Dit artikel werd gepubliceerd in de januari 2016 editie van National Geographic Magazine.
David Strayer kijkt achter het stuur nooit op z’n mobiele telefoon. Als cognitief psycholoog bestudeert hij het fenomeen aandacht: hij weet hoe snel onze hersenen in de fout gaan wanneer we meerdere taken tegelijk uitvoeren en worden afgeleid. Uit zijn onderzoek blijkt dat automobilisten zich door het gebruik van een mobieltje net zo slecht concentreren als wanneer ze alcohol op zouden hebben. Strayer begrijpt als geen ander hoe zwaar het moderne leven ons brein belast. Als verwoed wandelaar kent hij ook de remedie.
Op de derde dag van een kampeertocht in de ruige canyons bij Bluff in Utah mengt Strayer in een grote pot de ingrediënten voor een enchiladataart, terwijl hij 22 studenten het ‘driedageneffect’ uitlegt. Ons brein, vertelt hij, is geen onvermoeibare machine, maar kan snel uitgeput raken. Wanneer we het rustig aan doen en ontspannen in een stuk prachtige natuur, dan worden we niet alleen verkwikt, maar gaan ook onze geestelijke prestaties erop vooruit. Strayer beweert dat wandelaars na een driedaagse trektocht door de wildernis 50 procent beter scoren in creatieve probleemoplossing.
Als we ons lang genoeg in de natuur onderdompelen, werkt het ‘driedageneffect’ volgens Strayer als het geestelijk schoonwissen van de voorruit. Tijdens ons uitstapje hoopt hij dit effect letterlijk in het veld te onderzoeken, door bij zijn studenten (en bij mij) een elektro-encefalogram (eeg) af te nemen en daarmee onze hersengolven vast te leggen.
“Op de derde dag stellen mijn zintuigen zich opnieuw in – ik ruik en hoor dingen die ik niet ken”, zegt Strayer. De lage avondzon doet de wanden van de canyon gloeien; zoals dat gaat op kampeertochten, is de groep relaxed en heeft men een stevige trek. “Ik ben meer één met de natuur”, vertelt Strayer. “Als je twee of drie dagen lang kunt verkeren in het hier en nu, dan schijnt dat een ander soort kwalitatief denken op te roepen.”
Volgens Strayers hypothese stelt het contact met de natuur onze prefrontale cortex – de commandokamer van het brein – in staat om uit te rusten, als een veelgebruikte spier. Als hij gelijk heeft, moeten de eeg’s laten zien dat er minder energie komt van de ‘thètagolven op de frontale middellijn’, die staan voor conceptueel denken en het vasthouden van de aandacht. Hij zal onze hersengolven vergelijken met die van soortgelijke vrijwilligers, die zich in een lab of op een parkeerplaats in het centrum van Salt Lake City bevinden.
Terwijl de enchiladasaus pruttelt, zetten de studenten een soort badmuts met elektroden op mijn hoofd. Ik voel me als een gestrande zee-egel terwijl ik voorzichtig naar de met gras begroeide oever van de rivier de San Juan loop, voor een kalme retraite van tien minuten. Ik mag nergens aan denken, hoef niets anders te doen dan de brede, glinsterende rivier langs te zien stromen. Ik heb al dagen niet op een computer of mobiele telefoon gekeken en het is gemakkelijk om te vergeten dat ik ze ooit heb gehad.
In 1865 liet landschapsarchitect Frederick Law Olmsted zijn blik gaan over de Yosemite Valley en zag hij een plek die moest worden gered. Hij spoorde het Californische parlement aan de vallei te beschermen tegen overhaaste ontwikkeling. Olmsted was ervan overtuigd dat fraaie groene ruimte voor iedereen beschikbaar moest zijn. “Het is een wetenschappelijk feit”, schreef hij, “dat het bij tijd en wijle aanschouwen van de indrukwekkende taferelen der natuur (...) weldadig is voor de gezondheid en vitaliteit van de mens, in het bijzonder voor de gezondheid en vitaliteit van zijn intellect.”
