Dit artikel verscheen in National Geographic Historia editie 2, 2019.

Religie was in de Middeleeuwen een belangrijke drijfveer voor het menselijk handelen. Dat had ook een duidelijke weerslag op het denken over tuinen. Wij zien ongerepte natuurgebieden met wilde dieren als paradijselijk, voor een middeleeuwer was de natuur wild en gevaarlijk. Hij kon echter wel het paradijs op aarde nabootsen door een muur te bouwen om een stuk land en het in te richten met groen, schaduw en water. De tuin kon ook symbool zijn van het zinnelijke, waar verleiding op de loer lag.

In de Middeleeuwen bestonden verschillende soorten tuinen, elk met een eigen functie en uiterlijk. Er waren nuttige tuinen, zoals moestuinen, kruidentuinen of wijngaarden. Bij kastelen en paleizen kwamen ook andere typen tuinen voor. Siertuinen waren bedoeld voor ontspanning, om in te wandelen of om mee te pronken. Lusthoven golden als de plek waar geliefden elkaar – heimelijk – konden ontmoeten. Een bijzondere tuin kennen we uit de middeleeuwse literatuur en beeldende kunst: de besloten hof, de hortus conclusus, gewijd aan Maria en haar Jezuskind.

De vroegst beschreven tuinen

Een van de eerste bekende bronnen over middeleeuwse tuinen is de Capitulare de villis vel curtis imperii, een 9de-eeuwse verordening waarin Karel de Grote voorschrijft hoe zijn kroondomeinen moeten worden ingericht. Hierin wordt onder meer beschreven welke drie tuinen er bij een abdij horen: een herbularius of medicinale (kruiden)tuin, een moestuin en een boomgaard. De Capitulare bevat ook een lijst met 94 planten die in alle keizerlijke tuinen moesten worden aangeplant: 73 kruiden en groenten, zestien soorten vruchtenbomen (waaronder wijnranken) en vijf planten die textiel of kleurstoffen leveren. De lelie en de roos, beide belangrijke symbolen in de middeleeuwse kunst, staan boven aan de plantenlijst.

Ook het (waarschijnlijk nooit uitgevoerde) ontwerp voor de Abdij van Sankt Gallen in Zwitserland dateert uit de 9de eeuw. Op de plattegrond krijgen de drie voorgeschreven tuinen elk hun eigen plaats. Ze zijn strak ingedeeld in rechthoekige perken. De herbularius ligt naast het ziekenverblijf en de boomgaard doet ook dienst als begraafplaats.