Je zit op de zeebodem, even voor de kust van het Indonesische eiland Lembeh. Het is niet diep, een meter of vijf, en er is vrij veel licht onder water. Zoals te verwachten in een tropisch gebied is het water warm. Om je heen overal rimpelingen van fijn zand. Je ziet een grote schelp liggen. Misschien zit de maker er nog in, of anders heeft een heremietkreeft er onderdak gevonden. Uit nieuwsgierigheid keer je de schelp om. En dan: een rij zuignappen en een paar ogen. Een octopus.
Om precies te zijn een kokosnootoctopus (Amphioctopus marginatus). Die verstopt zich graag in een lege kokosnoot in geval van nood – maar ook grote schelpen vervullen die functie. Met enkele zuignappen houdt dit dier de beide helften van een mosselschelp vast. Je kijkt toe hoe hij ze laat vallen en zich opricht, alsof hij de situatie eens goed wil opnemen. Je blijft bewegingsloos kijken. Even later klautert hij uit de schelp. Zijn lijf is niet groter dan je duim, zijn tentakels zijn misschien wel drie keer zo lang.
Scharrelend over de bodem verschiet de octopus van kleur: hij wordt net zo grijs als het zand. Enkele armen spreidt hij uit over de zeebodem, de andere over de schelp. Met een enkele beweging keert hij de schelp om en glijdt hij naar binnen.
Je besluit het dier niet meer te storen in zijn bezigheden en wilt al wegzwemmen, maar dan valt je op dat er iets beweegt. Het dier heeft een straal water gespoten om zand onder de rand van de schelp te verwijderen. Er zit nu een kleine ruimte tussen de schelp en de zeebodem. Precies in die ruimte verschijnen de ogen weer. Je komt naderbij en eventjes kijken jullie elkaar aan.
Van alle ongewervelde dieren lijken octopussen het meest op ons. Vanwege de manier waarop ze je blik beantwoorden. Dat onderscheidt ze ook van veel gewervelde dieren; zo lijken de meeste vissen je niet aan te kijken. Maar ook vanwege hun behendigheid. Hun acht armen zijn uitgerust met honderden zuignappen, zodat ze voorwerpen kunnen beetpakken. Ze openen schelpen, maken het fltersysteem van een aquarium onklaar en draaien deksels van potten. Dat onderscheidt ze weer van zoogdieren als dolfijnen. Die zijn weliswaar intelligent, maar hebben hun bouw tegen. Een dolfijn krijgt niet snel een pot open.
Anderzijds zijn octopussen ook weer zo vreemd als een willekeurig ruimtewezen. Om te beginnen hebben ze drie harten en is hun bloed blauw. Wanneer een octopus zich bedreigd voelt, spuit hij een inktwolk en gaat hij er bliksemsnel vandoor. Ze hebben geen botten. De enige harde delen van hun lichaam zijn hun mond, die lijkt op de snavel van een papegaai, en een kern van kraakbeen rondom hun hersenen. Hierdoor glippen ze door de kleinste spleten.
Wie ze in een aquarium wil houden, moet voorzorgsmaatregelen treffen. Al hun zuignappen kunnen onafankelijk van elkaar bewegen en elke zuignap is bedekt met smaakreceptoren – alsof wij honderden tongen op ons lichaam zouden hebben. Hun huid zit vol met lichtgevoelige cellen. En het bizarst van al... nee, laten we nog even wachten en eerst kennismaken met een andere octopus.
Je staat in een Kantoortje in het Natural History Museum in Londen. Voor je op een bureau ligt een lichtgekleurde fijnkorrelige steen. Naast je staat Jakob Vinther, een potige Deen met een rossige baard. Hij wijst naar de steen. “Dat ding daar is de inktzak”, zegt Vinther, een expert in fossielen van ongewervelde dieren die is verbonden aan de University of Bristol. “Het is gewoon pigment, chemisch bewaarde melanine.”
Je buigt je voorover om het beter te zien. In de steen staat onmiskenbaar de afdruk van een octopus. Hij is niet echt groot: bij leven was het dier misschien 25 centimeter lang. Je ziet waar de mantel zat – een soort zak die de kieuwen, drie harten en andere vitale organen bevat. O ja, die donkere plek daar in het midden, dat is de inktzak. De tentakels hangen omlaag, slordig bij elkaar, en op elke zijn rijen cirkels te zien. “Die ronde dingetjes,” zegt Vinther, “dat zijn de zuignappen.”
