Het is een tafereel dat zich op het eerste gezicht overal in de Verenigde Staten had kunnen afspelen: een man met een donkerblauw hoedje van de U.S. Postal Service stapt uit zijn bestelbus en loopt met een stapeltje brieven in de hand een straat in. Tot zover niets bijzonders. Maar óf deze postbode heeft het niet gezien, óf hij maalt er niet om dat een paar meter verderop een zwarte beer, vermoedelijk een jong mannetje, zich op zijn achterpoten zit te krabben om zich te ontdoen van zijn jeukende wintervacht.
Pal naast hem, achter een gaashek, klinkt het geraas van het verkeer op Interstate 240. Het moet een vertrouwd achtergrond-geluid zijn voor de beer die even buiten het centrum van Asheville in North Carolina op een sukkeldrafje door een woonwijk kuiert.
Naast de snelweg kijken onderzoekers van de Urban/Suburban Bear Study in North Carolina geboeid naar een knoestige witte esdoorn, waar ze zojuist een ruim hol in ontdekten. Beer N209, een gezenderd vrouwtje en een van de ruim honderd beren die door het team worden gemonitord, heeft hier haar winterslaap gehouden. Het verkeerslawaai van de naastgelegen weg nam ze blijkbaar voor lief.
Het project loopt al acht jaar, maar ‘die beren blijven me verbazen’, roept bioloog Colleen Olfenbuttel, expert op het gebied van beren en andere pelsdieren, boven het verkeersgedruis uit. Ze houdt de ladder vast waarmee haar collega naar boven klimt om het hol op te meten. Olfenbuttel doet al 23 jaar onderzoek naar zwarte beren, maar heeft nog niet eerder zo’n groot boomhol gezien. ‘Ze passen zich zoveel beter aan dan wij denken.’
Je zou inderdaad niet verwachten dat zwarte beren zo goed gedijen in Asheville. In deze 95.000 inwoners tellende stad, gelegen in de Blue Ridge Mountains, trekken beren op klaarlichte dag door woonwijken en tuinen en klauteren ze over veranda’s. Een deel van de inwoners kan de aanwezigheid van hun bijzondere buurtbewoners wel waarderen, en vrijwel iedereen hier heeft een filmpje van een recente ontmoeting met een beer op zijn smartphone staan.
De aanwas van beren in Asheville en andere plaatsen heeft verschillende oorzaken. Door veranderend landgebruik en het rijke voedselaanbod dat hun menselijke buren ze bieden, is de populatie zwarte beren in Noord-Amerika gegroeid tot bijna acht-honderdduizend. Tegelijkertijd dijen grote steden steeds verder uit, wat ten koste gaat van hun leefgebied. Daarom hebben de beren geen andere keuze dan uit te wijken naar de stad.
De opmars van wilde dieren naar stedelijk gebied doet zich niet alleen voor in de VS en beperkt zich niet tot zwarte beren: overal ter wereld wagen omnivoren zich in toenemende mate tussen de mensen, en ze leren zichzelf stadse overlevingmechanismen aan. Coyotes kijken goed om zich heen voordat ze een straat oversteken, zwarte beren weten precies op welke dag het huisvuil wordt buitengezet, en wasberen trekken handig de elastieken los waarmee inwoners hun vuilnis-bakken afsluiten.
In 2020 bleek uit 83 onderzoeken op zes continenten dat maar liefst 93 procent van de verstedelijkte zoogdieren ander gedrag vertoont dan hun soortgenoten in het wild. De meeste daarvan – uiteenlopend van konijnen, wilde zwijnen, resusapen en steenmarters – werden ‘s nachts actief om de mens te ontlopen. Daarnaast breidden ze hun dieet uit met voedselresten van de mens en nam de oppervlakte van hun territorium sterk af. Hoe meer we te weten komen over de dieren in onze steden, des te beter we met ze kunnen samenleven, zeggen ecologen.
In het struikgewas achter een straat met fastfoodrestaurants en hotels in Asheville tillen Jennifer Strules en twee van haar collega’s een zware, beervriendelijke val naar de parkeerplaats van een hotel. Ze hopen een moederbeer en haar drie jongen te vangen die zich in de omgeving ophouden.Strules, promovendus op het gebied van visse-rij, fauna en natuurbehoud aan de University of North Carolina, opent een trommel zoetigheid – onweerstaanbaar voor een dier met een scherpere reuk dan een bloedhond. De onderzoekers smeren wat glazuur op de val en leggen er een paar donuts en koffiebroodjes in. Slaagt de poging, dan wordt de moederbeer, die al eens eerder gevangen is, verdoofd en krijgt ze een nieuwe halsband met zender.
