Dat we steeds meer fysieke ongemakken krijgen naarmate we ouder worden, hoeft niemand aan zijn verstand te worden gebracht. Maar dat de wetenschap nog altijd niet precies weet waardoor dat komt, is minder bekend.
Twee mogelijke verklaringen
Wanneer we ouder worden stoppen onze cellen langzaam met delen, wordt ons lichaam strammer en worden onze organen vaker ziek. Niemand weet precies wat dat proces in gang zet, maar de wetenschap hinkt op twee mogelijke verklaringen.
De eerste luidt dat het lichaam veroudert door beschadiging die zich in de loop der jaren in ons weefsel opbouwt. Afval hoopt zich op in onze cellen, reservesystemen functioneren niet meer en reparatiemechanismen vallen langzaam uit. Het lichaam slijt, als een oude fiets.
Verklaring twee: veroudering wordt door onze genen aangestuurd – door een interne moleculaire klok die voor elke diersoort een ander tijdsschema aanhoudt. Bij dieren is deze theorie al eens bevestigd: wetenschappers wisten de levensduur van sommige soorten te verlengen door slechts één gen aan te passen.
De onbetwiste boosdoener? Celdeling
Het verouderingsproces begint bij onze allerkleinste bouwsteentjes: de cellen. Hoe en waarom cellen verouderen is onderwerp van discussie, maar enkele mechanismen zijn inmiddels duidelijk. In de vroege jaren zestig ontdekt bioloog Leonard Hayflick dat gekweekte cellen zich gemiddeld maar vijftig keer delen: de zogenoemde Hayflicklimiet. Met uitzondering van stamcellen en kankercellen is deze limiet op alle menselijke weefsels van toepassing, al neemt de celdeling af naarmate je ouder wordt.
Maar wat maakt dat cellen afsterven? Daarbij spelen telomeren een rol: stukjes DNA die de uiteinden van onze chromosomen bedekken, als de stukjes plastic aan het eind van een schoenveter. Telomeren beschermen de chromosomen tegen schade en voorkomen dat ze met andere chromosomen fuseren. Onderzoekers hebben ontdekt dat, elke keer wanneer een cel zich deelt, er zo’n vijftig tot honderd nucleotiden van de telomeer worden afgesneden. Na verloop van tijd wordt de telomeer zo kort en krakkemikkig dat de celdeling stopt.
Meer stress, is minder oud
Maar de duurzaamheid van onze genetische veterdopjes zou wel eens beïnvloedbaar kunnen zijn. Wetenschappers die het verband tussen telomeerlengte en externe factoren bestudeerden, ontdekten dat de telomeren bij mensen met veel stress korter zijn.
Anderzijds onderzocht arts Dean Ornish van de University of California wat gunstige omgevingsfactoren met het verouderingsproces doen. Zijn conclusie? Mensen die regelmatig bewegen, veganistisch eten en hun stress beperken, hebben gemiddeld tien procent langere telomeren. Dat wekt dus de indruk dat een gezonde levensstijl je levensduur ten goede komt.
Van bot tot long: waar veroudert ons lichaam?
Veroudering tast vrijwel het hele lichaam aan. Opvallend is dat het centrale zenuwstelsel – de hersenen en het ruggenmerg – de minste verouderingsverschijnselen vertonen. In de meeste weefsels is de achteruitgang in werking gering, maar tegen ziekte of stress is het oudere lichaam beduidend minder goed bestand.
De veroudering van botten en spieren heeft misschien wel de grootste invloed op de kwaliteit van leven. Tussen het dertigste en zestigste levensjaar neemt de botdichtheid bij zowel mannen als vrouwen af, en van je dertigste tot je 75ste verdwijnt gemiddeld de helft van je spiermassa. En let op: de hoeveelheid vet verdubbelt in die tijd juist.
Het hart, de bloedvaten en de longen zijn duurzamer gebouwd. Het feit dat zo veel ouderen hart- en longproblemen ontwikkelen, heeft dan ook meer met levensstijl te maken dan met veroudering zelf. Roken, overgewicht en een gebrek aan lichaamsbeweging tasten deze organen aan.
De aderwanden verstijven en verdikken ook, met mogelijk een hogere bloeddruk tot gevolg. En hoe ouder, hoe minder elastisch het longweefsel. Maar belangrijker nog: het immuunsysteem van de longen gaat achteruit, en is daardoor vatbaarder voor ziekmakers.
En hoe zit het met de hersenen?
Een van de meest gevreesde ouderdomskwalen is dementie, maar onderzoek wijst uit dat deze hersenziekte nou juist geen onderdeel hoeft te zijn van een normaal verouderingsproces. Net als in de rest van het lichaam krimpen de hersenweefsels als de cellen er afsterven; bij ouderen neemt het gewicht van het brein tot wel tien procent af.
Maar dat verlies is voor de hersenen veel minder problematisch dan bij veel andere organen, omdat de hersenen veel meer cellen bevatten dan ze nodig hebben. Dit overschot zorgt ervoor dat ons brein ook op onze oude dag doorgaans goed functioneert. Bovendien leggen de neuronen in de hersenen nieuwe verbindingen aan als cellen afsterven. Sommige neurotransmitters nemen wel af in de loop van de tijd, ook vermindert de bloedtoevoer naar de hersenen.
Deze veranderingen kunnen invloed hebben op het kortetermijngeheugen, het spraak- en het leervermogen, maar ons intellectueel functioneren zou er niet onder moeten lijden. Kortom: de verschillen tussen een jong en een oud brein, zijn over het algemeen subtiel.





