De Laird of Muck zit gehurkt op het hoogste punt van zijn eiland. Ik hurk naast hem. Een Atlantische storm dreigt ons op te tillen en als herfstbladeren weg te blazen, van de steile klip vlak vóór ons en over de 120 meter lager gelegen baai, de oceaan op. De schaapshond van de laird sluipt dichterbij. Met zachte hand haalt de blonde en bebaarde Lawrence MacEwen hem aan. De huilende wind mag dan nog tekeergaan, de landheer blijft er stoïcijns onder. Dit is het hoogste punt van zijn eiland in de Hebriden, en hier voelt hij zich thuis. Evenals andere Schotse eilanden was Muck in de middeleeuwen in het bezit van Keltische landheren, die in deze wateren de binnenvallende Vikingen bestreden.

Het landbezit raakte diep geworteld in de Binnen-Hebriden, een rotsige archipel die voor de noordwestkust van Schotland ligt verankerd. Deze moeilijk bereikbare, door weer en wind geteisterde buitenpost bracht eigenzinnig en onafhankelijk volk voort en trok eeuwenlang avonturiers en romantici aan – van de oude Kelten tot negentiende-eeuwse dichters, schilders en componisten. Zelfs koningin Victoria kwam langs, gefascineerd als ze was door de ruige, onverbiddelijke natuur, die zich afwisselend in grandioze en grauwe gedaante toont.

Geen wonder dat een landrot uit Kansas gefascineerd raakt door deze grimmige zeegezichten. Maar volgens mijn vrouw, die zelden een blad voor de mond neemt, is het erger. ‘Jij bent geobsedeerd,’ zei ze, toen ze me weer eens betrapte bij het bestuderen van mijn beduimelde kaart van de eilanden. ‘Het wordt tijd dat je ophoudt met dromen en de veerboot neemt.’ Ze had gelijk. Mijn grote interesse was uitgegroeid tot een knagende obsessie. Ik wilde deze plek niet alleen bezoeken, ik wilde er deel van worden.

De Laird of Muck staat op het hoogste punt van zijn bezit een van de 36 bewoonde eilanden van de BinnenHebriden
De Laird of Muck staat op het hoogste punt van zijn bezit: een van de 36 bewoonde eilanden van de Binnen-Hebriden.

MacEwen laat zijn arendsblik glijden over de ‘Kleine Eilanden’, waar uitbundige zonneschijn en grijze regensluiers elkaar opvolgen. Hij knikt in noordelijke richting en roept: ‘Dat eiland is Eigg. En ten westen ervan ligt het Isle of Rum; daar valt tweemaal zo veel regen als bij ons.’ Ik zie hoe zware wolken bakken met regen op de woeste bergen dumpen. ‘Vlak achter Rum ligt het eiland Soay.’

In de huilende wind begint mijn reis vorm te krijgen. Ik zie de route vóór me: van Muck naar Eigg naar Rum, en dan langs de kust naar de zuidelijke whiskyeilanden, Islay en Jura. Ik voel dat ik het reisboek terzijde leg en aan een roman begin, nu MacEwen me de plaatselijke geschiedenis schetst: dat Muck bijna in vergetelheid raakte toen de bevolking tot dertien zielen was gedaald; dat de onderpachters van Eigg hun laird (lord) in de steek lieten; dat het Isle of Rum in Victoria’s tijd enorm welvarend was. Deze kleine eilanden worden zelden bezocht en zijn bevolkt met dromers en stoïcijnen. Plekken om je terug te trekken uit de wereld. Schone leien waarop nieuwe avonturen worden geschreven.

Het lonkende onbekende

‘De schapen moeten hier weg,’ zegt MacEwen plotseling. De regen drijft naar ons toe. Terwijl we naar beneden klauteren, licht hij me in over de details van deze eilanden. Het vulkanische Muck is ruim drie kilometer lang en anderhalve kilometer breed; de grauwe gans voedt zich hier met grote hoeveelheden gras; en de MacEwens liggen begraven in een steencirkel uit de bronstijd.

De kudde eist zijn aandacht op. Tie, de schaapshond, rent rond de kudde en maakt er een potje van. ‘Naar mij toe, Tie! Naar mij toe!’ Dat betekent dat hij rechtsom moet lopen. Dat doet hij niet. Hij rent het midden van de kudde in en schept verwarring.

