In de oceaan lift een hele reeks kleine organismen mee op de lichamen van andere dieren. Zeepokken en eendenmosselen behoren tot de bekendste verstekelingen, maar er zijn nog honderden andere wezens die deze strategie volgen. In het algemeen lijken deze meelifters – die zich op alle mogelijke dieren kunnen vastzetten, van walvissen en zeeschildpadden tot degenkrabben – hun gastheren niet te schaden en in sommige gevallen zelfs te helpen.
Maar wat als ze een slepend probleem worden?
Zeespinnen, een raadselachtige groep dieren die in alle wereldzeeën voorkomt, zijn niet immuun voor zulke verstekelingen. Uit nieuw onderzoek blijkt dat zeespinnen waarop deze organismen zich hebben vastgezet of waarop ze uitsteken, in hun voortbeweging worden belemmerd en ook in hun ademhaling worden gehinderd, omdat ze geen longen of kieuwen hebben maar zuurstof via hun exoskelet opnemen.
Uit het nieuwe onderzoek, dat verscheen in het tijdschrift Marine Biology, bleek dat Antarctische zeespinnen twee- tot driemaal meer weerstand ondervonden als gevolg van grotere verstekelingen, zoals eendenmosselen. Daardoor hadden ze meer energie nodig om zich voort te bewegen en het vergrote lichaamsoppervlak leidde ook tot een soort paraplu-effect, waardoor zeespinnen vaker door zeestromingen werden meegesleurd.
Organismen die zich op dieren vastzetten, zoals algen en mosdiertjes, kunnen de ademhaling van hun gastheren op sommige plekken met de helft verminderen. Maar bij de meeste zeespinnen was de totale bedekking door deze organismen niet groot genoeg om hun ademhaling duidelijk te belemmeren.
Bij het onderzoek onder leiding van Steven Lane, docent aan de Loyola University Maryland, keek een team van wetenschappers naar drie typen zeespinnen rond de Zuidpool en naar de wisselwerking met hun meelifters.
Twee van de bestudeerde zeespinnensoorten (Ammothea glacialisen Colossendeis megalonyx) bereiken een doorsnede van achttien tot ruim dertig centimeter en lijken op hooiwagens met lange, dunne poten en hele kleine rompen. De derde soort, Nymphon australe, wordt ongeveer vijf centimeter groot en heeft een wat robuustere bouw.
De wetenschappers brachten twee zomers door op het Amerikaanse onderzoeksstation McMurdo, dat door Lane wordt omschreven als een combinatie van een mijnstadje en een campus. De onderzoekers doken gedurende twee dagen in het ijskoude water van de McMurdo Sound, een biologisch rijk gebied. Op die dagen maakten Lane en zijn collega’s telkens duiken van dertig tot veertig minuten. “De beperkende factor was hoe sterk we afkoelden,” zegt Lane. De onderzoekers wisten uiteindelijk zo’n tweehonderd zeespinnen te vangen, in ondiep water en tot diepten van zo’n dertig meter.
Aan de hand van video-opnamen telden ze het aantal zeespinnen dat was bedekt door organismen en stelden vast hoe snel zeespinnen met of zonder verstekelingen wegliepen van fel licht – gedrag waarmee ze waarschijnlijk hun blootstelling aan roofdieren kunnen verminderen.
In het laboratorium maten de wetenschappers met behulp van zuurstofsensoren op levende zeespinnen hoe goed de dieren via hun exoskelet konden ademen, ondanks de organismen die zich erop hadden vastgezet. Vervolgens plaatsten ze zuurstofsensoren in de poten van de zeespinnen om uit te zoeken hoe de zuurstof door het lichaam werd getransporteerd.
Om een idee te krijgen van de weerstand die door eendenmosselen werd veroorzaakt, lieten de onderzoekers levende zeespinnen voor de lens van een GoPro-camera in een watertank vallen, waarbij ze maten hoe snel de dieren naar de bodem zonken. Nadat ze de eendenmosselen van de zeespinnen hadden verwijderd, lieten ze de dieren nogmaals in de tank afzinken.
Uit de resultaten komt naar voren dat zeespinnen met eendenmosselen erop alleen kunnen foerageren en paren op locaties waar de waterstroming gering is. Onduidelijk is nog welke gevolgen dit heeft voor de ecologie van de Zuidpool als geheel.
“Ik weet zeker dat zeespinnen een belangrijke rol spelen, maar we weten gewoon niet genoeg over deze dieren om die rol vast te kunnen stellen,” zegt Lane.
Er zijn zeldzame gevallen geweest waarin vissen en krabben zich voedden met zeespinnen en er zijn vissen geobserveerd bij het vangen van zeespinnen, maar ze spuugden de dieren daarna weer uit.
Maar de mannetjes van de zeespinnen, die verrassend genoeg de eitjes bij zich dragen en daarbij gebruikmaken van speciale aanhangsels genaamd ovigeren (‘eiderdragers’), zijn kwetsbaarder. Volgens Lane grijpen sommige soorten garnalen deze mannetjes, keren ze om en eten de eitjes op, waarna ze de spinnen weer laten gaan.
Het mag duidelijk zijn dat er nog veel is dat de wetenschap over de zeespinnen te weten moet komen, vooral op zulke afgelegen plekken als de Zuidpool. Ook is nog onduidelijk hoe de dieren worden beïnvloed door activiteiten van de mens.
Nu de wateren rond de beide polen sneller opwarmen en verzuren dan elders in de wereld, zouden ook zeespinnen en andere wezens de gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Zo groeien algen en mosdiertjes vaak harder wanneer de watertemperatuur stijgt, waardoor ook het aantal ongewenste verstekelingen zou kunnen toenemen.
“Zeespinnen kruipen al zeer lang op de aarde rond,” zegt Lane, verwijzend naar de eerste fossielen van deze dieren, die tenminste vierhonderd miljoen jaar oud zijn. “We denken dat deze Antarctische soorten de eerste zijn die de gevolgen van de klimaatverandering zullen merken, omdat ze zó lang en in zulke koude milieus hebben geleefd dat ze nergens anders kunnen leven als deze regio warmer wordt,” zegt Lane.
Bekijk andere bizarre schepsels van de diepzee
Bekijk ook: Mysterieus diepzeeleven onder Antarctica