Kijk verder op natgeo.nl/Antarctica
Dion Poncet groeide op in een nauwelijks bewoonde wereld. Hij werd geboren op een zeilboot in Leith Harbour op het eiland South Georgia. Zijn ouders, een Franse avonturier en een Australische zoöloge, hadden elkaar ontmoet op een steiger in Tasmanië, waar zijn vader tijdens een wereldreis had aangelegd. Ze stichtten een gezin op de Zuid-Atlantische wateren. Jarenlang trokken ze langs de westkust van het Antarctisch Schiereiland en documenteerden ze het leven in nog onbekende baaien: zeehonden, bloeiende planten, vogels. Het gezin telde drie zoontjes, Dion was de oudste.
Het Antarctisch Schiereiland is een 1300 kilometer lange keten van bergen en vulkanen die als de staart van een degenkrab aan het continent hangt. Dit was Poncets speeltuin. Als de kleine Dion en zijn broertjes niet lazen, tekenden of met Lego speelden, zaten ze pinguïns achterna, jatten ze chocolade uit verlaten onderzoeksstations of gleden ze met hun slee van hellingen af waar misschien nog nooit een mens was geweest.
Waar andere kinderen figureerden in homevideo’s, stalen de kleine Poncetjes in 1990 de show in een National Geographic-documentaire over opgroeien in Antarctica. Tussen het thuisonderwijs door moest Dion van zijn moeder soms pinguïns helpen tellen. ‘Maar daar kreeg ik al snel genoeg van,’ zegt hij.
Bijna dertig jaar later sta ik op een gemeen koude avond met Poncet in de stuurhut van zijn 26 meter lange schip, de Hans Hansson. We speuren het ijs af naar adeliepinguïns. Op zijn 39ste is Poncet uitgegroeid tot een rustige blonde man met een vierkante kaaklijn en joekels van handen, die al jaren vanuit de Falklandeilanden met wetenschappers en andere geïnteresseerden naar South Georgia en Antarctica vaart. Samen met een team fotografen onder leiding van Paul Nicklen doorkruis ik met Poncet de westkust van het Antarctisch Schiereiland, om te zien wat er allemaal verandert in de regio die hij al zijn leven lang kent.
Zonder fysiek aanwezig te zijn, verstoort de mens hier het leven van een schitterend oceanisch natuurgebied. Door de verbranding van fossiele brandstoffen duizenden kilometers verderop wordt de westkust van het schiereiland in recordtempo warmer. (Alleen het noordpoolgebied kent een vergelijkbare temperatuurstijging.) Die opwarming ontregelt een complex ecologisch systeem, met grote gevolgen voor wat dieren eten, waar ze rusten, hoe ze hun jongen grootbrengen en zelfs hoe ze op elkaar reageren. Tegelijkertijd wordt het krill weggevist, waarvan bijna alle dieren hier leven. De garnaalachtige diertjes worden verwerkt tot voedingsupplementen en medicijnen en tot voer voor kweekzalm in Noorse fjorden en tropische vissen in aquaria.
Er verandert hier zo veel en zo snel dat wetenschappers geen idee hebben waar dit op uitdraait. ‘Er hangt ons iets dramatisch boven het hoofd,’ zegt Heather Lynch, pinguïnspecialist van de Stony Brook University in New York.
Maar de huidige situatie is al schrikbarend genoeg. Aan de westkust van het schiereiland leiden de adeliepinguïns een kwijnend bestaan; sommige populaties zijn met wel 90 procent geslonken. In een baai waarvan in 1904 werd opgetekend dat het er barstte van de pinguïns, zijn nu ‘nog maar een stuk of zes nesten over’, vertelt Poncet.
Op het eilandje Paulet, op de noordoostpunt van het schiereiland, zien we duizenden pinguïns op een rotshelling, een paar rijen dik en keurig in het gelid. Enkele scharrelen er rond tussen de resten van een stenen hut die in 1903 werd gebouwd door gestrande Zweedse ontdekkingsreizigers. Een groepje lawaaiige pinguïns op een ijsberg vlak voor ons glibbert en wiebelt als een stel bowlingkegels. Ik schiet in de lach als er eentje met zijn vinnen als skistokken naar achteren gestoken over het ijs omlaag schuift.
