Tegen het einde van de middag sta ik op het verste puntje van een lange steiger die zich uitstrekt in het glinsterende water van de zuidelijke Stille Oceaan. Ik voel nog een keer of mijn duikbril en snorkel goed zitten, trek mijn zwemvliezen iets strakker aan en spring dan in het turkooizen water. Ik ben op een belangrijke missie: ik wil een zwarte parel vinden. Ik luister naar het regelmatige gesuis van mijn ademhaling door de snorkel en zwem tussen de papegaaivissen naar dieper en donkerder water. Ik stel mezelf nog maar eens gerust: het duurt nog een paar uur voordat de zon ondergaat en de hamerhaaien en zwartpunthaaien deze lagune onveilig komen maken. Tegen die tijd ben ik allang weer op het droge. Felle banen zonlicht boren zich diep het water in. En dan ineens zie ik ze, honderden ruwe schelpen aan een touw dat gespannen is tussen een anker op de zeebodem en een boei aan het wateroppervlak. Eindelijk! Deze grillig gevormde schelpen bevatten de fraaiste schatten die de oceaan te bieden heeft. Ik duik omlaag, maar heb blijkbaar niet voldoende lucht geschept. Uit vrees dat de schat me zal ontglippen als ik nu opgeef, zet ik aan en duik nog wat dieper. De druk op mijn oren wordt haast ondraaglijk. Ik grijp het met algen begroeide touw beet en pak er een schelp af. Zal ik daarin vinden waarnaar ik op zoek ben?
Mijn zoektocht naar een zwarte parel begon in New York. Mijn moeder, die over een tijdje een ‘mijlpaalverjaardag’ viert, liet zich laatst ontvallen dat ze jaren geleden eens iemand een ketting had zien dragen met een enkele zwarte parel eraan. ‘Ik moet daar nog vaak aan denken,’ zei ze met een bescheiden glimlach. Meer aansporing had ik niet nodig. De volgende dag liep ik van de ene juwelier naar de andere, maar kreeg slechts een paar (dure) zwarte parels te zien. Op mijn vraag waar die parels eigenlijk vandaan kwamen kreeg ik een simpel antwoord: ‘Tahiti.’
Dit woord bracht automatisch een stortvloed aan beelden op gang, van witte zandstranden tot een zwoel briesje dat over zee komt aanwaaien. Ook borrelde er direct een geweldig plan bij me op: ik zou het verjaarscadeau voor mijn moeder zelf uit zee opduiken en de – nog natte – parel hoogstpersoonlijk uit de schelp pakken. Vandaar dat ik nu in Frans-Polynesië ben, een uitgestrekte archipel in de Stille Oceaan, tussen Zuid-Amerika en Australië in. Tahiti is, met 275.000 inwoners, het grootste van de in totaal 118 eilandjes. Ik bevind me in het hart van het zwarte pareluniversum.
Sinds ontdekkingsreiziger Louis-Antoine de Bougainville in 1768 bij terugkeer in Parijs rondvertelde dat de vrouwen hier dezelfde ‘hemelse rondingen bezaten als de godin Venus’ denkt iedereen bij Tahiti (zoals Frans Polynesië in de volksmond wordt genoemd) aan prachtige vrouwen met een getinte huid en een betoverende, mysterieuze oogopslag. Op wat ook wel ‘de liefdeseilanden’ worden genoemd, zou het aardse genot voorop staan. Maar ik ben hier op het eiland Moorea – dat op een dikke vijftien zeemijl van Tahiti ligt en per catamaran goed bereikbaar is – voor ‘zaken’. Het is duidelijk dat ik bij mijn zoektocht wat sturing nodig heb, want ik zie echt geen verschil tussen alle donkere glanzende bolletjes die Ron Hall in zijn eenvoudige winkeltje voor me uitstalt. Moorea hoort bij de Genootschapseilanden, de drukstbezochte van de vijf archipels waaruit Frans-Polynesië bestaat. Het eiland heeft de vorm van een naar beneden wijzende pijlpunt, met langs de noordkust twee diep uitgesneden baaien. Verder heeft Moorea een bergachtig, vrijwel ondoordringbaar binnenland, witte zandstranden, een beroemde blauwe lagune en een koraalrif voor de kust. Niet zo vreemd dat het eiland regelmatig figureert in filmpjes die het aardse paradijs willen tonen – want het heeft er alle kenmerken van.
