Langs de weg tussen Chania en Rethimnon staan we bij een lieflijk kerkje, genoemd naar de heilige Rafaël. In de verte zie ik de Middellandse Zee, achter ons de Lefka Ori van westelijk Kreta – de bergen lijken op deze namiddag te luieren onder de witgele zon en diepblauwe lucht. Om mij heen bevinden zich familie, vrienden, collega’s en ook heel veel onbekenden. Er wordt gepraat over de schitterende omgeving, gewezen naar de horizon, een telefoon rinkelt, ik hoor nerveus gelach. ‘Ekane polli zesti simera,’ hoor ik iemand zeggen. ‘Het was heel heet vandaag.’ Van het ene op het andere moment wordt het opgewekte geroezemoes onderbroken door luid gezang.
Vier jongemannen in traditionele kleding – sariki op het hoofd, zwart overhemd met wijde mouwen, beige pofbroek, hoge zwarte laarzen en een antiek mes onder de riem – lopen met de armen over elkaars schouder achter een Griekse bruid. Deze moderne Aphrodite is oogverblindend, haar witte trouwjurk steekt scherp af tegen haar gouden huid, haar donkere ogen en haar zwarte krullen. Haar glimlach, die witte tanden onthult en een groter geluk verraadt, bezorgt me tranen in de ogen.
We zijn hier op een Griekse bruiloft. Sterker: mijn bruiloft.
De vrouw die daar langzaam, onder begeleiding van de vier Kretenzische baritons, naar mij toe schrijdt, is straks míjn vrouw. Heel even zoek ik de ogen van mijn moeder, mijn broer, mijn zus, mijn vrienden die speciaal voor deze gelegenheid uit Nederland en Amerika zijn overgekomen – en ik moet nu echt huilen. Wat weer zorgt, merk ik, voor onophoudelijk gesnotter bij de drie prachtige meisjes die straks mijn schoonzussen zullen zijn. Als ze vlak voor me stopt, zie ik dat ook haar ogen en wangen vochtig zijn. We zoenen elkaar en ik denk: ‘Het klopt dus toch. Dit is inderdaad de mooiste dag van mijn leven.’
En die is nog niet eens ten einde. Na de plechtigheid op het pleintje bij de Grieks-orthodoxe kerk, waar een éénogige priester met crucifix de héle bijbel lijkt voor te dragen en alle aanwezigen rijst over ons uitstrooien, verplaatst het gezelschap zich naar restaurant Nykterida, een paar kilometer verderop. Aan lange tafels op het terras – met panoramisch uitzicht over de Soudabaai – genieten we van pilafi, huisgemaakte wijn en live muziek . Tegen het eind van de avond loop ik met mijn vrouw traditiegetrouw alle tafels af om de gasten te danken voor hun komst, ‘Efcharistoume para poli’, al ken ik het gros niet eens. Goddank is het naar Griekse begrippen een kleine bruiloft, we tellen slechts zo’n 250 feestgangers...
Wat ik me op dat moment natuurlijk nog niet realiseerde, was dit: niet alleen trouwde ik die dag in augustus 2002 met Eleftheria, ook gaf ik het jawoord aan haar familie, haar cultuur, haar Kreta. Griekenland werd die dag een onlosmakelijk deel van mijn leven.
Olijven en gastvrijheid
Kreta roept zeer uiteenlopende reacties op. Sommigen associëren Griekenlands grootste eiland met Knossos, het centrum van de Minoïsche beschaving; anderen hebben goede herinneringen aan party town Chersonissos; veel toeristen zullen denken aan hun appartementencomplex in de buurt van Iraklion, met 175.000 inwoners de grootste stad; en af en toe wordt ook Elouda genoemd, waar de jetset zich verzamelt in de duurste hotels en villa’s. Voor mij is het eiland de plek waar mijn vrouw en ik – en inmiddels ook onze twee kinderen – veel tijd doorbrengen in de buurt van mijn familie, in huisjes of appartementen in en rond Chania en Rethimnon, een ideale manier om het eiland te ontdekken.
Dit westelijke deel van Kreta heb ik in de loop van de afgelopen dertien jaar leren kennen als een bestemming waar het leven je toelacht. De werkelijk hartverwarmende liefde waarmee mijn familie mij onthaalde, het aangename klimaat, het eten dat me – het klinkt misschien wat eigenaardig – echt kan ontroeren. Hoor ik Kreta, dan denk ik aan verweerde vissersbootjes in pittoreske baaitjes, aan frappe en familiebijeenkomsten, aan choriatiki en kalamari, aan traditionele dans en muziek bij huwelijksfeesten, aan olijven en gastvrijheid, en aan azuurblauw water en een glas ijskoude Mythos.