De bewering berustte veeleer op intuïtie dan op wetenschap. Maar deze intuïtie kent een lange geschiedenis. Zo’n 2500 jaar geleden liet Cyrus de Grote tuinen ter ontspanning aanleggen in de drukke hoofdstad van Perzië. De zestiende-eeuwse, Duits-Zwitserse arts Paracelsus getuigde van dezelfde intuïtie toen hij schreef: “De kunst der genezing komt van de natuur, niet van de arts.” In 1798 dichtte William Wordsworth, zittend aan de oever van de Wye, vol ontzag over de wijze waarop “een oog dat is bedaard door de macht/ Van harmonie” de mens soelaas bood tegen “de koorts der wereld”, een idee dat door Amerikaanse schrijvers als Ralph Waldo Emerson en John Muir werd overgenomen. Door te stellen dat de natuur helende krachten heeft, werden zij met Olmsted de spirituele en emotionele pleitbezorgers van de eerste nationale parken.
Destijds was er niet al te veel bewijs – maar nu wel. Gealarmeerd door gezondheidsproblemen als obesitas, depressie en wijdverbreide bijziendheid, klachten die verband houden met een leven binnenshuis, richten onderzoekers als Strayer hun blik op de manier waarop de natuur brein en lichaam beïnvloedt. Dankzij vorderingen in de neurologie en de psychologie kunnen ze nu kwantificeren wat ooit ongrijpbaar leek. Uit metingen – van stress en hormonen tot hersengolven en eiwitmarkers – blijkt dat als we ons een tijdje in een groene omgeving bevinden, er iets “heel belangrijks” gebeurt, zoals Strayer het verwoordt.
Engelse onderzoekers bekeken onlangs de geestelijke gezondheid van tienduizend stadsbewoners. De studie toonde aan dat hoe dichter mensen bij ‘groen’ wonen, des te minder psychische klachten ze hebben, zelfs wanneer factoren als inkomen, opleiding en werkloosheid (die alle invloed hebben op de gezondheid) worden meegerekend. In 2009 ontdekte sociologe Jolanda Maas van de Vrije Universiteit in Amsterdam dat vijftien aandoeningen – waaronder depressie, angststoornissen, hartziekten, astma en migraine – minder voorkomen bij mensen die binnen een straal van één kilometer van een groene ruimte wonen. In 2015 verwerkte een internationaal team de antwoorden van 31.000 inwoners van Toronto op vragen over hun gezondheid tot een gedetailleerde kaart van de stad. Mensen die in straten met méér bomen wonen, blijken minder last van hart- en vaatziekten te hebben. Leven in de buurt van groene ruimten wordt ook in verband gebracht met een lager sterftecijfer en minder stresshormonen in het bloed.
Het is lastig om uit dit soort studies op te maken waardoor mensen zich beter voelen. Is het de frisse lucht? Leiden bepaalde kleuren of vormen tot neurochemische activiteit in onze visuele cortex? Of joggen mensen in groenere buurten gewoon meer? Dat laatste dacht epidemioloog Richard Mitchell. Maar toen verrichtte hij een groot onderzoek waaruit blijkt dat mensen in de buurt van parken of andere groene ruimten – ook als ze daarvan geen gebruikmaken – minder snel ziek worden of overlijden. “Uit onze en andere studies komen deze positieve gezondheidseffecten naar voren, of je nu wel een blokje om gaat of juist niet”, aldus Mitchell.
Wat Mitchell en collega-onderzoekers vermoeden, is dat de natuur vooral stress vermindert. Gebleken is dat mensen die uitzicht hebben op bomen en gras, sneller uit het ziekenhuis worden ontslagen, beter op school presteren en zich – ook in probleemwijken – minder agressief gedragen dan mensen die uitkijken op de huizen aan de overkant. Uit metingen naar stresshormonen, ademhaling, hartslag en transpiratie blijkt dat korte uitstapjes in de natuur – of zelfs plaatjes van een landschap – mensen kunnen kalmeren en hun prestaties kunnen verbeteren.
