Archeologen kunnen veel te weten komen door onderzoek te doen naar prehistorisch afval. Aan de hand van afgesplinterde stenen en hoopjes opengebroken schelpen, ooit achtergelaten door onze hongerige voorouders, kan worden vastgesteld waar ze woonden, hoe ze woonden en hoe lang ze ergens woonden.
Wetenschappers gebruiken diezelfde archeologische methode nu om meer te weten te komen over een harig, bedreigd zoogdier dat ook dol is op schelpdieren.
In het wild levende zeeotters hebben de gewoonte mossels open te maken door ze tegen de rotsen te slaan. Dat maakt ze tot een van de weinige diersoorten die gebruikmaken van gereedschap. Door aan de kust van Californië dergelijk gedrag van zuidelijke zeeotters te observeren en de schade aan de achtergebleven rotsen en schelpen te analyseren, kwamen wetenschappers tot enkele verrassende conclusies.
Zo bleek uit het feit dat er steeds barsten werden gevonden aan dezelfde kant van de verbrijzelde schelpen dat de meeste van de onderzochte otters rechtshandig zijn. Tientallen jaren lang gingen onderzoekers ervan uit dat alleen grote apen en mensen een voorkeur hadden voor een bepaalde ‘hand’, maar dankzij onderzoek naar kangoeroes, blauwe vinvissen en nu dus zeeotters blijkt dat een voorkeur voor links of rechts veel vaker voorkomt in de dierenwereld.
Op basis van de omvang van de hopen achtergebleven schelpresten en de schade aan de rotsen kan ook een schatting worden gegeven van de tientallen jaren dat de otters op die plek hun maaltje bij elkaar zoeken, volgens een artikel dat onlangs werd gepubliceerd in het vakblad Scientific Reports. Doordat hiermee het nut van deze archeologische werkwijze is aangetoond, kunnen onderzoekers in de toekomst weer terugkeren en een tijdlijn maken van de activiteit van de dieren hier en elders.
Deze kennis “kan ons meer vertellen over hoe lang de otters dit gereedschap gebruiken, en over hoe wijdverbreid dit gedrag is onder de dieren,” vertelt hoofdonderzoeker Jessica Fujii die als senioronderzoeker werkzaam is bij het Monterey Bay Aquarium in Californië.
Mogelijk zou het ook een antwoord kunnen bieden op de vraag waarom zuidelijke zeeotters, de ondersoort die in Californië voorkomt, vaker gebruikmaken van dit gereedschap dan noordelijke zeeotters, die van oorsprong voorkomen aan de Amerikaanse Pacific Northwest en in Alaska.
Archeologie voor dieren
Dit is niet de eerste keer dat archeologische technieken worden toegepast op het dierenrijk, maar tot nu toe gebeurde dat met name voor primaten zoals chimpansees.
In 2016 wees archeologisch onderzoek naar primaten uit dat een bepaalde soort kapucijnapen al zeshonderd jaar eerder dan gedacht gebruikmaakten van stenen als aambeeld en in gebieden waar deze soort nu niet meer voorkomt.
Bij de nieuwe studie werkten de primatenarcheologen samen met biologen die deskundig waren op het gebied van zeeotters.
“Onze zeeottercollega's houden zich al tientallen jaren bezig met onderzoek naar het gebruik van stenen en gereedschap door zeeotters,” vertelt Natalie Uomini, een senioronderzoeker aan het Max-Planck-Institut für Menschheitsgeschichte in Jena.
“Ze vroegen zich af hoe oud dit gedrag is. Wij waren, geheel los daarvan, bezig met de vraag hoe we archeologische technieken konden gebruiken voor andere dieren.”
Nu dierenarcheologie zijn nut onderwater heeft bewezen, zou dat ertoe kunnen leiden dat er soortgelijke resultaten worden gevonden bij zeedieren die gereedschap gebruiken. Er zijn slechts enkele andere soorten zeedieren waarvan bekend is dat ze gereedschappen gebruiken, waaronder de dolfijn. Deze dieren houden sponzen in hun bek als ze in het koraal op vissen jagen, als bescherming en mogelijk ook als teken van liefde.
Een bepaalde soort lipvis, de Choerodon fasciatus, slaat net als de zeeotter prooien tegen een favoriete, vaste steen, of het nou gaat om zee-egels of jonge zeeschildpadden.
“Er zijn zo veel overeenkomsten, het is ongelooflijk,” vertelt Culum Brown, die als bioloog werkt bij het Macquarie University Fish Lab in de Australische staat Nieuw-Zuid-Wales.
“Door dezelfde methoden toe te passen als in de gewone archeologie, bijvoorbeeld door scherven op te graven uit een berg afval of uitwerpselen van een lipvis, kun je zien hoe lang die plek al in gebruik is.”
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op Nationalgeographic.com