En aan de tuin van mijn schoonmoeder Barbara.
In dit botanisch wondertje in Chania, waar druiventrossen boven ons hoofd bungelen, heb ik honderden uren doorgebracht, spelend, etend, lezend. Of zoals nu, na weer een copieuze maaltijd, genietend van rakí met karpouzi (watermeloen). Als ik Barbara vraag wat Kreta nou eigenlijk voor háár betekent, geeft ze me eerst een knuffel, zoals ze al deed bij onze eerste ontmoeting. ‘Och Pol,’ lacht ze. ‘Kreta is híer.’ Ze klopt op haar hart. Samen met haar man trok ze 45 jaar geleden naar Australië, naar Melbourne, na Athene de stad met de meeste Griekse inwoners. Haar leven lang reisde ze op en neer, vaak met haar vijf kinderen. ‘Melbourne is een prachtige stad,’ zegt ze, ‘maar Kreta heeft alles. Het klimaat, het eten, de taal, de mensen: dit is waar het leven begint.’
Chania en Rethimnon behoren tot Kreta’s grootste steden. De schilderachtige haventjes in het centrum, waar ik in de ochtend graag een frappe haal en waar restaurantjes heerlijke verse vis serveren, hebben wel wat van elkaar weg – wat gelet op de eeuwenlange Venetiaanse en Ottomaanse overheersing in beide plaatsen niet vreemd is. Rethimnon is enkele jaren terug volledig gerestaureerd, wat helaas niet kan worden gezegd van Chania. Ondanks de autoloze en opgeknapte haven – en een keurige luchthaven die flink wordt uitgebreid – heerst er een chaos die mij soms frustreert. Scootertjes rijden waar ze maar willen, de inwoners parkeren hun auto waar het hen uitkomt, de hoofdwegen zijn spiegelglad door het versleten asfalt. In de zomerhitte sta je meer dan eens in een file. Vandaar dat we het stadje geregeld verlaten en de rust opzoeken.
‘Welkom thuis!’
Inmiddels ken ik de weg in westelijk Kreta redelijk goed, en toch blijkt keer op keer dat er nog veel valt te ontdekken, zoals afgelopen zomer, als ik enkele mij onbekende plekken bezoek. In het dorpje Kamisiana, op iets meer dan twintig kilometer ten westen van Chania, logeer ik met mijn gezin enkele dagen in Corali Villas. Tussen ons huisje en de zee ligt slechts een stuk akkergrond, waar sproeiers tomaten en aardappelen van water voorzien, waar wat kippen scharrelen en waar we zoete vijgen van de boom mogen plukken. Het brede kiezelstrand is elke dag verlaten.
Links van ons strekt Spatha zich uit in de zee. Ons pas ontdekte geheim op dit enorme schiereiland heet Afrata, een verborgen strandje aan de oostzijde met een taverne pal aan de branding. Geen verharde wegen en parkeermeters, nee, gewoon een smalle afdaling over grind naar een zandvlakte. Het is midden in de zomer, er is vrijwel niemand. Het water oogt zo helder als glas.
Dolenthousiast is de schoonmaakster van het appartement, Koula, zodra ze merkt dat mijn kinderen vloeiend Grieks spreken. Ze nodigt ons prompt uit voor een kop koffie bij haar thuis, op nog geen twintig minuten rijden van ons vandaan. Wanneer we die avond rond zes uur bij haar en haar gezin langsgaan, zie ik echter geen koffie, maar een tafel vol lokale gerechten, zoals chortokalitsouna (groentepasteitjes), dolmades en kritikí, een traditionele Kretenzer salade met tomaat, komkommer, ui, olijven, paximadi (hard, beschuitachtig brood) en mizithra (een soort kaas), besprenkeld met de lekkerste olijfolie. ‘Welkom op Kreta!’ roept ze vanaf haar terrasje, als we komen aanrijden. ‘Welkom thuis!’ Ook haar man schudt me hartelijk de hand.
De kinderen spelen buiten tikkertje. Tijdens het eten en drinken raakt het gesprek uiteenlopende onderwerpen als wijn, natuurbeheer en het ouderschap. Het wordt een onvergetelijke avond. Koula’s gastvrijheid raakt me. Wat ik hier, aan tafel in een eenvoudig huis in westelijk Kreta, ervaar, gaat op voor het hele land: Grieken hebben soms zo weinig, maar geven altijd zo veel.