In Zweden zette arts Matilda van den Bosch haar proefpersonen onder druk met een lastige wiskundetest en merkte ze hoe hun verhoogde hartritmevariabiliteit (een teken van stress) sneller naar normaal terugkeert wanneer ze een kwartier verblijven in een ruimte met een 3D -projectie van de natuur en vogelgetjilp dan wanneer ze in een lege kamer zitten. Een lopend experiment vindt plaats in de gevangenis van Snake River in oostelijk Oregon, waar bewaarders bij gedetineerden in afzondering minder agressief gedrag zien als deze enkele dagen per week fitnessen in een ‘blauwe kamer’ met natuurvideo’s.
“In het begin moest ik er niets van hebben”, zegt bewaarder Michael Lea. Maar hij merkt het verschil. “Er wordt hier veel geschreeuwd en de echo’s zijn heel schel” in de kale fitnessruimte, vertelt hij. “In de blauwe kamer schreeuwen ze meestal niet. Ze zeggen: "Wacht even, ik wil eerst deze video bekijken."
Een boswandeling van een kwartier leidt tot merkbare fysiologische veranderingen. Japanse onderzoekers onder leiding van Yoshifumi Miyazaki van de Universiteit van Chiba lieten 84 proefpersonen in zeven verschillende bossen rondwandelen, en eenzelfde aantal mensen in stadscentra. De boswandelaars ontpopten zich als meesters in ontspanning: hun spiegel van het stresshormoon cortisol daalde met 16 procent, hun bloeddruk met 2 procent en hun hartslag met 4 procent. Miyazaki gelooft dat ons lichaam zich in een aangename, natuurlijke omgeving ontspant, omdat het daar zijn evolutie heeft doorgemaakt. Onze zintuigen hebben zich aangepast om planten en beekjes te herkennen, zegt hij, niet files en wolkenkrabbers.
Al deze bewijzen voor de weldadige invloed van de natuur duiken op nu onze afstand tot die natuur steeds groter wordt, zegt psychologe Lisa Nisbet. We zijn dol op natuurparken, maar sinds het begin van het internettijdperk neemt het aantal uitstapjes naar de vrije natuur (en naar achtertuintjes) af. Uit een recente peiling van Nature Conservancy blijkt dat slechts 10 procent van de Amerikaanse tieners elke dag buiten komt. Volgens een studie van de Harvard School of Public Health brengen volwassenen in de VS minder tijd in de buitenlucht door dan in hun auto – minder dan 5 procent per dag.
Mensen onderschatten het gelukseffect van het buitenzijn, zegt Nisbet. “We zien het niet als een manier om ons happy te voelen.” Sommigen doen dat inmiddels wel.
In het kinderziekenhuis UCSF Benioff in Oakland, Californië behoort Nooshin Razani tot een groepje artsen die de nieuwe kennis over het verband tussen natuur en gezondheid ter harte nemen. Ze leert kinderartsen om patientjes en hun familie een uitstapje naar een natuurgebied voor te schrijven. “We hebben de kliniek omgetoverd in een plek waar je overal natuur ziet”, zegt ze. “Er hangen kaarten van natuurparken aan de muur, zodat je kunt aanwijzen waar je naartoe gaat, en foto’s van wilde dieren en planten.” Voor vervoer naar de natuur wordt gezorgd.
In sommige landen stimuleert de overheid de band met de natuur als officiële gezondheidspolitiek. In Finland, waar depressie, alcoholisme en zelfmoord wijdverbreid zijn, vroegen onderzoekers in opdracht van de overheid duizenden mensen om hun stemming en stressniveau een cijfer te geven, na bezoekjes aan de natuur en aan een stad. Gebaseerd op die studie beveelt hoogleraar Liisa Tyrväinen een minimale ‘dosis natuur’ van vijf uur per maand aan, om depressie te voorkomen. “Een wandeling van veertig, vijftig minuten lijkt genoeg te zijn voor fysiologische veranderingen en stemmingswisselingen, en vermoedelijk ook voor aandacht”, zegt psycholoog Kalevi Korpela. Hij is een van de bedenkers van de power trails, waarmee patiënten worden aangemoedigd tot wandelen, mindfulness en bezinning. Langs de paden staan bordjes met teksten als: ‘Ga op je hurken zitten en raak een plant aan.’