De winkel van Hall, een aimabele Amerikaan, is strategisch gelegen aan de oostelijke ingang van de Cookbaai, een ideale stek. Hij kwam hier in 1974 naartoe vanaf Hawaï, waar hij deel uitmaakte van de bemanning op het schip van acteur Peter Fonda, en is nooit meer weggegaan. Hall trouwde met een Polynesische vrouw (wier gezicht is afgebeeld op een lokale postzegel) die traditionele dansen uitvoert, heeft in de paradijselijke omgeving van de baai twee kinderen grootgebracht en leidt het leven van zijn dromen. ‘Moorea heeft alles wat ik hoopte te vinden in Hawaï,’ zegt hij. Maar een vluchtige blik op de onderontwikkelde kustlijnvan dit eiland geeft al aan dat het ver achterblijft bij het moderne Hawaï met zijn winkelcentra en appartementencomplexen. Moorea verwelkomt per jaar slechts 124.000 bezoekers, een aantal dat Hawaï in twee maanden verwerkt.
Hall legt uit dat zwarte parels eigenlijk verschillende tinten kunnen hebben, uiteenlopend van zilverkleurig tot groenblauw en zwart. Hij illustreert dit door me verschillende parels uit zijn collectie te laten zien en stort onderwijl een hele berg historische feiten en weetjes over me uit. Ook legt hij uit waar je op moet letten als je een perfecte parel in je bezit wilt krijgen.
‘Wel goed luisteren, hè!’ grapt hij, als hij merkt dat het me enigszins begint te duizelen. Uiteindelijk gaat het erom hoe de parel het licht weerkaatst. Hij werpt me een exemplaar toe met een bijzonder fraaie glans. ‘Neem maar even mee naar buiten en houd hem in het zonlicht.’ (Dat hoef je bij Tiffany echt niet te proberen.) Buiten zie ik deze black beauty glimmen als een spiegel.
Een zwarte parel mag dan in de rest van de wereld nauwelijks te krijgen zijn, hier struikel je er zowat over. Op Moorea zijn ze op minstens 25 adressen te koop. En terwijl Ron zich richt op de wat minder welgestelde klanten, ogen andere winkeltjes juist exclusief. Een paar kilometer verderop, aan de Opunohubaai, verkoopt Tahia Collins (geboren en getogen op Moorea en voormalig Miss Moorea) in haar hippe winkeltje aan de lijzijde van het eiland naar eigen zeggen ‘pure romantiek’ aan de passagiers van cruiseschepen die het eiland aandoen. En op een van de hellingen van de Moua Puta, de berg in de vorm van een haaientand die prijkt op ontelbare ansichtkaarten en lokale munten, verkoopt Dominique Seybald, een ranke Française met zwart haar, de parels gewoon vanuit haar woning. Wanneer ik haar opzoek, haalt ze een paar grote plastic zakken vol zwarte parels achter haar bank vandaan en zet die op de veranda zodat ik ze kan bekijken. ‘Ik vind de zwarte erg mooi. Hoe donkerder hoe beter,’ vertelt ze. De lange ketting die ze draagt illustreert die mening.
Maar al dat winkelen (waarbij ik de 60 kilometer lange rondweg van Moorea een paar keer van begin tot eind volg en onderweg voortdurend aanlokkelijke doorkijkjes naar de azuurblauwe zee moet negeren) begint me een beetje te vervelen. Daarom stap ik de volgende ochtend bij Michael Poole in de boot, een tien meter lang open motorjacht, waarin we met een noodgang over het water schieten. Poole is oprichter en hoofd van het Marine Mammal Research Program op Moorea. Het is een opgewekte man met bruin haar, die vroeger voor de Amerikaanse luchtmacht werkte en al sinds zijn 15de droomde van een leven op Tahiti. Hij is ‘fulltime wetenschapper, parttime eco-touroperator’. Om de onderzoekskas te spekken organiseert hij al sinds 1992 dolfijn- en walvisexcursies. Zijn enthousiasme werkt aanstekelijk.
