Dit verhaal verschijnt in de februari 2019 editie van National Geographic Magazine
Op een vroege zaterdagochtend word ik in La Paz verwelkomd door de Boliviaanse vicepresident Álvaro García Linera; de ruime ontvangsthal naast zijn werkkamer biedt uitzicht op de Plaza Murillo. De joviale García Linera (56) geldt in zijn land als een verstokte marxist. Maar vandaag stelt hij zich op als een kapitalistische koopman.
Het product dat hij aanprijst is lithium. García Linera praat zakelijk en tegelijk bevlogen over de grondstof die zijn land bezit. Lithium is niet alleen onmisbaar voor onze door accu’s en batterijen aangedreven wereld, maar ook, zo verzekert hij me, cruciaal voor de toekomst van Bolivia. Over vier jaar, voorspelt hij, is het ‘de motor van onze economie’. Iedereen in Bolivia zal ervan profiteren, want dankzij lithium ‘geraken mensen uit de armoede, krijgen ze een stabiele plek in de middenklasse en doen ze zo veel kennis op van wetenschap en techniek dat ze deel worden van de intelligentsia van de wereldeconomie’.
Maar een verkooppraatje over lithium als Bolivia’s economische reddingsboei is niet compleet zonder vermelding van de vindplaats van dat lithium: de Salar de Uyuni. Deze tienduizend vierkante kilometer grote zoutvlakte, een van de spectaculairste natuurgebieden van het land, krijgt zonder twijfel een heel ander aanzien – en wordt misschien wel onherstelbaar verwoest – als de bodemschat naar boven wordt gehaald.
García Linera’s toon is dan ook geruststellend, ja zelfs bijna eerbiedig als hij zich naar me toe buigt en vraagt: ‘Bent u in de Salar de Uyuni geweest?’
Als ik vertel dat ik er eerdaags naartoe ga, verdwijnt de koele afstandelijkheid van de vicepresident en lijkt hij bevangen door nostalgie. ‘Als u gaat, breng er dan ook een nacht door. Rol midden in de Salar een deken uit. En zet muziek aan.’
En dan zegt hij met een enthousiaste glimlach: ‘Pink Floyd. U moet er Pink Floyd bij opzetten. En vervolgens naar de hemel kijken.’ Waarna de vicepresident met een handgebaar duidelijk maakt dat woorden verder overbodig zijn.
Het is een dag rijden van de hoogste regeringszetel naar de grootste zoutvlakte ter wereld, dwars door het armste land van Zuid-Amerika. Vanuit de binnenstad van La Paz, die permanent muurvast zit door files en politieke betogingen, voert de weg steil omhoog naar de arbeiderswijk El Alto, een bolwerk van de op een na grootste inheemse bevolkingsgroep van Bolivia, de Aymara, die vanuit de hoogvlakten van de Andes hierheen zijn getrokken. Dan gaat het zeven uur lang bergafwaarts tot de weg afvlakt op 3650 meter hoogte in een kaal landschap met struiken en weinig meer levende zielen dan wat lama’s en vicuña’s, hun gracieuze neven. Tegen het eind van de middag ligt de glinsterend witte zoutvlakte voor me open.
Kort voor zonsondergang kom ik aan bij de Salar, Spaans voor ‘zoutvlakte’. Na anderhalve kilometer rijden over het egale, stevige terrein waan ik me aan het einde van de wereld. Ik stap de snijdende kou in en neem met lichte spijt afscheid van het idee om op een deken naar de sterren te staren. Maar de aanblik is evengoed zinsbegoochelend: een uitgestrekte zongebleekte vlakte met een vaag ruitenpatroon, als het bord van een krankzinnige reuzenschaker, dat nog bizarder oogt door het contrast met de wolkeloze blauwe hemel en de roestbruine toppen van de Andes in de verte. Motoren en terreinwagens jakkeren met onbekende bestemming door de wegenloze zoutwoestijn. Hier en daar dolen eenzame gestalten die turen over de ‘oneindige sneeuwwitte vlakte’, om de woorden van de Boliviaanse vicepresident aan te halen.
Ergens buiten het zicht, aan de rand van die oneindigheid, graven bulldozers verdampingsbassins uit in de Salar, in geometrische patronen, als een gigantisch mozaïek van zwembaden. De bulldozers zullen ook deze kant op komen, maar hoe snel het zal gaan, kan niemand met zekerheid zeggen.
Maar een paar dingen weten we wel. Ten eerste dat er onder de grootste zoutvlakte ter wereld nog een wonder schuilgaat, een reusachtige hoeveelheid lithium, naar schatting zeventien procent van de totale wereldvoorraad. Ten tweede, dat de regering van Bolivia, waar veertig procent van de bevolking in armoede leeft, in de exploitatie van zijn lithiumvoorraden een uitweg ziet uit de misère. En ten derde, dat deze uitweg door de nu nog vrijwel ongerepte Salar de Uyuni weliswaar een nieuw avontuur is, maar tegelijkertijd iets verdacht bekends heeft voor de bevolking van dit land vol leeggeplunderde gaten en onvervulde verwachtingen.