De gegevens van meer dan honderd gezenderde beren, die onder leiding van Nicholas Gould werden verzameld in de eerste fase van de Urban/Suburban Bear Study, brachten interessante verschillen aan het licht tussen beren die leven in de stad en de natuur. Jonge berinnen van één tot anderhalf jaar oud waren in de stad bijna twee keer zo zwaar als soortgenoten in de natuur. Enkele stadse vrouwtjes kregen al op tweejarige leeftijd jongen, terwijl dat bij wilde soortgenoten pas veel later gebeurde. In de vier jaar waarin het onderzoek plaatsvond overleed maar liefst veertig procent van de stadsberen, voornamelijk door aanrijdingen. Het is nog te vroeg om te kunnen vaststellen of het leven in Asheville de beren goed doet of juist niet.
De uitkomsten van enkele andere studies zijn echter al beter te duiden. Net als hun soort-genoten in Asheville zijn beren in Durango en Aspen (Colorado) en in Lake Tahoe (Nevada) zwaarder en krijgen ze meer jongen, maar omdat bijna geen van de jongen in leven blijft, neemt de populatie toch af. Wie een dikke beer met een stel jongen ziet, is geneigd te denken dat de dieren profiteren van het voedseloverschot in de grote steden en buitenwijken, maar de werkelijkheid is anders.
Het is eveneens een fabel dat mensen en beren altijd probleemloos kunnen samenleven – zelfs in het ruimdenkende Asheville. De afgelopen jaren vergrepen beren zich aan huisdieren en werd ten minste één persoon verwond.
In 2020 viel een moederbeer die haar jongen verdedigde de hond van Valerie Patenotte aan. De hond overleefde het voorval niet. ‘Ik begrijp dat we er niet aan ontkomen dat mens en dier hun leefomgeving moeten delen,’ zegt Patenotte op het terras achter haar huis. ‘Maar de beren komen nu wel erg dichtbij.’
Alsof het zo is afgesproken, stappen precies op dat moment een beer en haar jongen de tuin in. Een van de welpen klautert een boom in, het andere jong dartelt om zijn moeder heen; een logge berin die ons met een schuin oog in de gaten houdt.
Om te leren hoe bewoners het beste kunnen omgaan met hun wilde buren zette Strules een experiment op. In haar BearWise-campagne worden de bewoners van twee wijken voorge-licht over hoe ze problemen met beren kunnen voorkomen – huisdieren aangelijnd uitlaten, afval goed afschermen, voederplaatsen voor vogels weghalen en beren niet naderen of voeren. Twee andere buurten dienen als controlegroep; daar ontvangen bewoners geen voorlichtings-materiaal. Het is de bedoeling dat het initiatief op korte termijn navolging krijgt in de rest van de VS.
Door gezenderde beren in de vier buurten te volgen, hoopt Strules te ontdekken of de BearWise-tips leiden tot een gedragsverandering bij bewoners, in de hoop dat het aantal overlastmeldingen zal dalen. In Durango gingen onderzoekers nog een stap verder: hier werden duizend beerbestendige vuilnisbakken uitgedeeld. Met succes, want het aantal overlastmeldingen daalde er met zestig procent.
Maar er zijn ook mensen die de beren juist met open armen ontvangen. Janice Husebo is een van hen. Ze beschouwt de dieren als onderdeel van haar gezin. Husebo woont even buiten het centrum van Asheville en lokt al 22 jaar hongerige beren met bakken vogelvoer naar haar veranda.
‘Sommige vrienden noemen me de berenfluisteraar,’ zegt Husebo, terwijl we bij de achterdeur van haar woning een moederbeer met haar twee jongen over de veranda zien scharrelen. ‘Soms ligt ze hier haar jong te zogen en dan praat ik tegen haar,’ zegt ze geëmotioneerd.
Deskundigen waarschuwen echter dat het voeren van beren gevaarlijke situaties in de hand werkt, wat dan verminderde tolerantie tot gevolg heeft – onder meer daarom is het voeren van beren bij wet verboden. Strules is ervan op de hoogte dat sommige inwoners van Asheville enthousiast zijn over de aanwezigheid van de beren. Met haar onderzoek hoopt ze de relatie tussen mens en beer te verbeteren. ‘De natuur is van ons allemaal,’ zegt Strules, ‘maar beren moeten wel wild blijven.’