Het is niet alleen maar dood en verderf in Antarctica; verspreid over het continent leven nog altijd miljoenen springlevende adeliepinguïns. Maar het westen van het schiereiland is ingrijpend veranderd, en weinig mensen hebben dat van zo nabij zien gebeuren als Poncet. Hij praat erover als een boerenzoon wiens familiebedrijf is opgeslokt door de uitdijende stad.
‘Alles wat ik vroeger meemaakte, al die plekken die ik als kind heb gezien – dat vond ik toen vanzelfsprekend,’ zegt Poncet. ‘Maar nu weet ik dat het nooit meer terugkomt.’
Het Antarctisch Schiereiland
Een groot deel van Antarctica is een onherbergzame hoogvlakte vol sneeuwstormen en met temperaturen tot bijna –100 °C. Hoe anders is het Antarctica van Poncet.
Het Antarctisch Schiereiland is langer dan Italië en loopt in een krul naar de gematigde zone. Het klimaat is er zacht, naar Antarctische begrippen. In de zomer vriest het vaak niet, en hier en daar groeien planten tussen het graniet en basalt. Adeliepinguïns leven overal langs de Antarctische kust, maar op het schiereiland vind je ook tal van soorten die het op het vasteland niet redden, zoals zeeberen, zeeolifanten, ezels- en stormbandpinguïns, stormvogels en ijshoenders. Alle zijn ze afhankelijk van de zee.
Overal op het ruige schiereiland zie je bizarre contrasten: blauw-witte gletsjers die in zee afkalven tot enorme ijsbergen. Zelfs op kilometers afstand hoor je ze kraken en bulderen als kanonsalvo’s.
Het ziet eruit als woeste natuur, maar ongerept is het niet. De eerste veranderingen door menselijk handelen in het gebied begonnen al tientallen jaren voordat iemand er ooit was geweest. Niet lang nadat kapitein James Cook in 1773 voor het eerst door de Antarctische wateren voer, begon de pelsjacht op zeeberen, die bij miljoenen werden gedood. Ook zeeolifanten werden massaal bejaagd, vanwege hun vet, dat in verf en zeep werd verwerkt. De eerste mensen die voet aan wal zetten op Antarctica waren waarschijnlijk zeehondenjagers uit Connecticut die in 1821 even van boord gingen in het westen van het Antarctisch Schiereiland.
Later kwamen de walvisvaarders. De balein uit de bek van de dieren werd gebruikt voor het maken van zwepen, paraplu’s, korsetten en bladveren, het vet diende als olie voor verwarming en verlichting, en als grondstof voor margarine. Begin twintigste eeuw was South Georgia een mekka van de walvisvaart. In 1966 werd het laatste walvisstation er gesloten.
Daarna deed de klimaatverandering zich voelen. De luchttemperatuur in de winter is sinds jaren vijftig met vijf graden gestegen. Onder invloed van de wind veranderen zeestromingen, waardoor warmer water uit de diepte naar boven komt, en dat heeft gevolgen voor het zee-ijs. Dat ontstaat nu later en dooit eerder weg. Het ijsvrije seizoen aan de westkust van het schiereiland duurt drie maanden langer dan in 1979.
In de winter voordat Poncet werd geboren, deden zijn ouders wekenlang onderzoek in de dichtgevroren Margueritebaai. ‘Dat kun je nu wel vergeten,’ zegt Poncet. ‘Je hebt daar nauwelijks nog zee-ijs.’ Waar geen zee-ijs ligt, verdampt meer water, en dat valt als sneeuw of zelfs regen op het droogste continent ter wereld. In 2016 maakte Poncet tijdens een tocht naar de Margueritebaai, halverwege de westkust, hoosbuien mee die bijna een week aanhielden, vertelt hij. ‘Terwijl dertig jaar geleden niemand hier ooit een druppel water uit de lucht zag komen.’
