In oktober 1922 pakten zich donkere wolken boven Italië samen. Het fascisme, een politieke beweging die met een krachtige mix van nationalisme, populisme en geweld inspeelde op de heersende onvrede, zou spoedig het noodlijdende land en grote delen van de wereld in zijn greep krijgen.
Benito Mussolini, de leider van de Italiaanse fascisten, had een grote aanhang verkregen en riep de regering op om de macht over te dragen. ‘We bevinden ons op het punt waarop hetzij de pijl uit de boog vertrekt, hetzij de strakgespannen boogpees breekt!’ zei hij op 24 oktober 1922 in zijn toespraak op een bijeenkomst in Napels. ‘Ons programma is eenvoudig. Wij willen Italië regeren.’ Hij hield zijn aanhangers voor dat als de regering niet zou aftreden, zij naar Rome moesten opmarcheren. Vier dagen later gebeurde dat ook, waarna een periode van chaos begon en Mussolini de macht greep.
Mussolini’s naam wordt in Italië nog altijd als wrede dictator aangehaald, terwijl anderen hem als een held bewonderen. Maar hoe kwam hij aan de macht en wat gebeurde er precies tijdens die noodlottige ‘Mars op Rome’, die het einde betekende van de zittende Italiaanse regering? We zetten het hieronder op een rijtje.
Mussolini en het Italiaanse fascisme
In de beweging van het fascisme manifesteerde zich het toenemende nationalisme in Europa, dat opkwam na de Eerste Wereldoorlog en de Oktoberrevolutie van 1917 die de Russische bolsjewieken aan de macht bracht en een einde maakte aan het Russische keizerrijk.
In Italië was Mussolini de leider van de fascisten. Hij werd op 29 juli 1883 in een Zuid-Italiaans stadje geboren als zoon van een smid en een lerares. In zijn jeugd werd hij beïnvloed door zijn socialistische vader, wiens verhalen over vaderlandsliefde en politiek heroïsme indruk op hem maakten. De verlegen en sociaal onhandige Benito kwam al op jonge leeftijd in de problemen door zijn koppigheid en zijn gewelddadige gedrag jegens klasgenoten. Als jongvolwassene verhuisde hij naar Zwitserland en werd een overtuigd socialist. Uiteindelijk keerde hij naar Italië terug en vestigde zich als een socialistische journalist.
Toen in 1914 de oorlog in Europa uitbrak, bleef Italië aanvankelijk neutraal. Mussolini wilde dat zijn land aan de oorlog zou meedoen, wat hem op uitsluiting uit de Socialistische Partij van Italië (PSI) kwam te staan. Daarop richtte hij zijn eigen politieke groepering op, de ‘Fasci d’azione rivoluzionaria’ (‘Revolutionaire Actiegroepen’), die de bevolking moest oproepen om Italië bij de oorlog te betrekken. (In 1915 zou ook Italië zich in het conflict storten.)
Bij de oude Romeinen stond de term fasces voor een wapen dat bestond uit een bundel houten roeden die soms rond een strijdbijl was gebonden. Het wapen werd door de Romeinse autoriteiten gebruikt om overtreders te straffen en was het ultieme symbool voor de machtsuitoefening van de staat. In de negentiende eeuw begonnen de Italianen het woord te gebruiken voor politieke groeperingen die zich op basis van gemeenschappelijke doeleinden aaneensloten.
Mussolini was er steeds meer van overtuigd dat de samenleving zichzelf niet moest organiseren in sociale klassen of politieke partijen, maar rond een sterk gevoel van nationale identiteit. Hij meende dat alleen een ‘meedogenloze en energieke’ dictator Italië zou kunnen ‘opschonen’ en haar nationale trots zou kunnen herstellen.
Aanhang voor het fascisme
Mussolini was niet de enige: in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog waren veel Italianen verontwaardigd over de bepalingen van het Verdrag van Versailles, die inhielden dat de ‘agressorlanden’ (het Duitse Rijk en zijn bondgenoten) delen van hun grondgebied aan de Geallieerden moesten afstaan, waarbij Italië er bekaaid van af kwam. Deze ‘verminkte zege’ zou de toekomst van Italië vormgeven.
