Paleontologen in China hebben het fossiel van een nieuw soort dinosauriërvogelontdekt en denken dat het dier een van de ontbrekende schakels in de ontwikkeling van het vliegvermogen bij dieren vertegenwoordigt. De vogel heeft niet langer de lange knokige staart van de dinosauriërs, zoals Tyrannosaurus en de vroege dinosauriërvogel Archaeopteryx, maar wel waaiervormige veren aan een verkorte staart, een kenmerk van alle moderne vliegende vogels.

De 127 miljoen jaar oude soort, die door de ontdekkers Jinguofortis perplexus werd genoemd, heeft kenmerken van zijn dinosauriërvoorouders geërfd, zoals klauwen aan de vingers van de vleugels, een kaak met kleine tandjes in plaats van een snavel, en een versmolten schoudergordel. Dat laatste kenmerk is ogenschijnlijk een niet erg handige aanpassing voor het vliegen – vandaar ook de aanduiding ‘perplexus’.

Deze bijna intacte zwarte schedel behoort toe aan het meest complete skelet van een Tyrannosaurus rex dat in Europa is te zien Het wetenschappelijk belangrijke fossiel met de naam Tristan Otto wordt in het Museum fr Naturkunde in Berlijn tentoongesteld Van het fossiel dat in 2010 in de beroemde Hell Creek Formation uit het late Krijt in Montana VS werd ontdekt zijn 170 van de circa 300 botten bewaard gebleven Het kostte vier jaar om het ruim twaalf meter lange fossiel uit te graven en te prepareren

Jinguofortis perplexus werd gevonden in de noordoostelijke Chinese provincie Hebei en leefde in een regio die in het vroege Krijt werd gekenmerkt door bossen en verspreide meren. De dinosauriër was ongeveer zo groot als een moderne kraai en had korte vleugels, waarmee het dier mogelijk beter tussen de bomen kon manoeuvreren.

“In het algemeen denken we dat het moderne vliegapparaat van de huidige vogels in de loop van vele miljoenen jaren is ontwikkeld door de geleidelijke opeenhoping van kleine aanpassingen in het verenkleed, de spieren en de botten,” zegt Min Wang van het Instituut voor de Paleontologie en Paleoantropologie van Gewervelde Dieren, onderdeel van de Chinese Academie van Wetenschappen in Beijing. Wangs team beschrijft het fossiel deze week in het tijdschrift PNAS.

“Maar het fossiel van deze nieuwe vogel laat zien dat de evolutie van het vluchtvermogen heel wat chaotischer verliep,” zegt Wang.

Versmolten schouderblad

Jinguofortis is “een van de belangrijkste fossielen van dinosauriërvogels die in de laatste jaren is ontdekt,” aldus Steve Brusatte, een paleontoloog van de University of Edinburgh die behoorde tot de wetenschappers die het artikel voor publicatie hebben beoordeeld.

De vogel maakt namelijk deel uit van de vroegste en meest primitieve groep binnen de moderne familie van de pygostylia, vogels met verkorte staarten, en dus kan het dier inzicht geven in de vraag “waarom de staarten van de eerste vogels zich ontwikkelden van de lange, rechte en slanke dinosauriërstaarten van hun voorouders tot de kleine, versmolten en verkorte staarten van moderne vogels,” zegt Brusatte.

Maar volgens de experts is de schoudergordel misschien nog wel het meest interessante aspect van deze vogeldinosauriër. Die lijkt namelijk meer op die van niet-vliegende dinosauriërs dan op die van moderne vogels. De meeste vogels van nu hebben twee botten, het schouderblad en het ravenbeksbeen, die hen voldoende flexibiliteit geven om te kunnen klapwieken. Maar bij Jinguofortis perplexusis de schoudergordel versmolten tot één bot, de scapulocoracoïde.

Fossiel van de dinosaurirvogel Jinguofortis perplexus uit het late Krijt
Fossiel van de dinosauriërvogel Jinguofortis perplexus uit het late Krijt.
PNAS

Dat zou een “zeer ongebruikelijk kenmerk” voor een vliegende vogel zijn, zegt Gerald Mayr, ornitholoog en expert in de evolutie van vogels aan het Senckenberg Forschungsintitut in Frankfurt. De twee botten zijn normaliter door middel van een beweegbaar gewricht met elkaar verbonden, een anatomie die de vogels in staat stelt hun vleugels en vliegspieren te bewegen.

“Als deze anatomie door toekomstige studies wordt bevestigd, kan het leiden tot nieuwe ideeën over de manier waarop de eerste vogels hun vleugels gebruikten,” zegt Mayr. Met deze anatomie zouden de vogels in elk geval niet hebben kunnen klapwieken. Maar volgens Mayr zien de vliegveren van Jinguofortis perplexuser voor een vliegende vogel ongebruikelijk smal uit en is een versmolten schoudergordel gebruikelijk bij niet-vliegende vogels als struisvogels en nandoes.

“We kunnen ons dus afvragen of dit dier wel in staat was om te vliegen en of het niet eerder een voorbeeld is van een niet-vliegende vogel uit het Mesozoïcum,” zegt hij.

Gezien de versmolten schoudergordel moest het team van Wang met die mogelijkheid rekening houden, maar toch vindt hij dat de vleugels en talloze andere kenmerken van het fossiel “aanwijzingen voor een verfijnde vliegcapaciteit” zijn.

Hij denkt dat de vreemde mix van eigenschappen erop wijst dat de evolutie van vogels gecompliceerder is verlopen dan tot nu toe werd aangenomen. In de manier waarop hun skeletten en vluchtapparaat zich in de loop van de evolutie hebben ontwikkeld, vertonen vroege soorten een grote variëteit.

“Wat dit alles aantoont, is dat vogels tijdens hun evolutie niet meteen alle kenmerken die ze nodig hadden om te vliegen op een keurige en overzichtelijke manier ontwikkelden,” zegt Brusatte. “Onder vroege vogelsoorten werd er volop geëxperimenteerd met verschillende manieren van vliegen.”

Lees ook: Hoe overleefden vogels uit het dinotijdperk de apocalyps na de meteorietinslag?

Bekijk de fotogalerij: 23x foto’s van fossielen van dinosauriërs

Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com

Volg John Pickrell op Twitter.