‘Tie!’ De stem van MacEwan druipt van teleurstelling. ‘Dat wordt niks.’ Tie krimpt van schaamte.

Muck is grotendeels een aangelegenheid van de MacEwans, al eeuwenlang. Laird Lawrence runt samen met zijn vrouw Jenny de boerderij; hun pasgetrouwde zoon Colin beheert de boerenhuisjes; en dochter Mary drijft het hotel, Port Mor, samen met haar man Toby, de jachtopziener. Mary en Toby vinden het heerlijk dat hun twee jongens het hele eiland kunnen afstruinen. ‘Ze verdwijnen en komen pas terug als ze honger krijgen.’ Maar het leven hier kent zijn beperkingen. Elektriciteit blijft een schone belofte. Op mijn eerste avond merk ik verbaasd dat het licht maar niet aangaat. De volgende ochtend dient Mary het ontbijt op bij het schijnsel van een zaklantaarn. Ik raak eraan gewend, en ook aan mijn niet-werkende mobieltje. ‘Op de heuvel hebben we ontvangst,’ zegt Mary. ‘De meeste mensen proberen het een paar dagen en leggen hem dan in een lade.’ Dat doe ik ook.

Alles op Muck lijkt heerlijk onwaarschijnlijk. De boot brengt vandaag de boodschappen én een blazerstrio. Met fagotten en klarinetten stappen ze van boord. Hun concert, in de lunchroom van Muck, is een doorslaand succes, waarbij de eilanders met hun rubberlaarzen op de klanken van Bach en Poulenc meetappen.

Het eiland Muck licht op als de zon door de regenwolken breekt
Het eiland Muck licht op als de zon door de regenwolken breekt.

Die avond zitten we voor een gloeiend haardvuur terwijl het buiten regent. MacEwan vertelt hoe hij Jenny heeft ontmoet. ‘Haar vader zag een advertentie voor pachtgrond op het eiland Soay in de The Times staan en kocht het ongezien. Hij was nog nooit in Schotland geweest. Jenny kwam om de boerderij te runnen.’ Was Jenny bekend met het boerenbedrijf? ‘Ze had typevaardigheid.’

Het ongezien kopen van een huis blijkt hier niet ongebruikelijk. De klarinettist van het trio deed hetzelfde. Wisten deze mensen waaraan ze begonnen? Of lokte juist het onbekende?

Ik ga met regen naar bed en sta met nog méér regen op. Maar ik eet goed. Elke kruimel voedsel op dit eilandje gaat erin: lams- en rundvlees, fazant, zeevruchten, groente en fruit – een verrassende veelvoud. Voor verse kreeft stuurt Mary me naar visser Sandy Mathers. Ik kijk toe als hij een reuzenexemplaar uit het koude water vist. Ik loop ermee door het dorp en over het terrein van het hotel en lever het af aan de deur van Mary’s keuken. Om zeven uur ’s avonds staat ons ongekend smakelijke kreeftmenu op tafel.

Niemandsland

Ook ongekend is de boottocht naar het eiland Eigg, de volgende ochtend. In de voorgaande twee maanden moesten de veerboten wegens ruwe zee vaak in de haven blijven. Als deze veer niet kwam opdagen, zou ik nog twee dagen op Muck vastzitten, waar ik inmiddels op hoopte.

De veerboot kwam.

Jammer genoeg ging hij niet naar Eigg. Getijden, vaarschema’s en het weer gooien in de Hebriden vaak roet in het eten. Ik wilde van het ene eiland naar het andere varen, maar het reizen hier is een aparte versie van spoorzoeken. Om het elf kilometer noordelijker gelegen Eigg te bereiken, moest ik eerst dertig kilometer naar het noordwesten varen en overnachten in Mallaig, een haven op het vasteland. De volgende dag ging de boot naar Eigg. Maar al het gedoe was de moeite waard geweest. Terwijl ik dit eilandje van dertig vierkante kilometer nader, harkt de An Sgùrr – een bergkam van zwarte peksteen en hét herkenningsteken van Eigg – de regen uit het grijze wolkendek. Linten van zwart vulkanisch zand, afgesleten van omringende klippen, doorrijgen het witte schelpstrand. Een paradijs voor fotografen.