Vermoedelijk omhelst geen land de helende kracht van de natuur zo enthousiast als Zuid- Korea, waar de werkdagen berucht lang zijn en veel mensen kampen met werkstress, computerverslaving en loodzware prestatiedruk. In een peiling van elektronicagigant Samsung zegt ruim 70 procent van de Zuid- Koreanen dat ze depressief worden van hun baan. Maar het land heeft behalve een sterke economie ook een lange traditie van verering van natuurgeesten. Het oude gezegde Shin to bul ee – ‘Lichaam en bodem zijn één’ – is nog altijd populair.
In het ‘genezende woud’ van Saneum, ten oosten van Seoul, krijg ik thee van iepenbast van een ‘bosgezondheidswachter’, die me daarna meeneemt op een wandeling langs een riviertje en door een bos van rode esdoorns, eiken en dennen. Vanwege de herfstpracht en de koude boslucht zoeken veel stadsbewoners dit park op. Even later komen we op een open plek met een aantal houten platforms. Veertig brandweerlieden van middelbare leeftijd bij wie posttraumatische stress is geconstateerd, staan paarsgewijs op de platforms, als onderdeel van een driedaags overheidsprogramma. In veel landen zouden groepjes mannen in de bossen waarschijnlijk jagen of vissen, maar hier doen ze na een ochtend van wandelen aan ‘partneryoga’: ze wrijven elkaars onderarmen in met lavendelolie en stellen sierlijke boeketten van droogbloemen samen. De stoere 46-jarige brandweerman Kang Byoung-wook uit Seoul is pas terug van een grote brand op de Filippijnen. Hij ziet er afgemat uit. “Het is een leven met veel stress”, zegt hij. “Ik kan hier wel een maand wonen.”
Saneum is een van de drie officiële ‘genezende wouden’ van Zuid-Korea, en vóór 2017 moeten er nog 34 bijkomen; zo zullen de meeste grote steden er een in de buurt hebben. De Universiteit van Chungbuk verzorgt een opleiding in ‘bosgenezing ’, en de afgestudeerden hebben goede uitzichten op werk; het Zuid-Koreaanse staatsbosbeheer hoopt de komende jaren vijfhonderd bosgezondheidswachters aan te stellen. Het programma loopt ‘van de wieg tot het graf ’: van prenatale bosmeditatie tot houtsnijcursussen voor kankerpatiënten en begrafenissen in het bos. Kinderen die zijn gepest, worden door de overheid op de ‘vrolijke trein’ gezet, een tweedaagse kampeertocht door de bossen. En in het nationale park van Sobaeksan verrijst een gezondheidscomplex van een kleine honderd miljoen euro.
Vroeger bestudeerden onderzoekers van het Zuid-Koreaanse staatsbosbeheer de houtopbrengst, nu distilleren ze ook de etherische oliën van boomsoorten als de hinoki-cipres en analyseren die op hun vermogen om de stresshormoonspiegel te verlagen en astma te verlichten. In Daejun bezoek ik minister van Bosbouw Shin Won Sop, een socioloog die de effecten van bostherapieën op alcoholici heeft bestudeerd. Het ‘menselijk welbevinden’ is nu de voornaamste doelstelling van staatsbosbeheer, vertelt hij, waardoor het aantal bezoekers aan Zuid-Koreaanse bossen tussen 2010 en 2013 is toegenomen van 9,4 naar 12,8 miljoen.
“Natuurlijk gebruiken we de wouden nog steeds voor het hout”, zegt Shin. “Maar ik denk dat het gezondheidsaspect op dit moment de voornaamste bosvrucht is.” Uit gegevens van zijn ministerie zou blijken dat bosgenezing de zorgkosten verlaagt en de regionale economie stimuleert. Wat er nog nodig is, zegt hij, zijn betere gegevens over specifieke ziekten en over natuurlijke eigenschappen die een weldadige werking hebben. “Welke factoren in het bos zijn vooral verantwoordelijk voor de positieve fysiologische invloed, en welke bossoorten hebben de meeste uitwerking?” vraagt Shin zich af.