DE ZWARTE BEER is bezig aan een opmars: hij heeft inmiddels ongeveer de helft van zijn vroegere leefgebied heroverd en komt voor in zo’n veertig Amerikaanse staten. Maar de coyote, oorspronkelijk afkomstig van de Great Plains, heeft zich de afgelopen decennia pas echt stormachtig over de VS verspreid. Met uit-zondering van Hawaï en de meeste grote steden zijn coyotes, ook wel prairiewolven genoemd, inmiddels door heel de VS te vinden. De grootste populatie leeft in Chicago, met zo’n vierduizend dieren.
Stan Gehrt, wildecoloog aan de Ohio State University en bij de Max McGraw Wildlife Foundation, onderzoekt de coyotes in Chicago al sinds 2000, toen ze er voor het eerst opdoken. Destijds verwachtte Gehrt zijn project binnen een jaar te kunnen afronden, maar ruim twintig jaar later is het onderzoek nog altijd in volle gang. ‘Keer op keer staan we versteld van hoe goed de dieren in staat zijn zich aan hun leefomgeving aan te passen,’ zegt Gehrt. ‘We zien allerlei beperkingen, maar de coyote is erg weerbaar.’
Op een ochtend in het voorjaar in Schaumburg, een voorstad van Chicago, verkennen drie onderzoekers een drassig terrein achter een woonwijk. Ze zijn op zoek naar het hol en de jongen van coyote 581, een gezenderd vrouwtje. Boven het gebrom van de snelweg uit vangen ze nog net het gepiep van een welp op. De onderzoekers verspreiden zich. Elk heuveltje met een hol erin wordt uitvoerig bekeken.
Even later wenkt veldwerker Lauren Ross de anderen: in het hoge gras zit een jong van een week oud, het bleke buikje nog bol van de moedermelk. Ross tilt het mannetje voorzichtig op en onderzoekt hem, trekt een plukje haar uit voor genetisch onderzoek en plaatst een microchip tussen zijn schouderbladen. Het weldoorvoede jong laat haar kalmpjes begaan. Zodra het team weg is, komt zijn moeder bij hem terug, zegt Ross.
Bij aanvang van zijn onderzoek dacht Gehrt dat coyotes zich vooral zouden ophouden in parken en groengebieden. ‘Maar we zien ze overal, in elke buurt, in elke buitenwijk en zelfs in het centrum.’
De soort gedijt goed, ondanks inspanningen van de mens om de dieren uit te roeien. Jaarlijks worden er minstens vierhonderdduizend coyotes gedood, waarvan ongeveer tachtigduizend in het westen van de VS, waar een federaal bestrijdingsprogramma is opgetuigd. In Chicago is het verkeer de voornaamste doodsoorzaak, maar coyotes leren auto’s steeds beter te mijden en begrijpen zelfs hoe verkeerslichten werken.
Hun aanpassingsvermogen blijkt ook uit hun voedingspatroon. Coyotes eten vrijwel alles, van schoenleer tot fruit (ze kunnen in fruitbomen klimmen). Maar zijn ze genetisch goed toegerust voor een bestaan in de stad, of hebben ze simpelweg een uitstekend aanpassingsvermogen?
De waarheid ligt vermoedelijk in het midden, stelt Christopher Schell, stadsecoloog aan de University of California in Berkeley. Schell schrijft het gedrag van de dieren toe aan een fenomeen dat hij adaptieve plasticiteit noemt: de coyotes profiteren van hun aangeboren vermogen om zich aan te passen aan nieuwe leefgebieden en leren er na verloop van tijd steeds beter gedijen.
Samen met bioloog Julie Young van het Amerikaanse ministerie van Landbouw onder-zoekt Schell in het National Wildlife Research Center in Millville (Utah) bij coyotes in gevangen-schap of er een verband bestaat tussen voeding en gedrag. Ze vergelijken een groep coyotes die een gesimuleerd stads dieet krijgt, met veel suiker en koolhydraten, met een groep met een natuurlijker eetpatroon, met veel eiwitten. De onderzoekers verwachten dat de coyotes die vooral ‘menseneten’ krijgen voorgeschoteld minder schuw worden – een hypothese die ondersteund lijkt te worden door waarnemingen in de stad.
‘We gaan uit van het aloude gezegde ‘je bent wat je eet’,’ zegt Schell. Young en hij betogen dat een coyote na het eten van bewerkte ontbijt-granen minder voldaan is en eerder op zoek zal gaan naar een nieuw maaltje dan een dier dat de dag is begonnen met konijn. Hoewel Gehrt niet zeker weet of dit ook voor de coyotes in Chicago geldt, merkt hij wel op dat afhankelijk-heid van afval leidt tot meer confrontaties met mensen en hun huisdieren. Een stads dieet, kortom, maakt coyotes minder schuw.