Het warme water uit de diepzee tast zelfs het landijs aan, doordat het de randen van de gletsjers doet smelten waar die als drijfijs op zee liggen. Van de 674 gletsjers aan de westkant van het schiereiland vertonen er volgens Brits onderzoek zeker 596 een aantoonbare krimp. Elders in Antarctica beginnen nog veel grotere ijsplaten te ontdooien en af te brokkelen, waardoor de zeespiegel in de hele wereld snel dreigt te stijgen. Aan de oostkust van het schiereiland zelf is ook sprake van een dramatische afkalving; vorig jaar is van de ijsplaat Larsen C een stuk afgebroken dat ruim twee keer zo groot is als Luxemburg. Maar aan de oostkust is het nog altijd meestal een graad of drie kouder dan aan de westkant. Door een combinatie van wind en zeestromingen wordt het zee-ijs uit het westen in het oosten tegen het land aan gestuwd.
Het westen van het schiereiland is de warmste plek van Antarctica. Op kaarten ziet het er vaak nog wit uit, maar het is er nu al zo zacht dat de enige inheemse bloeiende planten van het continent – de Antarctische smele en Colobanthus quitensis, een anjersoort – er op steeds meer plekken welig tieren. Datzelfde geldt voor invasieve grassen en mossen. Groen mos groeit nu drie keer zo snel als vroeger. En onder de smeltende sneeuw op de bergtoppen komen modder en bergspleten tevoorschijn.
‘Er blijft niets van het landschap over,’ zegt Poncet.
Tijdens een recente tocht langs de zuidkust van Elephanteiland zag Poncet het gras zo uitbundig groeien dat het wel een weiland leek.
‘Het leek totaal niet meer op Antarctica.’
“Dit heeft niemand zien aankomen”
Het regent pijpenstelen wanneer we op een ochtend in zwarte rubberbootjes naar een kiezelstrand varen in de buurt van de Antarctic Sound, een zeestraat in het noorden van het Antarctisch Schiereiland. Op een rotsplaat scharrelen een paar bemodderde adeliepinguïns rond. Een is nog een jonkie, met een donsvacht die helemaal nat en piekerig is.
Adeliepinguïns vormen nesten met kiezelstenen en trekken elk jaar rond dezelfde tijd naar dezelfde plek, ook als het regent, sneeuwt of dooit. Ze hebben een voorkeur voor een droge ondergrond, maar moeten zich tegenwoordig vaak tevredenstellen met een dunne sneeuwlaag – waardoor het nest bij dooi instort en bij regen onder water loopt en de eieren verzuipen. Omdat kuikens nog geen waterafstotend verendek hebben, kunnen ze doodvriezen wanneer ze natgeregend zijn.
De volwassen vogels hebben vooral last van het verdwijnende zee-ijs. Adeliepinguïns verruilen hun verenkleed op ijsplaten ver in zee en gebruiken schotsen als schuilplek voor roofdieren. Ze kunnen dagen achter elkaar zwemmen. Nu het water opwarmt, rukken andere, flexibeler pinguïnsoorten op. Zoals de ezelspinguïns, grote, dikke generalisten die overal wel een nest kunnen bouwen en als het misgaat met hun eieren meteen nieuwe leggen. Ze jagen dichter bij de kust en eten alles wat de pot schaft. Tussen 1982 en 2017 is het aantal broedende adelieparen langs de westkust van het schiereiland en in de Zuidelijke Shetlandeilanden met meer dan 70 procent gedaald, van 105.000 naar 30.000. Bij de ezelspinguïns was in diezelfde periode sprake van een verzesvoudiging, van 25.000 naar 173.000.
IJs is niet alleen onmisbaar voor adeliepinguïns. Nabij de Antarctic Sound wurmen Nicklen, fotograaf Keith Ladzinski en ik ons op een ochtend in een droogpak om langs de kust te gaan snorkelen. We zien een adeliepinguïn vanaf een verkruimelend ijsvlot de golven afspeuren. Hij lijkt te aarzelen om het water in te gaan. Niet voor niets: een zeeluipaard duwt verlekkerd met zijn neus tegen het ijs.