Er zijn maar weinig fossielen van octopussen; dieren met een week lijf laten meestal geen sporen na. Dit fossiel is zo’n negentig miljoen jaar oud en daarmee een van de oudst bekende octopussen. Toen dit dier leefde, zou het nog 25 miljoen jaar duren voor de dinosauriërs uitstierven. “Hij komt uit Libanon, uit een dorp waar allerlei prachtig bewaarde dieren met een week lichaam zijn te vinden”, vertelt Vinther.
Zoals prikken en borstelwormen, ooit bedolven door kalkhoudende modder op de bodem van een allang opgedroogde zee. Octopussen behoren tot de klasse der inktvissen, of Cephalopoda – letterlijk ‘koppotigen’ in het Grieks, een verwijzing naar hun bijzondere lichaamsbouw. Hun armen zitten vast aan één kant van hun kop; hun ‘romp’, de zakvormige mantel, zit aan de andere kant.
De Cephalopoda zijn een van de oudste klassen van zeeroofdieren. Ze hebben zich ruim vijfonderd miljoen jaar geleden ontwikkeld, lang voor het ontstaan van vissen. Als je 450 miljoen jaar terug in de tijd zou kunnen reizen, dan zou je enkele soorten Cephalopoda tre en met een schelp, die behoorden tot de gevaarlijkste roofdieren in de oceanen. Sommige ervan waren reusachtig; zo was de schelp van Endoceras giganteum, een lang geleden uitgestorven soort, vermoedelijk ruim vijf meter lang.
Tegenwoordig worden ruim 750 bekende soorten gerekend tot de klasse Cephalopoda. Behalve ongeveer driehonderd octopussoorten vallen hieronder diverse pijlinktvissen en zeekatten (die elk tien tentakels hebben) en enkele soorten nautilussen: eigenaardige, in schelpen levende dieren met negentig tentakels.
De moderne octopussen vormen een bont gezelschap. Neem de reuzenkraak (Enteroctopus do eini): een groot exemplaar kan ruim honderd kilo zwaar worden, met armen van twee meter lang. Octopus wol is dan weer piepklein en weegt nog geen dertig gram. Er zijn ook octopussen met een minuscule mantel, maar met immens lange tentakels; andere zijn evenwichtiger gebouwd.
De meeste scharrelen rond op het koraal, in de modder of in het zand en zwemmen alleen als ze van A naar B moeten of als ze willen ontkomen aan een roofdier. Maar er zijn ook enkele soorten die zich laten meevoeren met de zeestroming. Octopussen zijn te vinden van de tropen tot aan beide polen, van koraalrif tot zandbank, van getijdenpoel tot diepzeetrog. Tenminste, áls je ze te zien krijgt.
We zijn terug in lembeh. Op deze zonovergoten ochtend zwem je in ondiep water boven een koraalrif. Je gids gebaart dat hij een octopus heeft gezien. Een grote. Waar dan? Je kijkt rond, maar nergens een octopus. Enkel rotsen, bedekt met koraal en sponzen in de fraaiste kleuren. Amba blijft gebaren: grote octopus! Je ziet niets. Hé, wacht even. Nog even kijken. Dat stuk donker uweelachtig koraal daar... dat is helemaal geen koraal. Het is een grote blauwe octopus (Octopus cyanea). Hoe kun je die nu over het hoofd zien?
Octopussen en zeekatten die in ondiepe wateren leven en overdag jagen, zijn meesters van de vermomming. Camouflage is uiteraard niet ongebruikelijk in de dierenwereld. Die oranje spons daar, dat is helemaal geen spons, maar een voelsprietvis, die rustig wacht tot op een voorbijzwemmend hapje. En dat blad hier dat boven de zeebodem zweeft, dat is ook een vis.
Kijk, daar is nog een blad, dat wegloopt over het zand van de zeebodem. Uh... dat is een écht blad! Een kreeft heeft het opgepakt en aan zijn schaal vastgemaakt. Dat zeeanemoontje daar? Een naaktslak die een anemoon imiteert. En waar je maar kijkt, zie je dat het zand in beweging komt en rondloopt (krabbetjes met een zandkleurige schaal) of dat het ogenschijnlijk wegzwemt (zandkleurige platvissen).