NET ALS COYOTES EN BEREN zijn ook wasberen bezig aan een opmars in Noord-Amerikaanse steden. In Washington, D.C. probeerden onderzoekers Kate Ritzel en Travis Gallo te achterhalen of wasberen in de stad brutaler zijn en risicovoller gedrag vertonen dan soort genoten in de natuur. Ze deden dit door te bekijken hoe wasberen reageren op een onbekend voorwerp; in dit geval lokaas verstopt in een vierkant van houten stokken. De onderzoekers installeerden meer dan honderd cameravallen in steden en landelijk gebied in de naburige staat Virginia.
Op een warme septemberochtend in Fort Totten, een vesting uit de tijd van de Amerikaanse Burgeroorlog, plaatste Gallo geurig lokaas – ‘dode dieren in een potje’ – terwijl Ritzel vlak bij een boom een cameraval bevestigde. Twee weken later kon ze zien welke dieren interesse hadden getoond. Maanden later wees Ritzels data uit dat wasberen in de stad ondernemender zijn dan hun soortgenoten in de natuur en dat ze meer tijd besteden aan het bekijken van de stokken. Dieren in de stad zijn daarnaast socialer en leven vaker in paren dan soortgenoten in de natuur, die territorialer zijn. De bevindingen wijzen erop dat wasberen hun gedrag aanpassen aan het stads-leven. Een volgend doel is om ‘te achterhalen of er ook evolutionaire veranderingen plaats-vinden’, zegt Ritzel.
TOEN ZOÖLOOG Sarah Benson-Amram tien jaar geleden een onderzoek startte naar het gedrag en de intelligentie van wasberen, verwachtte ze dat zo’n veelvoorkomende soort al grondig gedo-cumenteerd zou zijn. Maar verbaasd moest ze vaststellen dat er nog nauwelijks wetenschappe-lijk onderzoek naar de dieren was gedaan. Begin twintigste eeuw deden enkele onderzoekers wel een poging, maar zij staakten hun project omdat de wasberen steeds uit hun kooien ontsnapten.
Dat de wasbeer een vernuftig beest is, blijkt ook uit het onderzoek van Benson-Amram. Bij een experiment schotelde ze wasberen, coyo-tes en stinkdieren een kratje met voedsel voor. Door een knop of pedaal in te drukken konden de dieren bij de lekkernij komen. Zodra de dieren begrepen hoe het systeem werkte, draaiden de onderzoekers de knoppen en pedalen om, waardoor de dieren hun strategie moesten aanpassen. De meeste wasberen wisten dit probleem in een nacht op te lossen, terwijl slechts één op de zes coyotes opnieuw bij het voedsel wist te komen – en gemiddeld pas na 44 nachten.
Coyotes in de stad hanteren een andere over-levingsstrategie dan wasberen, vertelt Benson-Amram. ‘Ze overleven door mensen te ontwijken, niet door van hun aanwezigheid te profiteren.’Benson-Amram onderschrijft dat sommige zoogdieren in de stad zich dankzij hun intelli-gentie kunnen aanpassen aan het stadse leven. Het fascineert haar dat onze pogingen om was-beren te weren aanleiding lijken te geven tot een inventieve wapenwedloop. ‘Juist omdat we het de dieren aldoor lastig maken,’ zegt ze, ‘lijken ze steeds slimmer te worden.’
DAT ER TOT VOOR KORT nauwelijks onderzoek werd gedaan naar dieren in de stad is deels te ver-klaren doordat mensen ze vaak beschouwen als ‘ plaagdieren’ die onze aandacht niet verdienen.
‘Verstedelijking neemt overal ter wereld snel toe en het is onverstandig om de dieren in de stad maar gewoon te negeren,’ zegt Seth Magle, directeur van het Urban Wildlife Institute van de Lincoln Park Zoo in Chicago. ‘Of we nu willen of niet, in de stad moet de mens zijn leefomgeving delen met dieren.’
Stadsecologie richt zich vaak op het voorkomen van problemen, maar we gaan daarbij voorbij aan het plezier dat we aan veel dieren beleven, zegt Magle. ‘Die momenten zouden we juist moeten koesteren.’
Ikzelf beleef zo’n moment op een zomerse ochtend op de heuvelachtige golfbaan Rock Creek Park in Washington, D.C., waar ik met een paar biologen op zoek ga naar uitwerpselen van coyotes. We beklimmen een heuvel en eenmaal boven staan we plots oog in oog met een coyote en haar jong. De goudgele haren op de rug van het dier glanzen in de zon. Ze verroert zich niet, het jong dartelt onbevreesd in het rond. Even later glipt het volwassen dier het bos in. Het jong werpt ons nog een laatste nieuwsgierige blik toe en verdwijnt dan ook tussen het groen.