Nadat Eigg lange tijd in bezit was van landheren die elders woonden, werd het eiland zo’n tien jaar geleden beroemd toen de bewoners er genoeg van hadden: ze kochten hun afwezige heren uit. Zo maakten ze een einde aan eeuwen van ‘recreatief kolonialisme’, zoals een bewoner het uitdrukte. Het bleek een ommekeer in het Schotse landbezit: gewone mensen zamelden geld in, kochten het eiland en werden zo hun eigen lairds.

‘Op een bepaald moment hadden we een gekke Duitse kunstenaar als eigenaar,’ vertelt Maggie Fye me in haar boerenhuis tjokvol boeken over alle denkbare onderwerpen. ‘We zeiden: dit gaat echt te ver.’ De manier waarop Fye de plaatselijke kroniek verwoordt, maakt het tot een wereldverhaal. Toen de Duitser het eiland in 1997 te koop aanbood, ‘zei iedereen tegen elkaar: we doen het!’ De eilanders hadden zo’n 1,8 miljoen euro nodig om Eigg te kopen. Er kwamen ruim tienduizend donaties binnen. ‘Van mensen over de hele wereld kregen we 600.000 euro, en toen kwam een vrouw, die het hele verhaal had gevolgd, met 1,2 miljoen.’ Ze kochten hun eiland. ‘De Schotten zijn dol op het idee dat de kleine man het kan winnen van de grote jongens.’

Met extra fondsen (1,7 miljoen euro) voor de toepassing van duurzame technologie veranderen de nieuwe eigenaars van Eigg hun eiland nu in een groene oase, waar alle stroom wordt geleverd door zon, water en wind. ‘Het is prachtig wat hier gebeurt,’ zegt Fye. Mensen komen terug. De bevolking groeit.

Als de avond valt, neem ik een kijkje in Eiggs grootste dorp, Cleadale Township, een gehucht aan de voet van de klippen aan de westkust, waar ooit vele pachters met hun gezinnen woonden. De plek doet melancholisch aan, herinnert aan de tijd vóór de uittocht in de negentiende eeuw, toen de pachters werden uitgekocht om plaats te maken voor iets winstgevenders: schapen.

Maar vanavond bruist het in het nieuwe dorpscentrum van Eigg. Het is Halloween. Kinderen van het hele eiland stromen toe voor een kostuumwedstrijd. Wat zijn het er veel! Ik stem op de mummie, maar steek ook de loftrompet over de piraat, het skelet en de plaaggeest. Het leven lacht ons toe en het bier smaakt goed.

Vergane tijden

Op Rum, hemelsbreed zo’n elf kilometer naar het noordwesten, is de sfeer heel anders. De mensen komen naar dit eiland van ruim honderd vierkante kilometer voor twee dingen: het glooiende, groene landschap en een vreemd bouwwerk, Kinloch Castle. Ik zal overnachten in deze constructie, die als een rood vliegdekschip op een keurig gazon lijkt te zijn gestrand, met zijn decoraties, torens en muren in Schotse herenstijl en zijn overdaad aan kantelen.

Het vervallen kasteel is een verrukkelijk staaltje van Edwardiaanse overdaad, dat in 1897 met veel passie werd ontworpen door de erfgenaam van Rum, de Britse baronet George Bullough. De schatrijke erfgenaam Bullough verpatste een deel van zijn fortuin door op Kinloch grootse feesten te geven voor de jetset van Londen. Hij hernoemde zijn eiland ‘Rhum’ – naar verluidt om niet bekend te staan als de ‘Lord of Rum’ – en voorzag zijn kasteel van de nieuwste snufjes. Zo werden de heren in smoking en hun vrouwelijke gezelschap naar de grote hal genood met muziek uit een orgelachtig apparaat genaamd orchestrion. De baronet trok later de aandacht van koning Edward VII, die hem ridderde voor zijn verdiensten in de Boerenoorlog; Bullough had Kinloch Castle ter beschikking gesteld voor de verzorging van gewonde soldaten.