Maar wat de camouflage-eigenschappen van octopussen en zeekatten (en in mindere mate pijlinktvissen) bijzonder maakt, is dat ze van gedaante kunnen verwisselen terwijl ze zich voortbewegen. Het ene moment lijken ze op koraal, het volgende op een kolonie algen en meteen daarna vallen ze samen met het zand op de zeebodem. Ze lijken hun huid te gebruiken om driedimensionale afbeeldingen te maken van voorwerpen in hun omgeving. Hoe doen ze dat?
De camouflage van de octopus heeft drie belangrijke elementen. Ten eerste de kleur. Octopussen genereren kleur door middel van een systeem van pigmenten en reflectoren. De kleurpigmenten, vooral tinten als geel, bruin en rood, zitten in duizenden minuscule zakjes in de bovenste huidlaag. Gesloten zakjes zien eruit als minuscule spikkels. Om het pigment te tonen, trekt een octopus de spieren rondom de zak samen, waardoor deze openspringt.
Afhankelijk van welke zakken de octopus opent of sluit, vormt de huid bepaalde patronen, zoals gekleurde banen, strepen of vlekken. De reflecterende cellen zijn er in twee soorten. Het eerste type weerkaatst het licht dat invalt, zodat de huid wit oogt als het licht wit is, rood als het licht rood is enzovoorts. Het tweede type is te vergelijken met een levende zeepbel die verschillende kleuren laat zien, afhankelijk van de kijkrichting. De reflectoren en de pigmentorganen samen bieden een octopus de mogelijkheid een rijk kleurenpalet te laten zien.
Het tweede belangrijke element bij de camouflage is de huidstructuur. Door specifieke spieren samen te trekken, kunnen octopussen hun huid laten veranderen van glad tot stekelig. Zo maakt Abdopus aculeatus slierten aan die de indruk wekken dat het dier een stuk zeewier is.
Het derde element bij camouflage is de lichaamshouding. Een octopus kan meer of minder opvallen door zijn houding. Sommige octopussen rollen zich op en nemen de vorm aan van een stuk koraal; met slechts twee van hun armen kruipen ze langzaam over de zeebodem, alsof ze willen zeggen: nee, kijk niet naar mij, ik ben gewoon een steen.
Hoe komt het dat juist octopussen deze technieken tot in de puntjes beheersen? Het korte antwoord luidt: evolutie. In de loop van tientallen miljoenen jaren hadden dieren die beter zijn in het zich vermommen steeds meer kans om te ontkomen aan roofdieren en op die manier voor nageslacht te zorgen. En talrijke dieren (zoals palingen, dolfijnen, bidsprinkhaankreeften, aalscholvers, veel soorten vis en zelfs andere octopussen) verschalken graag een octopus.
Een octopus heeft geen botten en is daarom in zijn geheel eetbaar. Zoals Mark Norman van het Museum Victoria in het Australische Melbourne, een van ’s werelds voornaamste inktvisdeskundigen, het onder woorden brengt: “Het is een en al vlees, een rondzwemmende biefstuk.”
Laten we het zenuwstelsel van de octopus eens nader bekijken. Een gemiddelde poelslak heeft slechts tienduizend zenuwcellen (neuronen), een kreeft heeft er zo’n honderdduizend, springspinnen misschien zeshonderdduizend, bijen en kakkerlakken ongeveer een miljoen. Daarmee vergeleken valt het zenuwstelsel van de gewone octopus of kraak (Octopus vulgaris) met zijn vijfhonderd miljoen neuronen in een heel andere categorie. In dit opzicht staan octopussen nog boven de rat (tweehonderd miljoen) en zit hij in de buurt van de kat (zo’n zevenhonderd miljoen).
Bij gewervelde dieren zitten de meeste neuronen in het hoofd, terwijl twee derde van de neuronen van een octopus in zijn tentakels zit. Een zenuwstelsel vereist veel energie. Een dier ontwikkelt alleen een groot zenuwstelsel als de baten groter zijn dan de kosten. Dus hoe zit dat?
Bioloog en octopusexpert Peter Godfrey-Smith wijst op een combinatie van factoren die het complexe zenuwstelsel van de octopus moeten verklaren. Ten eerste zijn lichaam. Een zenuwstelsel evolueert bij soorten tenslotte tegelijk met het hele lichaam, en dat van octopussen is buitengewoon complex uitgevallen. Een octopus kan al zijn armen in elke richting bewegen en uitstrekken, en is daarbij niet afankelijk van schouders, ellebogen of polsen. Hierdoor kan hij zich in alle richtingen en in allerlei vormen voortbewegen.