Poole heeft het onderwijzen in zijn bloed. Hij geeft nooit zomaar antwoorden weg, maar verkiest de socratische methode en stelt dus voortdurend vragen. Wanneer we gezelschap krijgen van een groep van ruim 50 langsnuitdolfijnen die uit het water opspringen en ‘meeliften’ op de boeggolven van onze boot brandt hij los: ‘Waarom zitten er vaak dolfijnen bij de opening van een zee-engte, hoewel ze makkelijk toegang hebben tot het ondiepe water van de lagune?’ (Antwoord: minder kans om door haaien gegrepen te worden.) ‘Waarom springen dolfijnen op uit het water?’ (Onder meer om snelheid te maken en om zich te ontdoen van parasieten.) Poole onderbreekt zijn betoog voortdurend wanneer hij dolfijnen in het vizier krijgt. ‘Jong vrouwtje op drie uur!’ roept hij uit, wijzend op een langsnuitdolfijn die met een fraaie draai uit de golven opspringt. ‘Dubbele klap met staart van volwassen mannetje op negen uur,’ roept Poole.
‘Waarom doen ze dat?’ vraag ik.
‘Kan ik zo niet zeggen – context nodig. Waarom krab jij je achter het oor?’
‘Eh…’
‘Dubbele spin van een jong mannetje op één uur!’
Wanneer de dolfijnen uit het zicht verdwijnen, varen we via de lagune terug. Onderweg bekijk ik Mont Rotui eens wat beter, de berg die aan de ene kant afbrokkelt in de Cookbaai en aan de andere kant grenst aan de zo mogelijk nog idyllischer Opunohubaai. De vulkanen die Tahiti hebben gevormd zijn nauwelijks meer als zodanig te herkennen. Hier wordt het landschap bepaald door diepe afgronden en grillige rotspartijen die scherp afsteken tegen de blauwe hemel. We varen langs eilandbewoners die vanaf een uitleggerkano aan het vissen zijn. ‘Dit vind ik het mooiste van Moorea – hier heb je nog inheemse cultuur,’ zegt Poole.
En het is waar. Hoe langer ik op Moorea ben, hoe meer voorbeelden ik zie van de Polynesische cultuur (hoewel die ook zeker gekleurd is door de Franse kolonisator). Bij een kraampje langs de weg zie ik een oude visser met een verweerde huid de vangst van de dag aan een haak hangen. Ik zie een prachtige vrouw de straat oversteken en kan meineens heel goed voorstellen dat er op sommige schepen werd overgegaan tot muiterij. En overal blijven de mensen even staan om elkaar op beide wangen te kussen, de hand te schudden of in het Frans-Tahitiaans een praatje te maken. Iedereen heeft hier op zijn minst één tatoeage (een woord dat is afgeleid van het Tahitiaanse
tatau). Zelfs tijdens de traditionele dansvoorstelling in de Club Bali Hai lijkt het of de dansers eerder voor zichzelf optreden dan voor de toeristen – ze wisselen onderling blikken en lachjes uit. Ik zou hier dolgraag nog een tijdje blijven hangen, maar ik heb een afspraak met een parelkweker.
Cyrus Rosenthal leerde ik bij toeval kennen. Ik wilde een hotel bellen, maar toetste in plaats daarvan Rosenthals nummer in. Ik verontschuldigde me en daarna raakten we aan de praat. Rosenthal bezit en leidt, zo vertelde hij, een van de oudste parelfarms van Frans-Polynesië. Ik vertelde hem waarom ik naar Tahiti gekomen was en hij nodigde me uit voor een rondleiding op zijn bedrijf op het atol Manihi in de Tuamotu-archipel. Ik zag in deze toevallige ontmoeting een vingerwijzing van het lot en besloot op het vliegtuig te stappen.
De Tuamotu’s – een verzameling van 76 slierterige atollen, kleine snoervormige eilandjes rond kristalheldere lagunen – liggen op een uur vliegen ten noordoosten van Moorea. De Genootschapseilanden zijn bergachtig, maar de afgelegen Tuamotu’s rijzen nergens meer dan een meter boven de zeespiegel uit. Je vindt er niet veel meer dan witte zandstranden en palmbomen.
Rosenthals farm, die uitsluitend per boot bereikbaar is, ligt midden in de lagune van Manihi. Hier, in een wirwar van gebouwtjes op palen die via plankieren met elkaar in verbinding staan, kweekt Rosenthal al sinds 1968 parels. Rosenthal, een slanke man met een zongebruinde huid en warrig blond haar, zit geen moment stil. Hij wrikt de ‘ontspannen’ schelpen voorzichtig open en brengt in opperste concentratie een korreltje parelmoer in, waaromheen de parel zich zal gaan vormen. Hij zet ko!e voor zijn personeel, spit de afgekeurde oesters door en stuurt de acht meter lange motorboot behendig door de lagune (‘mijn bank’, zoals Rosenthal deze noemt), waar een deel van zijn ruim 65.000 oesters uit het water gehaald moeten worden voor hun tweewekelijkse spoelbeurt.