Een zeeluipaard kan zeshonderd kilo worden en zijn muil verder opentrekken dan een grizzlybeer. Hij draait om ons heen – zelfverzekerd, ongeduldig, de koning van zijn domein. Dan verschijnen er nog twee zeeluipaarden, die in lome rondjes achter elkaar aan zwemmen. En hup, nóg twee. Begerig kijken ze naar een stel pinguïns, die een voor een het water in glijden, waar ze prompt door de zeeluipaarden worden belaagd. Sommige pinguïns weten net op tijd het ijs op te vluchten. Andere hebben minder geluk; voor onze ogen worden ze verscheurd en opgeschrokt door de vijf zeeluipaarden.
Het is een fascinerend spektakel, en ‘heel uitzonderlijk’, hoor ik achteraf van Tracey Rogers, een zeeluipaardexpert van de University of New South Wales. Zeeluipaarden zijn, net als grizzly’s, solitaire dieren die meestal ieder hun eigen, grote jachtterrein hebben, ver in zee. Maar daar hebben ze wel ijsschotsen nodig om te kunnen uitrusten. Nu er door de opwarming minder ijs ligt, zoeken ze in groepjes de kust op en veranderen ze niet alleen van jachtplek en -methode, maar zelfs van prooi.
Vroeger lieten zeeluipaarden zich zelden zien bij de stranden waar kerguelenzeeberen hun jongen baren. ‘In de negentiende eeuw hielden sommige pelsjagers nauwgezet een logboek bij,’ vertelt bioloog Doug Krause van het Amerikaanse klimaatinstituut National Oceanic and Atmospheric Administration (NOAA). ‘Maar nooit signaleerden ze zeeluipaarden.’ Nu gaan er per jaar zestig tot tachtig zeeluipaarden aan land bij Cape Shirreff in de Zuidelijke Shetlandeilanden. Hier is de belangrijkste kraamkamer van kerguelenzeeberen, maar ruim de helft van de pasgeboren jongen wordt opgegeten.
Nadat de commerciële zeehondenjacht in Antarctica in de jaren vijftig werd gestaakt, wist de kerguelenzeebeer zich wonderwel te herstellen. Dan zouden ze zich ook wel aan de opwarming kunnen aanpassen, dachten wetenschappers. Maar op Cape Shirreff slinkt hun populatie met 10 procent per jaar. Krause: ‘Dat is nogal wat. Dit heeft niemand zien aankomen.’
Bultruggen ‘gaan als een speer’
Ook het goede nieuws kwam als een verrassing: de forse toename in het aantal bultruggen. Vanaf begin twintigste eeuw nam de walvisjacht zulke proporties aan dat de meeste soorten walvisachtigen in het zuidpoolgebied bijna uitstierven. Van de blauwe vinvis bijvoorbeeld is nog maar zo’n 5 procent over van de kwart miljoen exemplaren die er rond 1900 waren.
Maar de populatie bultruggen groeit juist met 7 tot 10 procent per jaar. ‘Ze gaan als een speer!’ roept Ari Friedlaender als we in een open boot over de golven stuiteren in de Palmerarchipel. Friedlaender, een marien ecoloog van de University of California en National Geographic onderzoeker, bestudeert al sinds 2001 bultruggen in het zuidpoolgebied. Hij heeft ze zien spelen en dartelen en naar onverwacht grote diepte zien duiken; hij heeft zelfs gezien dat ze openingen in het ijs maken met hun spuitgat. Om al die dingen te kunnen doen, hebben dieren die 35 ton zwaar kunnen worden natuurlijk een hoop energie nodig – maar vooralsnog levert de klimaatverandering de bultruggen alleen maar méér brandstof op.
Dat merkte Friedlaender voor het eerst tijdens een expeditie in mei 2009. Omdat het najaar al bijna voorbij was, ging zijn team ervan uit dat de bultruggen allang naar hun wintergebied bij Ecuador en Panama waren vertrokken. Totdat ze met hun sonar onder hun schip een kilometers grote zwerm krill ontdekten. ‘Toen we de volgende ochtend wakker werden, waren er ineens meer walvissen dan we ooit bij elkaar hadden gezien,’ zegt Friendlaender. Op vijftien kilometer varen telden ze 306 bultruggen. ‘En die waren daar omdat er geen ijs lag.’