‘Eén met de bergen’
Op naar de zuidkust. Samen met mijn schoonzus Maria, een onderwijzer, en haar vriend Eftichis Fragioudakis, een wiskundige, rijd ik enkele dagen later om zes uur in de ochtend, dwars door de Lefka Ori, of Witte Bergen, naar Sfakia. Ongeveer dertig toppen van dit gebergte, dat de naam dankt aan de kleur van het steen, komen boven de 2000 meter uit. Verwacht hier geen wildlife van de eerste categorie, hooguit zie je een stel geiten struinen door het vrij kale landschap. De klanken van Kreta zijn die van de bellen om hun nek, vaak verstoord door het oorverdovende getsjirp van tzitzíkia, of zangcicaden.
Het plaatsje Sfakia is het startpunt van onze tweedaagse hike langs de Libische Zee, die kouder en wilder is dan de Kretenzische Zee in het noorden. Ik ben in goede handen, weet ik, want Maria en Efti zijn fanatieke bergwandelaars. Begin juli liepen ze nog een route van 120 kilometer door de Pyreneeën, deze tocht met mij is voor hen een koud kunstje.
Het deel van de E4-route dat wij bewandelen loopt van Sfakia langs Glika Nera, Loutro, Finikas, Likos, Marmara en Agios Pavlos, om dan te eindigen in Agia Roumeli. Daar, waar ook de beroemde Samariakloof uitkomt, zullen we aan boord gaan van een ferry die ons weer afzet bij het beginpunt. Ondanks het vroege uur beukt de zon al onophoudelijk op onze rug. Slechts af en toe biedt een acacia langs het wandelpad enige verlichting. De hitte is werkelijk zinderend, maar werkt vreemd genoeg ook rustgevend, bijna meditatief. Het enige waarop ik let is de volgende stap. Áls ik opkijk, zie ik hoe het ruige gebergte hier en daar tot aan de kust doorloopt. Soms leidt het pad zelfs over een strandje – en het water nodigt dan natuurlijk uit tot een duik in de verkoelende branding. Wat een weelde.
Terwijl we ons laten opdrogen, vraag ik Efti wat Kreta hém doet. In de verte, in de Libische Zee, zien we het eiland Gavdos, het zuidelijkst gelegen punt van Europa. ‘Voor mij zijn het de bergen en kloven die Kreta zo bijzonder maken,’ antwoordt hij. ‘Mijn grootvader was een herder, hij bracht soms weken in dit landschap door. Tijdens mijn hikes voel ik me altijd met hem verbonden, en één met de bergen.’
Ik moet bekennen dat ik enigszins verbaasd ben over de variatie in dit landschap. De bruine bergen zijn bespikkeld met taaie plantjes, soms geel, dan weer paars, en gaan over in turquoise water. Ik zie strandjes met grijs zand of witte kiezels. Ook bevindt zich hier Kreta’s grootste naaldbos, fel groen van kleur. ‘Op Kreta vind je nu eenmaal alles,’ beaamt Maria, die met haar rugzak over de rotsen springt alsof het niets voorstelt. Als altijd is ze een en al energie.
Voor we de volgende dag aankomen bij het fraaie kerkje dat werd vernoemd naar mijn naamgenoot, Agios Pavlos, overnachten we op een kiezelstrandje bij Marmara. De sterren aan de heldere hemel inspireren ons, voor het slapen gaan, tot een gesprek over Griekenland, over de uitdagingen waarvoor het land zich gesteld ziet, over onze plek in het heelal – en dát doet me weer denken aan de woorden die ik eerder noteerde in Arkadi.
Hoop en kansen
In dit dorp nabij Rethimnon zit ik aan tafel met de sterke, bebaarde Giorgos Polioudakis. ‘Kreta is het paradijs op aarde,’ zegt hij met een brede glimlach. We ontmoeten de 63-jarige Kretenzer in het restaurant achter zijn Spiti Poliou, een museumpje met antieke bedden, kisten en gebruiksvoorwerpen dat de bezoeker laat zien hoe de huisjes op het eiland er vroeger uitzagen.