Baronet George Bullough bouwde Kinloch Castle een eeuw geleden op zijn erfgoed Rum Het raakte na de Eerste Wereldoorlog in verval en is nu een monument
Baronet George Bullough bouwde Kinloch Castle een eeuw geleden op zijn erfgoed Rum. Het raakte na de Eerste Wereldoorlog in verval en is nu een monument.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd luxe minder gewaardeerd en bracht Bullough steeds minder tijd op Rum door. Kinloch is nu een museumstuk onder Schotse monumentenzorg en wekt de indruk een versteend fossiel te zijn. Terwijl ik door de zalen loop, hoop ik op echo’s uit betere tijden: het geklik van biljartballen, het aroma van sigaren. Uiteindelijk vind ik zo’n echo, buiten de slaapkamer van Lady Bullough: een gewaagd naaktportret van haar.

George Bullough was niet de enige die door de Hebriden werd betoverd. Ik ben op weg naar Islay, het zuidelijkste eiland en thuishaven van een andere man die zichzelf opnieuw uitvond.

Vastelander Mark Reynier had iets met whisky, dus kocht hij hier een stokerij. ‘De eerste keer dat ik Bruichladdich zag, was ik verbluft’, zegt hij over de oude fabriek. ‘Vreselijk. De bomen groeiden door het dak.’ Wanneer we door de gemoderniseerde stokerij lopen, vertelt hij over zijn droom om de aloude Schotse distilleerkunst nieuw leven in te blazen. Zijn fabriek vol antieke machines straalt één en al energie uit. De stoom komt van het vat. Van de fusten in de opslag zweeft het aroma van de ‘engelenportie’ – verdampte whisky – ons tegemoet.

‘De lucht aan deze kant van Islay doet de whisky ademen,’ legt Reynier uit. ‘Ik kan Bruichladdich nergens anders ter wereld maken.’ De boeren op Islay verbouwen voor hem biologisch graan zodat hij de herkomst en het ‘terroir’ van zijn whisky’s te allen tijde kan traceren. ‘De biologische gerst is geen gewichtigdoenerij, maar omdat het beter smaakt.’

In 2006 stookte hij een whisky die viermaal was gedistilleerd, tot een ogentranende 90 procent alcohol. ‘Het idee kreeg ik van een zeventiende-eeuwse ontdekkingsreiziger op de Hebriden, die usquebaugh-baul beschreef: gevaarlijke whisky.’ Heel gevaarlijk. Reynier kreeg ooit een e-mail van de dienst van het Amerikaanse ministerie van Defensie die verantwoordelijk is voor de verdediging tegen massavernietigingswapens. Ze vroegen hem waarom een van de webcams van zijn stokerij niet meer werkte. Het bleek dat de dienst beelden van de webcams in Bruichladdich gebruikte om zijn mensen op te leiden: ze moesten het verschil kunnen zien tussen een fabriek voor chemische wapens en een gewone distilleerderij. ‘Onze oude machines leken blijkbaar op de installaties die ze in Irak zochten,’ zegt Reynier. Hij zag er de humor wel van in en produceerde een ‘WMD’ – een ‘Whisky of Mass Distinction’ – die vrijwel meteen was uitverkocht.

’s Avonds neem ik de pont, die me in vijf minuten naar het noordoostelijk gelegen Jura brengt, mijn laatste eiland. Ik ben benieuwd naar nog meer mensen die, zoals Andy McCallum en zijn vrouw, aan deze eilanden onvermoede schatten hebben ontfutseld. Ze hadden nog nooit op een Schots eiland gewoond toen ze hier, zomaar, een hotel kochten. Met de auto rijd ik van de veerterminal van Feolin over de enige weg op het eiland, door een heidegebied met 6000 grazende herten (op tweehonderd inwoners), naar het Jura Hotel in Craighouse. Het huiselijk ogende hotel van drie verdiepingen staat op een stuk grasland aan de Isles Bay.

Jura wordt vooral bezocht door jagers – het eiland telt zeven jachtgoederen – en rustzoekers. ‘Alles is wat trager hier,’ zegt Mc- Callum. ‘Het komt en gaat, als de zee en de wind.’