Vroeger, legt hij uit, trokken de bultruggen vanwege al het zee-ijs eind maart of begin april weg uit Antarctica. Nu duurt de ijsvrije periode waarin ze ongehinderd kunnen zwemmen en krill eten veel langer. Krill, een garnaalachtige diertje, leeft in dichte, soms kilometers lange scholen die per kubieke meter meer dan zestigduizend exemplaren tellen. De bultruggen blijven in de buurt van zo’n school, waar ze zo veel kunnen eten als ze willen – en dat heeft tot de huidige geboortegolf geleid. De walvisvrouwtjes krijgen elk jaar wel een jong en raken alweer drachtig terwijl ze hun kalf nog zogen. ‘Krankzinnig voor zulke kolossale dieren,’ zegt Friedlaender.
Dan legt hij de boot stil naast een bultrugmoeder die met haar kalf in het brosse ijs ligt te rusten. We maken flinke deining terwijl Friedlaender een lange speer boven zijn hoofd heft, met aan de punt een waterdichte camera met zuignappen. Friedlaender legt aan en plant de camera midden op de rug van de kolos. De verbaasde walvis maakt een geluid dat klinkt als een natte snurk. Dan verdwijnen moeder en haar kalf allebei onder water.
‘Volgens mij zit-ie goed vast,’ zegt Friedlaender. Een dag of twee – tot hij eraf valt en boven komt drijven om te worden opgevist – zal de camera vastleggen hoe een walvis de zee ziet. Bultruggen leggen grote afstanden af, soms op flinke diepte, en hebben nauwelijks natuurlijke vijanden. Maar hoe goed het in de toekomst met ze zal gaan, is aan ons.
Iedereen is dol op krill
En paar jaar geleden voer een ijsbreker met onderzoeksnetten door de Palmerarchipel, op zoek naar de Antarctische zilvervis, een vet, sardineachtige beestje dat paait onder het zee-ijs. Vroeger was dit de meest voorkomende vis ten westen van het schiereiland, die voor sommige adeliepinguïns de helft van het menu vormde. Maar het onderzoeksteam, onder leiding van Joseph Torres van de University of South Florida, voer dag en nacht rondom Antwerpen- en Renaudeiland en ving niet één zilvervis. Met alle zee-ijs was kennelijk ook deze soort hier verdwenen. Tegelijk zagen wetenschappers dat pinguïns meer krill gingen eten – terwijl ze wel twintig van die kleine beestjes moeten eten om evenveel calorieën binnen te krijgen als van één zilvervis.
Is er wel genoeg krill om alle monden te voeden? Behalve pinguïns en bultruggen eten ook pijlinktvissen, jagers, kerguelenzeeberen, jagers en krabbeneters krill. Zeeluipaarden soms ook. Een blauwe vinvis werkt er miljoenen per dag weg. En als dieren zelf geen krill eten, krijgen ze via prooidieren alsnog hun dosis binnen. Antarctica is dol op krill. Net als wij, trouwens.
Nu vangen zo’n tien schepen per jaar krill, onder meer uit Noorwegen, Zuid-Korea, China, Chili en Oekraïne. De vangst komt terecht in omega-3-pillen, krilloliecapsules en voer voor kweekzalm. In Oekraïne wordt gepeld krill in blik verkocht. Soms wordt het krill aan boord van grote vissersschepen op zee gekookt, gedroogd en tot poeder verwerkt. In de Straat Bransfield bij de Zuidelijke Shetlandeilanden zien we zo’n schip: de honderd meter lange Long Da, een drijvende Chinese visfabriek. Het net glijdt door het water als de opengesperde muil van een walvishaai. Wanneer het net is binnengehaald, zien we er miljoenen diertjes in spartelen.
