1. Custer State Park Buffalo Roundup
REIS NAAR HET VERLEDEN
Hee haw! Dertig seconden, schat ik. Zo lang duurt het gevoel dat ik 150 jaar terug in de tijd leef. Ik schreeuw het daarom uit als een cowboy. Tijdens een machtig maar minstens zo curieus evenement, de zogeheten Custer State Park Buffalo Roundup, rijd ik in de vroege ochtend twee uur lang achter honderden bizons aan. Deze donkerbruine kolossen, soms zo groot als een Mini Cooper en daarom levensgevaarlijk, worden elk jaar in september bijeengedreven in een vallei in de Black Hills, in het westen van South Dakota – om ze te inspecteren en de populatie in het natuurpark uit te dunnen en gezond te houden.
Heel even slaag ik erin me een voorstelling te maken van de adrenalinestoot die cowboys én indianen moeten hebben ervaren toen zij ruim een eeuw geleden op deze reusachtige dieren jaagden. Ik geniet van het glooiende landschap, het gestamp van de bizons, het klappen van een zweep, de geur van de prairie. Het is sensationeel. Waarom duurt mijn reis naar het verleden dan niet langer? Nou, omdat het spektakel in de afgelopen jaren is uitgegroeid tot een toeristenattractie, inclusief kunstfestival en culinaire hoogtepunten als de Dutch Oven Cook-off, waar honderden Amerikanen van heinde en verre op afkomen. Op de heuvels zit een mensenmenigte te juichen en te zwaaien, terwijl zo’n vijftig wranglers de bizons de goede kant op manen. Als met een vingerknip keer ik terug in het heden.
Is dat erg? Geenszins. Het festival is door en door Amerikaans, en dertig seconden in het verleden zijn altíjd de moeite waard. Ik mag op uitnodiging van de gouverneur van South Dakota, Dennis Daugaard, mee in een van de vele pick-ups die soms hachelijk dicht bij de paarden en bizons manoevreren. Anders dan de vele toeschouwers sta ik er dus middenin. Stofwolken omhullen ons, en als ik een waaghals was, dan zou ik een rennende bizon naast ons kunnen aanraken.
Daarom laat ik nog maar eens een schreeuw ontsnappen. Hee haw!
2. Black Hills
HEILIGE GROND
Op ongeveer vijftig kilometer ten zuiden van Rapid City – een gezellig, puur Amerikaans stadje en een van de grotere plaatsen in South Dakota – rijd ik over de Needles Highway, onderdeel van de Peter Norbeck National Scenic Byway, door een landschap van grillige granieten pieken (needles) die als borden in een vaatwasser staan opgesteld. De weg door het Custer State Park in de Black Hills telt talloze scherpe bochten en smalle tunnels, en de aanleg ervan, in de jaren twintig van de vorige eeuw, was niet onomstreden. De kosten liepen zo hoog op dat de lokale bevolking wel sprak van de ‘Needless Highway’. Vroeg in de ochtend, als het zonlicht een gouden gloed op de rotsen tovert en er werkelijk geen andere auto valt te ontdekken, wil ik nergens liever zijn dan hier.
De rust die ik nu ervaar staat in schril contrast met het geweld dat hier ooit woedde. Voor de Sioux, een verzamelnaam voor de plaatselijke Lakota-, Nakota- en Dakota-indianen, zijn de Black Hills heilige grond. Halverwege 19de eeuw trokken de Europese kolonisten dwars door dit landschap, op zoek naar goud – en voor de aanleg van nieuwe spoorlijnen naar het westen. In 1874 ontstond er (vanzelfsprekend) onenigheid over het grondgebied, wat uiteindelijk leidde tot een van de bloedigste conflicten tussen de pioniers en de oorspronkelijke inwoners van Amerika. De slag bij Little Bighorn in het naburige Montana, in 1876, en veertien jaar later het bloedbad bij het plaatsje Wounded Knee, nu gelegen in het Pine Ridge-reservaat, zijn dieptepunten in de tragische kroniek van de indianen hier.