De heuvels van Jura zijn doorweekt, zo verneem wanneer ik samen met Gordon Muir, jachtopziener van landgoed Tarbert de streek verken. De deinende grond onder m’n voeten is doordrenkt met regenwater. Vóór ons rijzen de ronde, oude bergen van de ‘Paps’ op, gehuld in wolken die van de hellingen glijden en ons in mist hullen. Terwijl ik samen met de bebaarde Muir (in plusfour en met jagerspetje en staf ) door dit oeroude landschap loop, krijg ik het gevoel dat ik een oud schilderij van de Hooglanden ben binnengestapt.

Op landgoed Ardlussa nemen hertenjagers de dag door
Op landgoed Ardlussa nemen hertenjagers de dag door.

Tijdloos

Voorbij de Paps, in het noorden, ligt een baai genaamd Loch Tarbert, die Jura bijna in tweeën klieft. De volgende dag steek ik hem over, op weg naar het noorden van het eiland. Na acht kilometer houdt de weg op. Hier ligt Ardlussa, een landgoed van 728 hectare, inclusief een gasthuis en een jonge laird, de levendige Andy Fletcher. Zijn familie heeft Ardlussa sinds 1926 in bezit. Claire – Lady Fletcher – vertelt me wat overduidelijk is: ‘Dit is Andy met de paplepel ingegoten.’ Haar niet.

Ze vertellen hun verhaal in de keuken, het oudste gedeelte van dit vier eeuwen oude herenhuis. Claire leerde Andy kennen toen ze in 1991 als journaliste naar Jura kwam om een concert te verslaan; Andy was ingehuurd om de pers het eiland te tonen; Claire logeerde op Ardlussa. Ze werden verliefd, waarna het paar in Glasgow en Londen ging wonen. Toen Andy’s vader vijf jaar geleden overleed, keerde Andy terug naar Jura om het landgoed te redden.

Claire erkent de uitdagingen van het eilandleven. ‘De bus doet er veertig minuten over om de kinderen naar school te brengen, omdat hij onderweg boodschappen en de krant bezorgt.’ Maar ze vindt het prachtig. ‘Ik kan eigenlijk niet meer in de stad wonen.’ Het drukke leven in Londen zou haar geen tijd gunnen voor zaken als het naaikransje. ‘Iedereen neemt haar naai- en breispullen mee, en één fles wijn.’

Ik heb hier alle tijd om te wandelen, te verkennen, te ontdekken. En zo stuit ik, ruim 27 kilometer van het dichtstbijzijnde dorp, op een zeer ongebruikelijk bordje naast een vouwtafeltje. ‘Thee op het strand.’ Op het tafeltje liggen een menukaart en een walkie-talkie. Ik zeg iets door de walkie-talkie, en Georgina Kitching antwoordt.

‘Wilt u wat thee en koekjes?’ Nou, graag. Van haar boerderijtje in de buurt komt Kitching met een dienblad naar me toe. Zou dit economisch haalbaar zijn? En hoe kwam ze überhaupt op het idee?

‘Mijn man vertelde me dat er op Inverlussa een huis te koop stond. Ik zei: dat moeten we dan maar kopen.’ Simpel. Het was haar droom. Maar om het gezin te onderhouden, moet haar man een uur op de motor naar Feolin rijden, dan de veerboot naar Islay nemen en nog eens twintig minuten naar de school rijden waar hij lesgeeft. Elke dag.

Nadat het gezin zich aan het nieuwe ritme had aangepast, vond Kitching het tijd voor een eigen zaak (ze lacht). Met kerstmis kocht ze de walkie-talkie en klaar was ze: ‘Tea on the Beach’. Zomaar een idee. Maar, vertelt ze, vorig jaar had ze een groep uit Ardlussa aan haar tafeltje – uit Ardlussa in Nieuw-Zeeland. Van de andere kant van de wereld. Kitching is er even stil van. Ik ben verbluft. Zonder het te beseffen heeft ze iets ongelooflijks gedaan: ze heeft toeristen naar deze afgelegen plek op het oude eiland Jura gehaald.

De prachtige mensen die ik op mijn reis door de Hebriden heb leren kennen, zouden – in ‘normale’ verhoudingen – voor gek zijn versleten toen ze besloten om het moderne leven vaarwel te zeggen en op deze miniwereldjes een leven op te bouwen. Maar ze hebben het gedaan. Net als Kitching hebben ze zich deze eilanden van rotsen en wind eigen gemaakt. En, by golly, ik ook!