevatten die in zeventiende-eeuwse Hollandse huiskamers pasten: een haard, sierborden en siertegels met niet alleen maritieme elementen, maar ook kinderspelen.
Ook de vondst van een mesheft in de vorm van een elkaar omarmend echtpaar wijst in de richting van een gezinsleven.
Schipper dronk wijn
Een ander aspect dat uit de objecten kan worden afgeleid, is de levensstandaard van de opvarenden. Niet alleen uit de hoeveelheid waardevolle spullen, maar ook uit de aard ervan kan worden opgemaakt dat het hier gaat om een welvarend schippersbedrijf.
In het bijzonder gaat het om de vondst van de restanten van twee wijnglazen en een sierlijke wijnfles. Wijn drinken is in de zeventiende eeuw nog vrij bijzonder, en vooral voorbehouden aan mensen uit de bovenste lagen van de samenleving.
De scheepsinventaris geeft ook aanknopingspunten over de levensloop van de schipper. Samen met de vondst van een miniatuur kanon, dat is gemaakt van een koperlegering, is de eerdergenoemde Romeinse soldaat op de haardplaat een mogelijke aanwijzing dat de schipper een veteraan was.
Het kanon ligt op een affuit met twee wielen met ieder zes spaken. Het stelt een voorlaad kanon op een veldaffuit voor, artillerie die past bij oorlogsvoering op land. Het zou een geschenk of beloning voor de schipper kunnen zijn, voor de dienstjaren die hij in het leger heeft volbracht.
Deze interpretatie lijkt aannemelijker dan kinderspeelgoed; voor het laatste is het voorwerp te kostbaar, te kwetsbaar en in te veel detail uitgevoerd.
De Gouden Eeuw van de turfvaart
Het belang van een goed toegankelijke, goedkope energiebron heeft Nederland veel voordeel opgeleverd.
Turf kon via een uitgestrekt netwerk van vaarwegen naar alle uithoeken van het land worden vervoerd, waar het aan de basis stond van veel productieketens: bierbrouwerijen, baksteenfabrieken, en natuurlijk werd het gebruikt in nagenoeg alle huishoudens.
Leestip: Waarom ging 1672 voor Nederland de geschiedenisboeken in als het Rampjaar?
De hoge mate van organisatie van de turfhandel en de directe bemoeienis van de overheid met de markten hebben ertoe geleid dat de brandstof altijd goedkoop en voorradig was. Turf en de turfvaart kunnen dan ook worden gezien als de motor van het dagelijkse leven in de zeventiende eeuw.
Het gaat te ver om de aanwezigheid van winbaar veen aan te voeren als oorzaak voor de enorme economische, wetenschappelijke en artistieke bloei in deze periode, maar duidelijk is dat het verhaal van de turfvaart onderdeel uitmaakte van een geheel aan succesvolle maritieme ondernemingen.
De vondst van het turfschip in Flevoland kleurt deze geschiedenis verder in. De scheepswrakken in het Zuiderzeegebied vormen een uniek erfgoed dat voor een belangrijk deel onontdekt in de bodem van het Markermeer en het IJsselmeer ligt. De verhalen liggen hier letterlijk nog voor het oprapen.
Meer ontdekken? Krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium en steun onze missie. Word vandaag nog lid!
