De adembenemende Black Hills kennen, kortom, een zwarte geschiedenis. Dat juist hier de hoofden van vier blanke presidenten in de rotsen werden uitgehouwen (zie 3.), werd door de indianen dan ook opgevat als een grove belediging.
3. Mount Rushmore en Crazy Horse
GEZICHTEN VAN STEEN
De allereerste keer dat ik ook maar iets meekreeg van Mount Rushmore was toen ik de oude lp-hoes Deep Purple in Rock als kind in handen hield. Het zal 1978 geweest zijn. Zonder me te realiseren waarnaar het vijftal hoofden van de bandleden verwees, bestudeerde ik de tekening van het album eindeloos (en peinsde ik me suf over de betekenis van zinnen als ‘Wait for the ricochet’). Pas enkele jaren later, toen ik de film North by Northwest (1959) van Alfred Hitchcock op tv had gezien, waarin Mount Rushmore een prominente rol speelt, begreep ik dat het ging om een creatieve variatie op de granieten rotspartij.
Nu sta ik eronder. En wat ik voel, laat zich lastig in woorden vatten. Terwijl ik omhoogkijk, te midden van enkele busladingen Amerikaanse toeristen, zie ik natuurlijk niet de contouren van zanger Ian Gillian, maar het achttien meter hoge profiel van niemand minder dan president George Washington (zie foto helemaal bovenaan). En naast hem de evengrote hoofden van Thomas Jefferson, Theodore Roosevelt en Abraham Lincoln. Ik voel bewondering. Ontzag. Voor de manier waarop de Deens-Amerikaanse beeldhouwer Gutzon Borglum en zijn zoon de constructie tussen 1927 en ’41 met duizenden staven dynamiet vormgaven, dat spreekt voor zich. Maar mijn respect reikt verder. Het is een van Amerika’s belangrijkste iconen. De manier waarop de presidenten – die symbool staan voor onafhankelijkheid, terratoriale expansie, gelijkheid, wereldmacht en het recht van de gewone man – uitkijken over het landschap in de Black Hills bij het stadje Keystone, over de mensen, over mij: ik begrijp de trots die de inwoners van de VS voelen. Ja, ondanks de pijn die dit monument toch ook heeft veroorzaakt. De gezichten zijn die van mannen die geschiedenis hebben geschreven, die de koers van hun land mede hebben bepaald. Ik merk het ook aan de bezoekers om mij heen, de bewondering voor dit monument gaat gepaard met een zekere stilte die alleen wordt doorbroken door het geklik van camera’s. ‘Great Faces, Great Places’ is dan ook de slogan van de staat.
Om toch ook een gezicht te geven aan de strijd die de indianen leverden, wordt al jaren gewerkt aan een standbeeld van Crazy Horse, een Sioux die samen met de beruchte Sitting Bull de slag bij Little Bighorn leidde. Het Memorial moet een strijdende Crazy Horse zittend op een paard uitbeelden, maar op dit moment is alleen het hoofd gereed – vermoedelijk door een gebrek aan funding. Ik heb het geluk dat Pat Dobbs, woordvoerder van de non-profitorganisatie die de bouw van het Memorial mogelijk maakt, mij tot onder de neus van Crazy Horse wil begeleiden – die is zeker twee keer zo groot als ik. Ik kijk vanuit hier over de pines die de omgeving donkergroen kleuren en geniet van de zon.
Beide monumenten vertellen het verhaal van de Amerikaanse expansie – van de Amerikaanse droom en nachtmerrie – en zijn daarom een must see.
4. Badlands National Park
THEATER IN DE NATUUR
Geert Mak beschrijft in Reizen zonder John hoe hij voor het eerst oog in oog komt te staan met de Badlands, op ongeveer 150 kilometer ten oosten van de Black Hills: ‘Gisteren, tegen de avond, waren we de enige echte Badlands binnengereden. Ik had erover gehoord en gelezen, maar toch kwam het onverwacht. Bijna zonder overgang scheurde de aarde open, er verschenen rotspartijen, kloven, een ruig landschap rees op uit de zee van de prairie alsof er een betovering had plaatsgevonden.’