Mijn eigen stadsbrein, dat het grootste deel van het jaar in New York vertoeft, lijkt goed te reageren op de wildernis van Utah. Op het kampeertochtje met David Strayer trekken we overdag langs bloeiende vijgcactussen en zitten we ’s avonds rond het kampvuur. Strayers studenten ogen relaxter en socialer dan in de collegezaal en presteren veel beter, zegt hij. Wat speelt zich af in hun brein, en in dat van mij?
Heel veel verschillende zaken, te oordelen naar de nieuwste neurologische inzichten. Zuid-Koreaanse onderzoekers gebruikten fMRI-scans voor het vastleggen van de hersenactiviteit van mensen die naar verschillende afbeeldingen keken. Bij vrijwilligers die stadsbeelden bekijken, stroomt er meer bloed door de amygdala, waar angst en zorgen worden verwerkt. Daarentegen laten natuurlandschappen die hersengebieden oplichten die in verband worden gebracht met empathie en altruïsme. Misschien maakt de natuur ons niet alleen kalmer, maar ook aardiger. En wellicht ook aardiger voor onszelf.
Onderzoeker Greg Bratman scande de hersenen van 38 vrijwilligers vóór en ná een wandeling van anderhalf uur, hetzij door een groot park, hetzij door een drukke straat. Alleen de natuurwandelaars vertonen een verlaagde activiteit van het gebied dat een rol speelt bij depressief gepieker. Ook uit hun eigen verslagen blijkt dat deze proefpersonen minder stressen. Bratman gelooft dat een verblijf in een aangename buitenomgeving ons op een goede manier buiten onszelf doet treden. De natuur kan invloed hebben op de manier waarop “iemand zijn aandacht verdeelt en zich al dan niet richt op negatieve gevoelens”, legt hij uit.
Strayer is vooral geïnteresseerd in de invloed van de natuur op ons probleemoplossend vermogen op hoger niveau. Zijn onderzoek gaat uit van de ‘aandachtshersteltheorie’ (Attention Restoration Theory ), opgesteld door de psychologen Stephen en Rachel Kaplan. Zij menen dat het de visuele elementen in natuurlijke landschappen zijn – zonsondergangen, beekjes, vlinders – die stress en geestelijke vermoeidheid verminderen. Kalme aandachtspunten die onze hersenen de kans geven vrijuit te mijmeren, uit te rusten en zich te herstellen van, aldus Olmsted, de “nerveuze irritatie” van het stadsleven.
De voordelen ervan lijken door te werken in ons leven binnenshuis. “Stelt u zich een gratis behandeling zonder bekende bijwerkingen voor, die overal verkrijgbaar is en uw cognitieve functioneren verbetert”, schreven de onderzoekers in hun paper. Die behandeling bestaat. Ze heet ‘contact met de natuur’.
Enkele maanden na ons uitstapje in Utah stuurde Strayers team de resultaten van mijn eeg op. In een kleurige grafiek was de energie van mijn hersengolven in een scala van frequenties uitgezet. Vergeleken met de eeg’s van de twee groepen die in de stad waren gebleven, waren mijn thètagolven inderdaad lager: de San Juan River had mijn prefrontale cortex blijkbaar gekalmeerd, althans voor even.
Tot nu toe lijken de resultaten Strayers hypothese te ondersteunen, zegt hij. Maar zelfs als het onderzoek zijn stelling zou bevestigen, is het nog lang geen afdoende verklaring voor de wisselwerking tussen hersenen en natuur. Die zal altijd iets geheimzinnigs houden, zegt Strayer, en misschien hoort dat ook zo. “Per slot van rekening trekken we er niet op uit omdat het wetenschappelijk verantwoord is,” zegt hij, “maar omdat de natuur ons tot rust brengt.”
Het werk van fotograaf Lucas Foglia (1983) die opgroeide op een boerderij in de staat New York en nu in San Francisco woont, wordt internationaal geëxposeerd. Hij publiceerde twee fotoboeken.
Dit artikel werd gepubliceerd in de januari 2016 editie van National Geographic Magazine.