Voorlopig is er krill in overvloed rond Antarctica. De visserschepen vangen daar maar een fractie van. Op de visserij wordt streng toegezien door 24 afzonderlijke landen en de Europese Unie, verenigd in de Commission for the Conservation of Antarctic Marine Living Resources (CCAMLR). Maar krill leidt een cyclisch bestaan, en onderzoekers kunnen niet voorspellen wat het effect van de opwarming van de aarde en het verdwijnen van het zee-ijs daarop zal zijn. ‘We doen onze metingen en denken dan te weten hoe het zit met het krill, maar eigenlijk hebben we geen idee,’ zegt Christian Reiss van de visserijafdeling van de NOAA.
Veel experts vrezen dat de krillschepen het krill wegvangen op plekken waar dieren foerageren. Als roofdieren en vissers op dezelfde krillpopulatie azen, gaat wat de ene groep wegvangt ten koste van de andere. En er wordt het meest gevist op de plek waar de dieren het meest te lijden hebben onder de klimaatverandering: voor de westkust van het schiereiland. ‘En waar iseen van de plekken met de meeste roofdieren?’ vraagt Friedlaender. ‘Juist, óók daar.’
In 2017 riepen Chili en Argentinië de CCAMLR op om duizenden vierkante kilometer ten westen en noorden van het schiereiland tot verboden terrein te verklaren voor krillvissers. Afgelopen zomer spraken milieuorganisaties en het Noorse bedrijf AkerBioMarine, wereldwijd de nummer één in de krillvisserij, af om het komende jaar in de broedperiode uit de buurt van pinguïnkolonies te blijven, een initiatief waarbij het grootste deel van de krillsector zich aansloot. Vanaf 2020, zeggen de bedrijven, zullen ze het hele jaar door minstens dertig kilometer bij de pinguïnkolonies vandaan blijven.
Veel wetenschappers en natuurorganisaties menen dat permanente visverboden onder toezicht van de CCAMLR de veiligste optie zijn. Want anders, zegt Kim Bernard, een oceanograaf van de Oregon State University die onderzoek doet naar krill, ‘kan het helemaal fout gaan. Daar ben ik echt als de dood voor.’
Vaarwel Hans Hansson
Op een avond tuurt Poncet in de kombuis van de Hans Hansson, na een maaltijd van lamsvlees met aardappelen, naar een grote kaart en wijst alle plekken aan waar hij ooit met een vlindernet krill heeft gevangen. Als kind heeft hij vaak reusachtige scholen zien drijven, vertelt hij. ‘Soms raakte de motor oververhit omdat de waterinlaat verstopt zat met krill.’ Nu, zegt hij, ‘zie je het bijna nooit meer’ op die plekken.
Wetenschappers nemen Poncets lange ervaring serieus. ‘Het is een soort kennis gebaseerd op ervaring,’ zegt Kim Bernard. En de wetenschappelijke kennis is nog altijd schaars, terwijl Antarctica een onzekere toekomst tegemoet gaat.
Poncet heeft dit jaar van de ene dag op de andere de Hans Hansson verkocht. Hij was doodmoe, zegt hij, en datzelfde gold voor zijn partner, Juliette Hennequin, ook een bekwaam schipper. Maar het ergerde hem ook dat zo veel van zijn passagiers de rijkdom van de regio vanzelfsprekend vonden, terwijl hij zag hoe sterk het gebied sinds zijn jeugd was veranderd. ‘Als ik naar de huidige situatie kijk, dan stel ik vast dat er van het Antarctisch Schiereiland dat ik als kind heb gekend, weinig meer over is,’ zegt hij. ‘Ik vraag me vaak af waar dit op uitdraait.’
Fotograaf Paul Nicklen herinnert zich levendig zijn ontmoeting met een zeeluipaard in 2006. Cristina Mittermeier en Keith Ladzinski waren vaak in Antarctica; Craig Welch was er voor het eerst.
Deze reportage is tot stand gekomen met steun van de National Geographic Society.
Kijk verder op natgeo.nl/Antarctica
Lees ook: Antarctische pinguïns krijgen onverwachtse bondgenoten: vissers
Lees ook: Mysterieus diepzeeleven onder Antarctica
Dit artikel verscheen in de November 2018 editie van National Geographic Magazine.