Ik rijd het nationaal park binnen vanuit Wall, een gehucht met zo’n 800 inwoners, en heb dezelfde ervaring als Mak. Je bent niet voorbereid op dit natuurgeweld, dit immense gat in de grond vol aardpiramides, zover het oog reikt. Omdat het al aan de late kant is, besluit ik de volgende ochtend vroeg terug te keren. Het is dan 06.00 uur. Er is niemand. De wind waait stevig, het gras beweegt als golven in de oceaan. Naarmate de zon hoger komt, kleuren de rotsen en hoodoos geleidelijk okergeel. Wolkenformaties in de blauwe lucht zorgen hier en daar voor grijze vlekken. Fotograaf José Azel, met wie ik deze reis maak, roept het uit: ‘What a show!’ En dat is wat het is: een theatervoorstelling van de natuur.
Wanneer ik de Badlands zo zie, vanaf een platform uitkijkend over alle cones, dan voel ik mezelf een toeschouwer. Zoals ik vaker in berglandschappen ervaar. Ik wil altijd deel worden van dat magnifieke decor, wil erín – nog verder, nog hoger, omdat je boven aangekomen uitkijkt over de rest van de wereld tot aan de horizon. Je voelt je dan nietig maar machtig. Maar zodra ik afdaal en wat trails volg, hier in de Badlands, dan mis ik het overzicht en ontbreekt dat overzichtelijke panorama. Ik zie ertussendoor wandelend toch vooral een paar droge rotsen die afbrokkelen wanneer ik mijn vingers erover laat glijden. In feite zijn het modderachtige zandheuvels waarin talloze fossielen van mariene fauna voorkomen.
Zodra we de Badlands verlaten, luisteren we naar Native American Radio 44 West, genoemd naar de gelijknamige highway. Wounded Knee ligt hier niet gek ver vandaan, ten zuiden van mij. Tussen de lokale berichten door klinkt opeens een nummer van een mij onbekende band, Chester Knight and The Wind. Ik ben stil, ontroerd. De song is een hartverscheurende ode aan Tecumseh, leider van de Shawnee-indianen in de tweede helft van de 19de eeuw. ‘Through this land runs a river of pain / Running through my brother and my sister’s vein,’ zingt Knight. De scheuren in het landschap van de Badlands veranderen in littekens.
5. Wind Cave National Park
BRON VAN ALLE LEVEN
Ik loop door een onmetelijk ondergronds netwerk van grotten, bij elkaar 252 vierkante kilometer groot. Clayton Calder, gids in het Wind Cave National Park, gelegen in de zuidelijke Black Hills, gaat me voor door een eindeloos gangenstelsel, met kloven, stalagmieten en aangelegde trappen, en vertelt dat de Lakota-indianen deze grotten beschouwen als de bron van alle leven. Voor we met een lift afdaalden, wees Calder ons op een gat in de grond waar de wind voelbaar is. Tocht? ‘In 1881 hoorden de broers Jesse en Tom Bingham een hard gefluit uit de grond komen. Ze volgden het geluid en vonden dit gat, de enige natuurlijke opening en toegang tot deze diepte. De ondergrondse wind bereikt enorme snelheden. De eerste keer werd Toms hoed van zijn hoofd geblazen, een andere keer werd zijn hoed juist bijna het gat in gezogen. Volgens de overlevering komen de bizons, met de wind, uit dat gat.’
Als we ons een weg banen door het koele en donkere doolhof, dat in dit laagseizoen totaal verlaten is, schijn ik met een zaklantaarn op de plafonds en wanden die bedekt lijken door een enorm spinnenweb. ‘Zie je die structuur van calciet?’ vraagt Calder. ‘Dat is een vorm van druipsteen die we boxwork noemen.’ Het geeft de indrukwekkende grotten, die naar schatting dertig miljoen jaar oud zijn, een spookachtig karakter.