Bovendien kunnen alle armen onafhankelijk van elkaar iets anders doen. Een jagende octopus biedt een indrukwekkend schouwspel. Zo kan hij al zijn tentakels uitgestrekt over de zeebodem bewegen, waarbij elke arm weer andere gaten en spleten onderzoekt. Als één arm een garnaal verrast, kunnen halen twee andere het diertje vangen.
Verder kan hij veel zintuigelijke informatie in zich opnemen via zijn zuignappen, waarmee hij tast en proeft. Hij voelt de zwaartekracht door zijn statocysten (evenwichtsorganen). Zijn ogen zijn uiterst geavanceerd. En dan is er dus de mogelijkheid tot het snel veranderen van kleur en textuur.
Bovendien leven veel octopussen in een ruimtelijk complexe omgeving – ze moeten zien te navigeren op, rondom en tussen koraalriffen. Omdat ze geen pantser hebben, moeten ze waakzaam zijn voor roofdieren. Mocht de camouflage niet afdoende zijn geweest, dan moeten ze weten waar ze zich kunnen verschuilen.
Ten slotte zijn octopussen snelle, wendbare jagers, die een breed gamma aan dieren vangen en eten, van oesters en krabben tot vis. Mede dankzij al deze factoren – geen botten, complexiteit van de leefomgeving, een divers dieet, de noodzaak om roofdieren uit de weg te gaan – hebben ze zich ontwikkeld tot zulke intelligente dieren, vermoedt Godfrey-Smith.
Ze mogen dan overduidelijk beschikken over een complex zenuwstelsel, maar betekent dat ook dat ze echt slim zijn? Het beoordelen van de mate van intelligentie van diersoorten is altijd lastig. Bij vogels en zoogdieren wordt vaak gekeken naar het gebruik van gereedschappen, maar dat lukt bij een octopus niet: zijn hele lichaam is een stuk gereedschap. Om in een spleet te porren, steekt hij gewoon een arm erin. Een oester openen? Geen gereedschap nodig.
In de jaren vijftig en zestig zijn experimenten uitgevoerd waaruit bleek dat de gewone octopus goed presteert bij opdrachten die te maken hebben met leren en onthouden – twee eigenschappen die gewoonlijk met intelligentie in verband worden gebracht. Het brein van een octopus heeft een apart gedeelte dat is gespecialiseerd in zulke taken: de verticale kwab.
Er is wel verschil tussen de hersenen van octopussoorten, en omdat er maar enkele zijn bestudeerd, is niet te zeggen of ze allemaal even intelligent zijn. “Sommige octopussen die ik in mijn lab heb gehad, leken me suffe beesten”, vertelt octopusonderzoeker Roy Caldwell van de University of California in Berkeley. Welke dan? “Octopus bocki, die is piepklein.”Waarom is die zo suf? “Hij voert weinig uit”, zegt Caldwell.
Maar misschien is de vraag of ze slim zijn wel minder belangrijk dan dat ze ons hoe dan ook versteld doen staan. Laten we nog één keer gaan duiken. Het begint nu te schemeren in Lembeh. Voor je zwemmen twee visjes zij aan zij, ze zijn aan het paaien. Een grote heremietkreeft komt voorbij met zijn geleende huisje. En daar zit op een rotsblok Abdopus aculeatus, een kleine octopus. Het diertje zet zich in beweging.
Op het ene moment lijkt hij te zweven als een achtarmige yogi. Het volgende moment lijkt hij te glijden, dan weer krabbelt hij over de rotsen. Maar je kunt eigenlijk niet zeggen of hij zichzelf nu voorttrekt met zijn armen aan de voorkant of dat hij zich voortduwt met zijn achterste armen.
Terwijl hij heuvelafwaarts verder gaat, vindt een van zijn tentakels een klein gat, en arm na arm verdwijnt het hele dier erin. Hij is weg. Of nee, niet helemaal. Het puntje van een arm piept weer naar buiten, tast in het rond, grijpt wat steentjes en legt ze op de ingang van het gat. Mooi zo. Die is dicht. Veilig voor de nacht.