30 juni 2013

"Ik pleit er al enige tijd voor dat contact met de natuur gezien zou moeten worden als een mensenrecht," hield Richard Louv zijn gehoor in de binnenhof van het hoofdkwartier van National Geographic in Washington D.C. voor, afgelopen woensdag. Louv was daar om het personeel te doen inzien hoe groot de voordelen zijn van het verkeren in de buitenlucht.

Louv, schrijver van de bestsellers Het laatste kind in het bos (2005) en The Nature Principle (2011), bedacht de term nature-deficit disorder om erop te wijzen dat kinderen een steeds minder in de vrije natuur verkeren. ‘Gebrek aan natuurbeleving’ is geen klinisch erkend ziektebeeld, legt hij uit, maar meer een term om het gebrek aan samenzijn met levende natuur aan te duiden. Toch heeft dit gebrek aan natuurbeleving wel degelijk een negatieve invloed op "de gezondheid, het geestelijk welbevinden en op veel andere gebieden, waaronder het vermogen om te voelen dat je echt leeft."

Tot de oorzaken van de ‘aandoening’ behoren het verlies van open ruimten, steeds drukkere agenda’s, een nadruk op teamsporten ten koste van individueel ontdekken en spelen, concurrentie van elektronische media en iets wat Louv en anderen een ‘cultuur van angst’ noemen, waarbij mensen bang zijn om natuurgebieden te bezoeken of zelfs in de buitenlucht te komen als gevolg van mediaberichten over gewelddadige incidenten. Om meer over Louvs ideeën te weten te komen, sprak National Geographic met hem.

Het is alweer enkele jaren geleden dat Het laatste kind in het bos verscheen, in 2005. Wat is er sindsdien veranderd?

Vrij veel. Ik heb een tweede boek geschreven, The Nature Principle, waarbij ik het idee [van ‘nature-deficit disorder’] heb uitgebreid naar volwassenen. De reden daarvoor was dat ik keer op keer van volwassenen hoorde dat het “ons ook beïnvloedt”. In die tijd waren er veel geweldige mensen die prachtig werk rond het thema natuur deden, maar in de media was dat nooit een urgent thema, laat staan wereldnieuws. Ik wist niet dat het zo’n grote invloed zou hebben. Ik zal niet beweren dat Het laatste kind in het bos iets op gang heeft gebracht, maar het bleek wel een bruikbaar instrument te zijn. Als je vandaag de dag op childrenandnature.org kijkt [de website van het Children & Nature Network, een groep die door Louv werd opgericht], zie je allerlei verheugend nieuws uit het hele land en ook steeds meer uit de rest van de wereld. Natuurgerichte kleuterscholen beginnen populairder te worden. Er lopen in de VS en Canada nu 112 campagnes op regionaal, provinciaal of staatsniveau om kids naar buiten te krijgen, en veel van die programma’s bestonden nog niet. Het lijkt niet uit te maken wat iemands politieke voorkeur of religie is – ze willen me allemaal vertellen over de boomhut die ze als kind hadden, als ze oud genoeg zijn—voor jongere mensen is dat al minder waarschijnlijk. Het is het enige onderwerp waarover mensen het eens zijn, want niemand wil tot de laatste generatie behoren die het nog normaal vond dat kinderen in de buitenlucht speelden.

Deze week sprak je in het Center for American Progress in Washington op een bijeenkomst met Sally Jewell, de Amerikaanse minister van Binnenlandse Zaken, over hoe belangrijk het is om kinderen én volwassenen de buitenlucht in te krijgen. Hoe ging dat?

Sally Jewell is het voormalige hoofd van REI [een coöperatie die speeltoestellen maakt], en zij is een van de mensen die in actie kwam toen Het laatste kind uitkwam. Ze pakte een ‘dagzak’ van REI, propte die vol met exemplaren van mijn boek, toog naar het Witte Huis en deelde ze daar uit aan de staf en de president. Ze is de derde minister van Binnenlandse Zaken op rij die zich zeer met het thema bezighoudt. De eerste was Dirk Kempthorne, een conservatieve Republikein onder president [George W.] Bush, die er zeer gepassioneerd over was. Dat gold ook voor Ken Salazar [onder Obama] en nu dus Sally, die waarschijnlijk de meeste ervaring met het thema heeft. De bijeenkomst toont aan dat het onderwerp steeds belangrijker wordt.

Kun je enkele specifieke voorbeelden noemen van de manier waarop een sterkere band met de natuur iemands leven heeft verbeterd?

Juan Martinez [een ‘National Geographic Emerging Explorer’] is een goed voorbeeld. Hij groeide op in South Central in Los Angeles, waar hij gedoemd was om in bendes en in de problemen terecht te komen. Een hoofdmeester zei hem dat hij kon kiezen tussen overblijven of zich bij de ecoclub melden. Hij dacht dat de club uit een stelletje nerds bestond, maar hij ging. In het begin vond-ie er niets aan, maar daarna kreeg hij de opdracht om iets te telen. Hij had gezien hoe zijn moeder achter hun huis beton had opengebroken om pepertjes voor het eten te verbouwen. Dus teelde hij een jalapeño-plant op de club en nam die mee naar huis om haar te laten zien dat hij ook iets levends kon koesteren. Die plant, en later een uitstapje van de club naar de Grand Tetons, veranderden zijn leven. Hij is nu een milieuactivist en hoofd van het Natural Leaders Network, dat deel uitmaakt van het Children & Nature Network. Hij is ook National Geographic-onderzoeker en heeft al twee keer op het Witte Huis gesproken. De natuur kan je leven dus veranderen. Hij ontdekte niet alleen de natuur, maar ook mensen via de natuur. Hij kreeg een nieuw soort band met South Central.