In 1919 richtte Mussolini de paramilitaire beweging Fasci Italiani di Combattimento (‘Italiaanse Strijdgroepen’) op, die als opvolger van de ‘Revolutionaire Actiegroepen’ nu meer als een verzameling knokploegen zou opereren en gericht was op de rekrutering van oorlogsveteranen die Italië in haar oude glorie moesten herstellen.
Mussolini hoopte de onvrede in het land te vertalen naar politiek succes, maar bij de algemene verkiezingen van 1919 leed de jonge partij een pijnlijke nederlaag. Mussolini behaalde slechts 2420 stemmen, tegenover de ruim 1,8 miljoen stemmen voor de PSI; zijn politieke tegenstanders in Milaan waren verrukt en vierden de uitslag met een namaakbegrafenis voor Mussolini.
Mussolini begon nu contacten te leggen met andere groepen die zich tegen de socialisten verzetten: industriëlen en zakenlieden die zich zorgen maakten over arbeidsonrust en langzaamaanacties, grondbezitters op het platteland die vreesden hun land te kwijt te raken en leden van politieke partijen die verontrust waren over de groeiende populariteit van de socialisten.
Mussolini’s machtige nieuwe bondgenoten financierden de paramilitaire vleugel van zijn beweging, die als de ‘Zwarthemden’ (Camicie Nere) bekendstond. Hoewel Mussolini zich opwierp als iemand die tegen elke vorm van onderdrukking en censuur streed, werd de groep al snel berucht om zijn bereidheid politiek geweld tegen rivalen te gebruiken.
In het hele land werden socialisten en enkele persoonlijke vijanden van Mussolini door de Zwarthemden geterroriseerd. In 1920 marcheerden de fascisten door diverse stadjes, waar ze vakbondsleiders in elkaar sloegen en zelfs vermoordden, en feitelijk de plaatselijke macht overnamen. Maar de Italiaanse regering, zelf allerminst een vriend van de socialisten, deed weinig om het geweld in te dammen.
Mussolini’s machtsovername
Hoewel Mussolini in werkelijkheid maar een fractie van de militieleden van de partij onder zich had, wist hij zijn reputatie door het optreden van de Zwarthemden te vergroten: hij werd nu gezien als een vastbesloten en autoritair leider die zijn woorden met geweld en resolute daden kracht kon bijzetten. In deze tijd verwierf Mussolini de bijnaam ‘Il Duce’ (‘de Hertog’) en raakten de Italianen in de ban van zijn persoonlijke charisma en overtuigende retoriek.
In 1921 won Mussolini een zetel in het nationale parlement en werd zelfs uitgenodigd om deel te nemen aan de coalitieregering van premier Giovanni Giolitti, die ervan uitging dat Mussolini zijn Zwarthemden zou intomen als hij eenmaal aan de macht zou deelnemen.
Maar Giolitti had Mussolini verkeerd ingeschat, want de ‘Duce’ zou zijn Zwarthemden inzetten om de absolute controle over Italië te krijgen. Eind 1921 vormde Mussolini zijn paramilitaire groep om tot de Nationaal-Fascistische Partij (Partito Nazionale Fascista; PNF), waarbij hij een beweging die in 1921 nog zo’n 30.000 aanhangers had geteld, had omgetoverd in een politieke partij met 320.000 leden. Hoewel hij feitelijk de oorlog aan de Italiaanse staat had verklaard, bleek de regering machteloos te staan tegenover de nieuwe partij en greep niet in terwijl de fascisten in grote delen van Noord-Italië de macht overnamen.
In de zomer van 1921 zag Mussolini zijn kans schoon. De PSI kondigde een landelijke staking aan, die in de woorden van historicus Ararat Gocmen ‘niet was bedoeld om de arbeiders te verheffen, maar een wanhopige oproep aan de overheid was om een einde te maken aan het fascistische geweld.’ Mussolini schilderde de staking af als bewijs voor de zwakte en onmacht van de regering. Steeds meer Italianen die rust en orde wilden, sloten zich bij de PNF aan, en Mussolini besloot dat het tijd was om de macht te grijpen.
‘Mars op Rome’
Op 25 oktober 1922, een dag na zijn toespraak in Napels, gaf Mussolini vier partijbonzen de opdracht om met hun aanhang naar de hoofdstad op te marcheren. De slecht getrainde en slordig geklede fascisten zouden een serieuze confrontatie met het Italiaanse leger waarschijnlijk niet hebben overleefd, maar Mussolini wilde de regering met zijn marcherende Zwarthemden intimideren.
