De Merseyrivier is breed, zo vlak bij de kust. Aan de kade in het centrum van de Engelse stad Liverpool ligt een voetgangersbootje. Het zal vast ooit de ferry naar de verre overkant van de rivier zijn geweest, maar tegenwoordig vaart de boot rondjes met toeristen. Ferry Cross The Mersey van Gerry & The Pacemakers schalt over het dek, over de kade en over het terras waar ik zit. Niet één keer, maar onophoudelijk op repeat. Waarom geen There She Goes? Ik vraag het de ober bij wie ik mijn koffie afreken. The La’s is tenslotte ook een heel fijne Liverpoolband. Hij rolt met zijn ogen, grinnikt en zegt: ‘I’d like to exchange the Ferry for A Flock of Seagulls, for that matter.’
Check. A Flock of Seagulls. Jarentachtigband, ook uit Liverpool. Heerlijke stad. Het lijkt alsof je werkelijk met alle Liverpudlians over de lekkerste muziek kunt kletsen en alsof iedereen hier beschikt over dezelfde fijne humor en zelfrelativering die de leden van The Beatles zo geliefd maakten.
Liverpool is een havenstad. Via de Ierse Zee ligt de route naar het westen open. Havensteden zijn altijd muzieksteden. Zeelieden van over de hele wereld brachten hun muziek mee aan boord, en zo belandde vanuit Amerika de rock-’n-roll al heel vroeg in Liverpool. De singletjes kwamen van boord en vonden hun weg naar de Liverpoolse jeugd. Het is een verklaring voor het feit dat in de stad al zo vroeg als begin jaren zestig ruim driehonderd rockbandjes actief waren. Ze ontwikkelden een herkenbaar, poppy geluid dat merseybeat is gaan heten. Maar het wordt bepaald niet stil na The Beatles, Gerry & the Pacemakers, Cilla Black, Rory Storm & the Hurricanes en al die anderen. In de jaren zeventig en tachtig is er soul van The Real Thing en The Christians, de weelderige synthesizers van Orchestral Manoeuvres in the Dark, de eightiessound van Frankie Goes to Hollywood. Elvis Costello, geboren in Londen, beschouwt Liverpool als zijn thuisstad en in de jaren negentig zijn er The La’s, The Farm en The Lightning Seeds.
Penny Lane
Wie Liverpool zegt, zegt The Beatles. Je landt op John Lennon Airport en logeert in het Hard Days Night Hotel. Daar drink je een Strawberry Fields with Pepper of een Ringo’s Drumstickcocktail en je neemt de Magical Mystery Tour-bus. Die rost je in no time door een stad die véél groter is dan je dacht: hij scheurt toeterend over Penny Lane, biedt je de mogelijkheid snel een bewogen fotootje te maken van het overwoekerde hek van Strawberry Field, gunt je een minuut een blik op een onooglijk huisje waar George Harrison woonde, moet wegens een onophoudelijke stroom auto’s doorrijden op de drukke weg waar John Lennon onderdak had bij tante Mimi (niet ver van de plek waar zijn moeder Julia de dood vond toen ze werd aangereden tijdens het oversteken) en eindigt waar je begon: aan de kade van de Mersey, bij het imposante Royal Albert Dock – een rechthoekige haven omringd door monumentale pakhuizen. Nét op tijd om de Yellow Duckmarine het water in te zien duiken. Een paar mensen gillen ingehouden, een paar anderen lachen gegeneerd. De rammelende gele bus heeft een schuine voorkant en kan ook varen. Luid dieselend pruttelt hij een rondje door de haven en lijkt zelf net zo blij als zijn opvarenden als hij weer aan land kan.