Hoe kunnen stadsbewoners in contact komen met de natuur?

In 2008 woonden er wereldwijd voor het eerst méér mensen in een stad dan op het platteland. Dat is een enorm keerpunt in de menselijke geschiedenis en het betekent één van deze twee dingen: of onze band met de natuur zal blijven afnemen, of het betekent het begin van een nieuw soort stad. Een nieuwe manier zou zijn om de stad ‘biofiel’ te ontwerpen, om de natuur op te nemen in plekken waar we wonen, werken, leren en spelen, niet als iets dat we na een uur rijden kunnen bezoeken. Niet alleen met parken, maar ook door de manier waarop we onze wijken, onze achtertuinen en onze gebouwen inrichten. Ik denk dat steden aanjagers van biodiversiteit kunnen worden. Het begint met het poten van veel inheemse planten, die de voedselketen nieuw leven zullen inblazen, de vlinders terug zullen brengen en routes voor trekvogels zullen herstellen. Het woord ‘duurzaamheid’ is problematisch, want voor de meeste mensen betekent het stilstand, overleven en zuinig zijn met energie. We moeten die dingen doen, maar ze zijn niet genoeg om tot de verbeelding te spreken. Ik heb het steeds vaker over een ‘natuur-rijke samenleving’, een manier om naar de toekomst te kijken die niet alleen om overleven draait, maar om iets veel beters.

Maar hoe krijgen we een groenere toekomst?

Ik heb gisteren een bezoek gebracht aan het gedenkteken voor Martin Luther King. King zei en liet zien dat een beweging die er niet in slaagt een visie op te roepen van een wereld waar de mensen graag naartoe willen, zal mislukken. Die wereld moet méér dan alleen energiezuinig zijn, het moet een betere beschaving zijn. Ik denk dat we ons in een culturele depressie bevinden. Verreweg de meest populaire literatuur voor jongeren is tegenwoordig de zogenaamde ‘dystopie’, over post-apocalyptische werelden waarin zelfs vampiers geen leuke tijd hebben. Volgens mijn theorie koesteren de meeste Amerikanen een beeld van de verre toekomst dat erg lijkt op de wereld van Blade Runner en Mad Max. Als dat het overheersende beeld is en we stellen daar niet het tegenbeeld van een geweldige toekomst tegenover, dan moeten we ons afvragen wat we ons eigenlijk voor de geest halen.

Je hebt geschreven over de uitwerking van ‘natuurtijd’ op problemen als angstgevoelens, depressie, ADD en zwaarlijvigheid. Hoe belangrijk is ‘natuurtijd’?

Als je kijkt naar nieuw onderzoek over depressie, ADD, lichamelijke gezondheid, overgewicht bij kinderen en de epidemie van inactiviteit, dan blijkt de buitenlucht een goed tegengif te zijn voor al deze problemen. Ik heb het niet zelf bedacht, maar ik vind het zinnetje ‘zitten is het nieuwe roken’ erg goed, want uit nieuw onderzoek blijkt dat het elke dag urenlang zitten tot ernstige gezondheidsrisico’s leidt, die vergelijkbaar zijn met de problemen die worden veroorzaakt door roken. Onderzoekers van de University of Illinois kijken naar de vraag of een tijdje in de bossen als vervanging zou kunnen dienen voor de behandeling van ADD. Uit een studie van de University of Kansas blijkt dat jonge mensen die er drie dagen met de rugzak op uit gaan, meer creativiteit en betere cognitieve vermogens vertoonden. En gebleken is ook dat mensen in ziekenhuizen die uitkijken op natuurlijke landschappen sneller genezen. Als tegengif moeten we manieren vinden om de hoeveelheid ‘natuurtijd’ te verhogen, ook als de hoeveelheid technologie verder toeneemt. Dat moet een bewuste keuze zijn.

Ik verzet me altijd tegen het demoniseren van technologie en vooral van games, ook omdat mensen daar meteen over beginnen als ze het over dit onderwerp hebben. Maar daarbij zien ze bijvoorbeeld dingen als ‘stranger danger’ of ‘vreemdengevaar’ over het hoofd [Louv stelt dat sensatiebeluste media ouders angstig hebben gemaakt, zodat ze hun kinderen niet meer buiten laten spelen], of slechte stadsontwerpen, of het feit dat ons onderwijsstelsel veel te wensen overlaat, of het feit dat we vakanties en uitstapjes in de natuur afschaffen—er zijn behoorlijk wat redenen. Dat gezegd hebbende, lijdt het geen twijfel dat elektronica er iets mee te maken heeft. De Kaiser Foundation berekende dat kids zo’n 53 uur per week met een of ander elektronisch medium zijn verbonden, en ik denk dat dit ook voor volwassenen geldt. Ik heb een iPhone en een iPad, ik zit veel achter allerlei schermen, maar hoe meer hightech ons leven wordt, des te meer natuur hebben we nodig als tegenwicht.

Hoe kunnen ouders een gebrek aan natuurbeleving bij hun kinderen herkennen?

Zijn er waarschuwingssignalen? Ik denk niet dat je de ‘aandoening’ kunt reduceren tot afzonderlijke symptomen bij individuele kinderen. Ik heb altijd gemeend dat het een algemener probleem is, een ziektebeeld van de hele samenleving, dat gevolgen heeft voor ons allemaal.