Wanneer de mannen zakken vol oesters aan boord hijsen, begint de boot vervaarlijk over te hellen. Rosenthal lacht en geeft aanwijzingen. Hij voelt perfect aan hoeveel gas hij moet geven en hoe hij de boot moet positioneren om hem op de golven in evenwicht te houden. Naarmate de mannen meer oesters ophalen, komt de boot steeds dieper te liggen. Het is loodzwaar werk, zie ik. ‘Jij dacht zeker dat die parels als door een wonder om je hals kwamen te hangen?’ roept Rosenthal me over de passaatwind toe.
In het boven zee gelegen kantoor van Rosenthal dringt tijdens een lunch ineens tot me door dat ik duizenden parels heb gezien en veel heb geleerd over de kweek, maar dat ik nog steeds dat verjaardagscadeau voor mijn moeder niet gekocht heb. Ik vraag Rosenthal of hij ook parels verkoopt aan particulieren. ‘Nee,’ zegt hij, ‘maar ik ken een paar lui op Fakarava die dat wel doen.’
Nog voor de zon op is rijd ik op een oude fiets die iemand bij mijn pension heeft achtergelaten naar een van de dorpjes op het atol. Rotoava is een los-vaste verzameling huizen, waarvan zelfs de schamelste zijn voorzien van een satellietschotel. Ik slinger over de weg om loslopende honden, haastige krabben en neergeplofte kokosnoten te ontwijken. Ook moet ik oppassen voor de enorme slakken die de enige verharde weg op het eiland oversteken.
Ik kom uit bij een eenvoudig wit gebouwtje met een aluminium pijp op het dak waaruit rook opkringelt. Er is een voortdurende toeloop van bestelauto’s, scooters, fietsers en voetgangers. Het kolonialisme heeft zeker ook zijn donkere kanten, maar het is wel een feest dat ik hier, op een dikke 15.000 kilometer van Parijs, een warme pain au chocolat kunt krijgen, waarmee ik tegenover de kerk kan gaan zitten om de zon te zien opkomen boven de Stille Oceaan die op nog geen dertig meter voor je ligt, terwijl maar een paar meter achter mijn rug het kristalheldere water van een lagune ligt te schitteren. (Inderdaad, ik bevind me op een uiterst smalle landtong.)
Maar er is werk aan de winkel. Ik heb een afspraak met Joachim Dariel, een avontuurlijke Fransman die in 1990 een kleine parelkwekerij heeft geopend. Hij heeft toegezegd dat ik niet alleen een parel bij hem mag kopen, maar heeft zelfs geregeld dat ik er eigenhandig eentje uit zee kan opduiken.
En zo komt het dat ik, ver onder het wateroppervlak van een van haaien vergeven lagune, met longen die zowat uit elkaar klappen en dito oren, een oester probeer te bemachtigen.
Veilig terug op de kade wrikt Mateata – Joachims rechterhand die me op mijn duik heeft begeleid – de door mij opgedoken oester voorzichtig open. Tussen het vlezige weefsel schemeren de contouren van een bolletje door. Mateata maakt een incisie en dan zie ik hem, een blauwgrijze, vrij grote ovale parel. Als hij de schelp schuin houdt, rolt het kleinood in de palm van mijn hand. Ik grijns van oor tot oor. Het is misschien niet de mooiste parel die ik ooit heb gezien, en hij glanst niet als de maan op een zwoele zomernacht, maar het is mijn parel. Ik zou hem voor geen goud voor een andere ruilen.
Later zit ik, mijn moeders parel tussen mijn vingers rollend, weer op datzelfde muurtje, ditmaal met mijn gezicht naar de lagune toegewend. Het water weerkaatst het laatste daglicht en kleurt donkerpaars. De Stille Oceaan ligt als een donkere deken achter me, het Zuiderkruis verschijnt langzaam aan de hemel. Straks zal het getrommel weer beginnen. Ik heb in mijn leven heel vaak geroepen dat ik er op een dag vandoor zal gaan. Dat ik gewoon ineens verdwenen zal zijn. Mocht het er ooit van komen, dan heb ik een groepje palmen in gedachten dat aan de ene kant grenst aan een lagune en aan de andere kant aan de oceaan.
Maar voor het zover is, heb ik eerst nog een verjaardagsfeestje te vieren.