Noah, Lucas, Olivia, Max en Julia: het zijn namen die je ook nu nog veelvuldig op geboortekaartjes ziet verschijnen. Toch gaat hun herkomst ver terug: al deze Latijnse namen stammen uit de Romeinse tijd. De Romeinen waren een van de eersten in Europa die gebruikmaakten van een systeem van voor- en achternamen. Maar de Romeinen lieten het daar niet bij: zo weefden ze ook bijnamen, titels en eretitels in hun namen. Hoe ontstond dat systeem?
Een Romeinse naam bestond doorgaans uit drie delen: een praenomen (voornaam), gevolgd door een nomen gentilicium (familienaam) en soms een cognomen (bijnaam). In bijzondere gevallen werd daar nog een agnomen aan toegevoegd: een eretitel die was voorbehouden aan personen met bijzondere verdiensten. Deze naamstructuur staat bekend als de tria nomina.
De Romeinse praenomen
Een praenomen was de Romeinse variant van de hedendaagse voornaam. Er waren ongeveer dertig tot veertig praenomina, waarvan er een kleine twintig regelmatig werden gebruikt. Veelgebruikte praenomina waren Lucius, Marcus, Gaius, Tiberius en Flavius.
Soms verwees een praenomen naar de omstandigheden rond de geboorte. Zo kon een naam als Sextus Gladius duiden op het feit dat hij de zesde zoon van de familie was (sextus betekent ‘zes’ in het Latijn), maar het is ook mogelijk dat hij in de zesde maand van de Romeinse kalender werd geboren. De praenomen werd vooral gebruikt binnen de familie en in informele kringen.
Leestip: Deze 5 Romeinse uitvindingen gebruiken we nog dagelijks
In de loop van de eeuwen nam het belang van de praenomen voor Romeinen steeds verder af. Tegen de vierde eeuw n.C. verdween deze persoonlijke voornaam zelfs vrijwel volledig uit officiële documenten. Dat kwam mede doordat mensen inmiddels gemakkelijk herkenbaar waren aan hun familienaam.
De Romeinse familienaam
Dat de praenomen geleidelijk werd weggelaten, wijst erop dat het nomen gentilicium – de Romeinse familienaam – als de belangrijkste naam werd beschouwd. Deze naam gaf de afkomst van de familie aan en werd daarom gedragen door zowel plebejers (vrije burgers) als patriciërs (leden van de adel).
Binnen het Romeinse Rijk vormden verwante families (familiae) samen een gens – een soort geslacht of clan die terugging tot een gemeenschappelijke voorouder. Vaak werd die voorouder voorgesteld als een god, koning of mythische figuur, wat de gens een bijzondere status gaf. Zo behoorde Gaius Julius Caesar tot de gens Julia (Iulia in het Latijn), wat ‘volk van Julus’ betekende. Volgens de overlevering stamde deze Julus af van de godin Venus.
De cognomen, een Romeinse bijnaam
Welgestelde Romeinse burgers van adel (patriciërs) droegen vaak een cognomen: een bijnaam die oorspronkelijk verwees naar een fysieke of karakteristieke eigenschap van de eerste drager. Zo betekende Scaevola ‘de linkshandige’ en Flaccus ‘degene met de grote oren’.
Leestip: Deze voornamen waren populair in de Middeleeuwen
In de loop van de tijd werd het cognomen erfelijk en verloor het vaak zijn letterlijke betekenis. Omdat Romeinse plebejers doorgaans alleen een praenomen en een nomen droegen, gold het bezit van een cognomen als een teken van patricische afkomst. In de latere periode van het Romeinse rijk werd het cognomen bovendien steeds belangrijker om verschillende families (familiae) binnen eenzelfde gens van elkaar te onderscheiden.
Een agnomen (eretitel) is alleen te verdienen
Een agnomen was een eretitel die alleen werd toegekend na bijzondere prestaties. Zo kreeg generaal Publius Cornelius Scipio de naam Africanus (‘de Afrikaanse’) nadat hij in 202 v.C. de Carthaagse veldheer Hannibal versloeg bij de Slag bij Zama. Een agnomen moest worden verdiend en was daardoor zeldzaam. Andere bekende voorbeelden zijn Germanicus, Vandalicus en Britannicus.
Namen van Romeinse vrouwen
De naamgeving van Romeinse vrouwen week op enkele punten af van die van mannen. Zo werd het praenomen bij vrouwen al vroeg weggelaten. In plaats van de naam van haar echtgenoot over te nemen, behield een vrouw een vrouwelijke vorm van het nomen van haar vader. De dochter van Gaius Julius Caesar werd dan ook Julia Caesar genoemd.
Leestip: Zo ging het er in het Romeinse Rijk tussen de lakens aan toe
Romeinse namen kenden zowel mannelijke als vrouwelijke varianten. In gezinnen met meerdere dochters werden zij vaak onderscheiden met toevoegingen als Maior (‘de Oudere’) en Minor (‘de Jongere’). Zo kregen de dochters van Lucius Licinius Crassus de namen Licinia Crassa Maior en Licinia Crassa Minor. Zij ontvingen geen praenomen, maar een vrouwelijke vorm van het nomen en het cognomen. Dat laatste fungeerde in de praktijk als een soort persoonlijke aanduiding.
De Romeinen maken het ingewikkeld
Met alle verschillende onderdelen en de wijzigingen die in de loop der eeuwen doorgevoerd werden, kon een Romeinse naam vrij ingewikkeld worden. Zo wordt keizer Augustus als Gaius Octavius geboren. Na zijn adoptie door Gaius Julius Caesar kwam Augustus als Gaius Julius Caesar Octavianus bekend te staan. Na het overlijden van zijn adoptievader verandert Augustus zijn naam in Gaius Iulius Divi Filius Caesar, wat ‘Gaius Julius, zoon van de goddelijke Caesar’ betekent.
Na de dood van zijn adoptievader nam hij de naam Gaius Iulius Divi Filius Caesar aan, wat ‘Gaius Julius, zoon van de goddelijke Caesar’ betekent. Toen hij door de senaat tot keizer (Imperator) werd uitgeroepen, kreeg hij bovendien de eretitel Augustus, oftewel ‘de Verhevene’. Vanaf dat moment stond hij bekend als Imperator Caesar Divi Filius Augustus. In moderne geschiedschrijving wordt hij vaak aangeduid als Octavianus, om hem te onderscheiden van Julius Caesar.
Meer ontdekken? Krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium en steun onze missie. Word vandaag nog lid!