De leden van The Beatles woonden nooit in het centrum van de stad. De kleine huisjes waar zij opgroeiden, staan allemaal in de verre buitenwijken. Maar ze maakten wel muziek in het centrum. Mathew Street is het smalle uitgaansstraatje om de hoek bij het Hard Days Night Hotel. Een spandoek ‘Mathew Street: Birthplace of the Beatles’ wappert boven de straat. Feitelijk klopt dat niet: The Beatles speelden hun eerste shows in Casbah, een theehuis in de buitenwijk West Derby dat werd gerund door de moeder van de toenmalige drummer. Maar The Cavern Club, gevestigd aan Mathew Street, is zeker belangrijk in hun beginjaren. In de tijd tussen hun gigs in Casbah en The Cavern trad de groep vooral op in de ruige buurten van Hamburg, waar The Beatles voor Britse militairen en zeelieden van over de hele wereld speelde. Pas daarna kwam de band als gelouterde rockmachine terug naar Liverpool en veroverden ze hun thuisstad vanuit The Cavern Club. De zaal, die in een kelder huist, is er nog steeds, zij het een klein stukje verderop. In 1973 moest de club verplaatsen om ruimte te maken voor de metro en werd-ie steen voor steen afgebroken. Met dezelfde stenen werd de kelder op bijna dezelfde plek weer opgebouwd.
Schuin tegenover The Cavern zit Eric’s Club. Iedereen in Liverpool weet dat de beste clubs in kelders zijn te vinden, zo ook Eric’s. Eind jaren zeventig stonden hier punk-, wave- en synthpopbandjes. Het was een iconische zaal waar energieke shows werden gegeven, maar in 1980 sloot de politie de boel omdat er te veel drugs rond zouden gaan. Op dezelfde plek zit nu Eric’s Live, maar de zaal mist het scherpe randje dat het in de late seventies had. Bovendien: niemand heeft het tegenwoordig nog over Eric’s. Je duikt The Cavern in, ziet een matige artiest een nog matigere versie van een Beatlesnummer spelen en duikt dan de bruisende stad in die Liverpool is: een winkelhemel vol monumentale panden. St George’s Hall bijvoorbeeld, een neoklassiek gebouw waarin een concertzaal en een gerechtshof is gevestigd. ‘Het is Athenewaardig,’ vond koningin Victoria. Het idee achter de bouw was simpel: maak het groter dan welk gebouw dan ook in elke willekeurige Britse stad. Datzelfde concept werd ook toegepast toen een nieuw bedehuis werd gebouwd door de katholieke kerk, die in Liverpool veel aanhangers kende omdat halverwege de negentiende eeuw veel Ieren na een hongerplaag de oversteek maakten naar de stad. Er werd begonnen met de bouw van een kathedraal die de Sint-Pieter in Rome tot een kapel zou reduceren. Maar toen Muziekjournalist Leo Blokhuis belijdt zijn liefde voor muziek (en zaken die daarmee te maken hebben) in zijn boeken, radioprogramma’s, in tv-programma’s (waaronder Top 2000 a de crypte was voltooid, gooide de Tweede Wereldoorlog roet in het eten. In de jaren zestig kwam er een fraaie moderne kerk, door Liverpudlians liefkozend ‘Paddy’s Wigwam’ gedoopt.
Voor voetballiefhebbers is er stadion Anfield. In geen enkel stadion wordt mooier gezongen dan dat aan de Anfield Road. Alle bezoekers lopen onder de boog door waarop You’ll Never Walk Alone staat geschreven, het clublied van Liverpool FC. Het wordt, net als de ode aan het pondje over de Merseyrivier, gezongen door Gerry & the Pacemakers. En daar heeft die dekselse Gerry Marsden op twee belangrijke plekken in de stad de Fab Four toch mooi afgetroefd.
Muziekjournalist Leo Blokhuis belijdt zijn liefde voor muziek (en zaken die daarmee te maken hebben) in zijn boeken, radioprogramma’s, in tv-programma’s (waaronder Top 2000 a gogo), in tijdschriften en in het theater. Zijn theaterprogramma’s maakt hij meestal samen met zijn echtgenote Ricky Koole. leoblokhuis.nl @leoblokhuis