30 april 2015
Eén op de zes soorten zou in de loop van deze eeuw kunnen verdwijnen als gevolg van de opwarming van de aarde, waarbij vooral dieren en planten in Zuid-Amerika bijzonder zwaar zouden worden getroffen, terwijl die in Noord-Amerika het minste risico zouden lopen, aldus een uitgebreide nieuwe studie die donderdag werd gepubliceerd. Zuid-Amerika, met zijn van nature kleine populaties van inheemse soorten in tropische regenwouden en bergen, zou weleens te maken kunnen krijgen met uitstervingspercentages die viermaal hoger liggen dan die in de Verenigde Staten en Canada, zo is te lezen in het tijdschrift Science.
In Australië en Nieuw-Zeeland, waar de kansen voor planten en dieren om hun leefgebied naar andere plekken te verhuizen worden beperkt door oceanen, zou het uitstervingspercentage ruim tweemaal zo hoog kunnen liggen als in Noord-Amerika. “Dit bewijst dat we richting een situatie gaan die de planeet nog nooit eerder, of in ieder geval heel lang niet heeft meegemaakt”, zegt Janneke Hille Ris Lambers, universitair docente biologie aan de Universiteit van Washington, die het nieuwe onderzoek in een opiniestuk in Science prees.
Veel wetenschappers hebben een poging gedaan in te schatten welke dieren en planten uit welke delen van de wereld mogelijk ten prooi zullen vallen aan uitsterving als gevolg van klimaatverandering. In een studie uit 2013 wordt voorspeld dat 82 procent van de soorten zoetwatervis in Californië als gevolg van de opwarming van de aarde zou kunnen verdwijnen of tot kleine populaties zou worden gereduceerd.
“Afhankelijk van het onderzoek waarnaar je kijkt, kun je tot een overdreven pessimistische dan wel optimistische inschatting komen”, zegt Mark Urban, universitair docent ecologie aan Universiteit van Connecticut. Om orde in deze chaos te scheppen, bekeek Urban 131 studies over uitstervingsscenario’s en gebruikte computermodellen en andere statistische technieken om de gegevens ervan te combineren in één wereldwijde schatting.
“Het is alsof je 131 experts in het veld vraagt: ‘Wat is volgens jou de beste inschatting van wat er gaat gebeuren?’”, zegt Hille Ris Lambers. “En dat is waardevol.” Urban kwam tot de conclusie dat hoe sneller de mens de temperaturen laat oplopen, des te sneller de uitstervingspercentages zullen toenemen.
Zo zou het beperken van de klimaatverandering tot een opwarming van twee graden Celsius – een doelstelling waar veel wereldleiders naar zeggen te streven – de wereldwijde uitstervingsrisico’s nog altijd bijna verdubbelen, constateerde Urban. Vandaag de dag wordt circa 2,8 procent van alle soorten op aarde bedreigd met uitsterving; een opwarming van twee graden zou dat risico tot 5,2 procent verhogen.
Maar als de wereldwijde temperatuurgemiddelden met 4,3 graden Celsius zouden stijgen (wat in de huidige scenario’s, zonder dramatische verlaging van de CO2-uitstoot uit fossiele brandstoffen, zou kunnen gebeuren), zouden deze uitstervingspercentages toenemen tot zestien procent, met andere woorden één op de zes soorten. “Ik was daar erg door verrast”, zegt Urban.
Sommige gebieden lopen veel meer risico dan andere, deels omdat er meer inheemse soorten – planten en dieren die nergens anders voorkomen – in kleine verspreidingsgebieden leven.
Dat is ook de reden waarom klimaatverandering nu al bijdraagt aan de achteruitgang van geelkruin- en prachtmanakins in Zuid-Amerika en de tuatara (brughagedis) in Nieuw-Zeeland, een reptiel dat alleen in koele omstandigheden eieren legt waaruit vrouwtjes voortkomen. De opwarming van de aarde heeft al geleid tot minder volwassen vrouwtjestuatara’s, waardoor de toekomst van hele populaties onder druk komt te staan. In Australië is klimaatverandering inmiddels een bedreiging voor het voortbestaan van talloze dieren, van de geelvoetkangoeroe en de lumholtzboomkangoeroe tot geelschouderparkieten en de pootloze schubpoothagedis Aprasia parapulchella.
Urban erkent dat zijn nieuwe studie veel beperkingen heeft. Van grote gebieden in heel Azië zijn zeer weinig uitstervingsdata bekend. Ook kan in wereldwijde uitstervingspercentages geen rekening worden gehouden met de vraag hoe klimaatverandering de relatie tussen roof- en prooidieren beïnvloedt of hoe snel dan wel langzaam planten en dieren naar nieuwe habitats kunnen verhuizen.
Het onderzoek weerspiegelt evenmin de complexe manieren waarop de opwarming in natuurlijke systemen zal ingrijpen, rekening houdend met gerelateerde kwesties als vervuiling en ontwikkeling. Al deze factoren zouden het totaalbeeld in positieve of negatieve zin kunnen veranderen, zegt Urban.
“Wat ik wél kan zeggen, is dat dit de beste informatie is die we momenteel hebben”, zegt hij.