‘Fascistische bataljons’ verzamelden zich even buiten Rome. Als de premier de macht niet aan de fascisten zou overdragen en koning Victor Emmanuel III daarna de autoriteit van Mussolini niet zou erkennen, dan zouden de wachtende mannen naar de hoofdstad opmarcheren en daar de macht overnemen.
Terwijl Mussolini zelf in Milaan achterbleef, gingen zijn aanhangers in heel Italië op pad. Op weg naar Rome stichtten ze overal chaos en bezetten overheidsgebouwen in de plaatsen waar ze doorheen marcheerden. De PNF overdreef haar ledental stelselmatig, en historica Katy Hull schat dat er niet meer dan zo’n 30.000 Italianen aan de marsen hebben deelgenomen.
De toenmalige premier Luigi Facta wilde de noodtoestand afkondigen, maar de koning meende dat Mussolini stabiliteit kon brengen en weigerde het decreet te ondertekenen dat het mogelijk had gemaakt om het Italiaanse leger tegen de fascisten in te zetten.
Uit protest traden Facta en zijn kabinetsleden in de ochtend van 28 oktober af. Gewapend met een telegram waarin de koning hem uitnodigde een nieuwe regering te vormen, stapte Mussolini in een slaapwagon van de nachttrein naar Rome en kwam veertien uur later in Rome aan, waar hij op 30 oktober werd benoemd tot premier. De Duce beval zijn mannen om vlak voor de residentie van de koning de stad uit te marcheren – althans om die indruk te wekken.
Erfgoed van het fascisme
Uitgeput door de politieke turbulentie van de Eerste Wereldoorlog en de bijna permanente staat van burgeroorlog waarin Italië daarna verkeerde, hoopte de koning dat Mussolini orde op zaken zou stellen. Maar binnen drie jaar zou de nieuwe sterke man zich als regelrechte dictator ontpoppen, waarbij hem door Victor Emmanuel niets in de weg werd gelegd.
In de jaren daarna wist Mussolini meer macht naar zich toe te trekken door de burgerrechten steeds verder in te perken en een propagandistische politiestaat op te bouwen. Zijn agenda richtte zich nu ook op doelstellingen buiten de grenzen van Italië. Mussolini’s ‘imperiale’ ambities leidden ertoe dat Italië het Griekse eiland Korfoe bezette, Ethiopië binnenviel en een bondgenootschap aanging met nazi-Duitsland, waardoor er uiteindelijk ook in Italië 8500 Joden werden vermoord.
Maar Mussolini’s eigen ambities zouden hem fataal worden. Hij liet Italië als een van de As-mogendheden aan de Tweede Wereldoorlog deelnemen en sloot zich aan bij de ogenschijnlijk onverslaanbare Adolf Hitler, maar deze politiek leidde uiteindelijk tot de totale ondergang van zijn land. Victor Emmanuel III wist Mussolini’s trouwste bondgenoten ervan te overtuigen zich tegen de Duce te keren, en op 25 juli 1943 slaagden ze erin de dictator af te zetten en te arresteren.
Nadat Mussolini door Duitse paratroepen en SS’ers uit zijn gevangenschap was bevrijd, vluchtte hij naar het gedeelte van Italië dat onder directe controle van de Duitsers stond, waar hij onder druk van Hitler een zwak en kortlevend marionettenstaatje vormde. Terwijl de Geallieerde eindoverwinning snel naderbij kwam, probeerde Mussolini op 28 april 1945 het land te ontvluchten. Op die vlucht werd hij onderschept door communistische partizanen en doodgeschoten, waarna zijn doorzeefde lichaam op een openbaar plein in Milaan werd gedumpt.
Al snel verzamelde zich een menigte rond het lijk van de dictator en werden jaren van opgekropte woede en verdriet op het lichaam losgelaten. Zijn zwaar verminkte lijk werd uiteindelijk in een ongemarkeerd graf gegooid. Il Duce was dood, maar in het Italië van nu leeft zijn nalatenschap nog altijd en spreekt de fascistische beweging die hij ooit aanvoerde nog steeds tot de politieke verbeelding.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op nationalgeographic.com