In het Bolivia van nu is het verleden nooit ver weg. De eerste inheemse president van het land, Evo Morales, die in 2006 aan de macht kwam, sprak in zijn laatste inaugurele rede over de ‘vijfhonderd jaar die we hebben gezucht’ onder het juk van de Spanjaarden. Dit brute koloniale regime van slavernij en cultuurvernietiging kwam bijna twee eeuwen geleden ten einde, maar door zijn ongunstige ligging en wanbestuur heeft het land zich er nooit van hersteld. Het economische perspectief werd nog slechter nadat Bolivia in 1905 door een verloren oorlog tegen Chili zijn Pacifische kustlijn kwijtraakte. Terwijl buurlanden Brazilië en Argentinië langzaam welvarender werden, leed Bolivia decennialang onder militaire coups en corruptie. De twee grootste inheemse bevolkingsgroepen, de Quechua en de Aymara, worden door de van Europeanen afstammende elite nog altijd als tweederangsburgers beschouwd.
De economische geschiedenis van Bolivia wordt gekenmerkt door hoge pieken en diepe dalen. Dat is niet ongewoon voor een land dat afhankelijk is van zijn bodemschatten, maar andere Latijns-Amerikaanse landen, zoals Chili, hebben het beheer ervan duidelijk verstandiger aangepakt. De Boliviaanse regering heeft haar delfstoffen stelselmatig verkwanseld aan buitenlandse bedrijven. Zoals de vicepresident het uitdrukte: ‘We hebben in onze geschiedenis nooit een cultuur geschapen waarin we onze ruwe grondstoffen hebben gekoppeld aan slim denkwerk. Daardoor zijn we als land weliswaar rijk aan natuurlijke hulpbronnen, maar zijn we in sociaal opzicht straatarm gebleven.’
Maar in vergelijking met de rest van Latijns-Amerika is Bolivia tamelijk onopvallend. De bijrol die het land speelt in Butch Cassidy and the Sundance Kid is een goede metafoor voor die relatieve anonimiteit. Bolivia is de slaperige laatste wijkplaats van de twee Amerikaanse bankrovers uit de titel van de filmklassieker. Maar in Bolivia zelf symboliseren de outlaws uit de Hollywoodwestern een minder romantische realiteit: de flagrante diefstal van zijn rijkdommen door gringo’s (blanken) uit veel welvarender landen.
Een trein vol kogelgaten die de twee zouden hebben overvallen moet nu toeristen trekken in Pulacayo, ooit een bedrijvige mijnplaats, maar tegenwoordig een spookstad. De mijnen werden in 1959 door de overheid gesloten, waardoor de mijnwerkers hun baan verloren. Het verval van het stadje leek ook het lot te bezegelen van Uyuni, de twintig kilometer verderop gelegen handelsplaats.
Tot dan toe hadden de Bolivianen de zoutvlakte simpelweg beschouwd als een gril van de natuur. Volgens een lokale legende was de Salar ontstaan uit moedermelk en zilte tranen van de Tunupa, een vulkaan die treurde om haar twee ontvoerde dochters. Maar waar de Tunupa en andere bergen in de omgeving een rol speelden in allerlei volksverhalen, had ‘de Salar zelf nooit culturele betekenis’, vertelt de burgemeester van Uyuni, Patricio Mendoza. ‘De mensen waren bang dat ze zouden verdwalen als ze de vlakte introkken en van dorst zouden sterven, of dat hun lama’s hun hoeven kapot zouden trappen in het zout.’
Toen Quesada de Salar aanschouwde, ervoer hij dat als een openbaring, vertelt zijn dochter Lucía. ‘Een meer kun je overal wel vinden. Maar een zoutvlakte zoals deze zie je nergens anders ter wereld. Hij wist dat hij deze plek te gelde kon maken.’
Quesada, die van huis uit architect is, begon aan de bouw van het eerste van een reeks vrijwel volledig uit zoutblokken opgetrokken hotels in Colchani, een dorp aan de oostrand van de Salar de Uyuni. Al snel kwamen buitenlandse avonturiers zich aan de uitgestrekte witte woestijn vergapen. Er werden trouwerijen, yogacursussen en racewedstrijden georganiseerd. Nu zitten de zouthotels altijd vol en is Uyuni verworden tot een wat sjofel, van pizzeria’s vergeven vakantiestadje waar het wemelt van jonge backpackers.
‘Het toerisme is goed voor zo’n negentig procent van onze economie,’ zegt Mendoza.
En daarmee is de Salar in Bolivia’s lange geschiedenis van economische tegenslagen een gelukkige, zij het bescheiden uitzondering.
Maar nu is Bolivia’s toekomst daar, in de vorm van lithium.
Lees het hele verhaal over Lithium in de februari 2019 editie van National Geographic Magazine
Lees ook: 8x wonderen van Moeder Natuur in het hoogland van Bolivia
Lees ook: Het nieuwe goud van Midden-Amerika
Robert Draper schrijft vaker voor dit tijdschrift en woont in Washington. Cédric Gerbehaye is een Brusselse freelance fotograaf. Dit is zijn tweede opdracht voor National Geographic.