Waar we kwamen voor een kort bezoek, zitten we nu al ruim een uur te drinken en te eten. Griekser dan dit kan het niet worden. Ik begrijp de taal redelijk goed, maar zonder de vertalingen van mijn vrouw was het nooit zo’n warme en intieme ontmoeting geworden. ‘Kreta werd door God geschapen op zijn rustdag,’ vertelt Giorgos. ‘Dankzij het ideale klimaat kunnen we van het land leven: alles is hier!’ Ik wijs hem op al die oude spullen en vraag hem of hij misschien liever in het verleden leeft. ‘Ochi ochi, nee nee, ik leef absoluut in het heden. Maar de waarden uit het verleden – eer, naastenliefde, vriendschap – zijn hier nog altijd van toepassing. Het is belangrijk die waarden door te geven. Iedereen is altijd welkom, ons hart staat open gia olous.’
Wanneer we enkele glaasjes rakí met citroen-, mandarijnen- en sinaasappelsap later vertrekken, valt mijn oog op iets wat niet weg is te denken uit het dorpsleven hier. Op Kreta staat in elke woonwijk wel een leeg betonnen skelet van een huis of hotel in aanbouw, met pilaren waaruit stalen kabels priemen – als teken van een zeker onvermogen dat Griekenland in een houdgreep lijkt te hebben.
Lijkt... Want deze constatering staat weer in schril contrast met de ambities en het ontembare enthousiasme van een jonge Griek als Giorgos Polioudakis (dezelfde naam, andere kerel, wel familie). Ik ontmoet de 33-jarige entrepreneur als hij ons de sleutel overhandigt van zijn Pirgos Hamalevri, een historische toren in Arkadi, vlak bij Spiti Poliou, die hij heeft omgetoverd tot vier comfortabele appartementen met zwembad voor toeristen.
‘De toren, gebouwd tijdens de Venetiaanse verovering, was bedoeld om de bevolking te waarschuwen tegen piraten,’ vertelt Giorgos later op de dag. Pirgos Hamalevri staat op een heuvel en kijkt uit over olijfbomen – bij zonsondergang is het uitzicht bijna een cliché, zo mooi. Wanneer ik Giorgos spreek, zitten we op het terras van het restaurant dat hij ook runt, de branding van de zee op nog geen dertig meter van ons vandaan. Ja, Griekenland heeft het zwaar, beaamt hij. ‘Helaas zie ik veel generatiegenoten de hoop opgeven, maar weet je, deze malaise biedt wel degelijk ook kansen.’
Net zo doortastend zijn Kiki en Despoina Giamboudaki, twee zusjes. Nog geen twee maanden voor ik ze ontmoet, hadden ze Siroccos geopend, een strandtentje ten oosten van Rethimnon. Kiki, de oudere van de twee, werkt in de keuken, terwijl Despoina achter de bar staat en het eten serveert. Ze spreken goed Engels en zijn de vriendelijkheid zelve. Ik geniet van pasta al dente, met een zachte saus met yoghurt en champignons. Wanneer Despoina een glas Mythos komt brengen, vraag ik haar hoe het gaat met de onderneming. ‘Het is best zwaar,’ vertelt ze. ‘We moesten veel investeren, maken veel uren, zeven dagen in de week, en we kunnen nog wel wat klanten gebruiken. Het probleem is dat de meeste toeristen op Kreta tegenwoordig een all-inclusive boeken, die liggen de hele dag bij het zwembad van hun hotel en komen niet op het strand.’
Als ik achter me kijk, zie ik een breed en inderdaad tamelijk verlaten reep zandstrand. ‘Er wordt gesproken over de verkoop van stukken strand,’ vertellen de zusjes, ‘om op korte termijn geld vrij te maken voor schuldenverlichting. Maar dat zou een aantasting van de grondwet zijn. Daarin ligt verankerd dat elk strand publiek toegankelijk is, voor iedereen bereikbaar.’ Om die reden oogt de kust van een eiland als Kreta hier en daar, en dan vooral in het zuiden, onaangetast, ruig, authentiek.
Verliefder dan ooit
Onderweg terug naar Chania rijden we langs het strand waar ik mijn vrouw ten huwelijk heb gevraagd. Ik herinner me het nog goed. Aanvankelijk zocht ik aan de zuidkust een geschikt strandje om de ring tevoorschijn te halen, maar die dag maakte de krachtige wind een romantisch moment daar onmogelijk. We besloten weer noordwaarts te rijden, door de Lefka Ori, en vonden een verlaten plek aan de kust van de Kretenzische Zee, iets ten westen van Rethimnon. Daar woei geen wind. We zwommen wat. Lazen een boek. Vreeën in het zand. Tot ik het tijd vond. Tijd om onze levens voorgoed aaneen te smeden. De zon was begonnen aan de afdaling, het azuurblauwe water kleurde steeds warmer. Ze zei ja.
Ik was verliefder dan ooit. En Kreta zag dat het goed was.